Home

Gerechtshof Amsterdam, 19-05-2011, BQ7377, 08/00716

Gerechtshof Amsterdam, 19-05-2011, BQ7377, 08/00716

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
19 mei 2011
Datum publicatie
8 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ7377
Zaaknummer
08/00716
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 231, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 232

Inhoudsindicatie

In geschil is of de parkeercontroleur bevoegd was de naheffingsaanslag op te leggen en of de invordering van de naheffingsaanslag bevoegd heeft plaatsgevonden.

Naar het oordeel van het Hof is de naheffingsaanslag door een daartoe bevoegde ambtenaar opgelegd. De rechtbank was echter niet bevoegd te oordelen over de invordering van parkeerbelasting. Het Hof verwijst naar de burgerlijke rechter. De grieven van belanghebbende tegen de kosten van dwangbevel en aanmaning had de rechtbank moeten aanmerken als een bezwaarschrift. Het Hof gelast daarom de grifiier van het Hof een kopie van het beroepschrift bij de rechtbank te zenden naar de invorderingsambtenaar ter behandeling als bezwaarschrift.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P08/00716

uitspraak: 19 mei 2011

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Zijpe,

de heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak in de zaak no. 07/2080 PARKBL van de rechtbank Alkmaar in het geding tussen

X, wonende te Y,

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 20 april 2007 een naheffingsaanslag opgelegd in de parkeerbelasting van de gemeente Zijpe ten bedrage van € 49,50.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend

2 juli 2007, de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3. Bij uitspraak van 23 mei 2008 heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard.

1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 7 juli 2008. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast:

2.1. Bij besluit van het college van burgemeesters en wethouders van Zijpe van 1 april 2007 is A, persoonlijk nummer 52, benoemd tot onbezoldigd ambtenaar van de gemeente Zijpe en, voor zover voor de onderhavige procedure van belang, belast met de controle op de verordening op de heffing en invordering van de Parkeerbelastingen 2003 en sindsdien gewijzigd. Het besluit treedt in werking op 1 april 2007.

2.2. Bij mandaatbesluit parkeercontroleurs, datum 21 maart 2007, is door de heffings- en invorderingsambtenaar onder meer A voor de periode 1 april 2007 tot 1 november 2007 gemandateerd om namens hen naheffingsaanslagen op te leggen in het kader van de heffing en invordering van parkeerbelastingen.

2.3. Bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zijpe van 21 februari 2006 zijn met ingang van 1 maart 2006 de medewerkers van B BV, handelend onder de naam C, die zijn genoemd op een bij dat besluit gevoegde lijst, aangesteld als onbezoldigd ambtenaar der gemeentelijke belastingen en aangewezen als belastingdeurwaarder.

2.4. Bij besluit van 21 februari 2006 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zijpe zijn met ingang van 1 april 2006 drie medewerkers van B BV, handelend onder de naam C, aangesteld als onbezoldigd ambtenaar der gemeentelijke belastingen en is hen mandaat verleend om op grond van de wettelijke bepalingen de invordering van parkeerbelastingen uit te voeren.

2.5. Op 20 april 2007 was de auto van belanghebbende om 15.01 uur geparkeerd op het …plein te D, gemeente Zijpe. Op deze locatie en op dat tijdstip was parkeerbelasting verschuldigd. Belanghebbende heeft deze parkeerbelasting niet voldaan.

2.6. De naheffingsaanslag is opgelegd door A, controleur nr. 52.

2.7. Aan belanghebbende is een dwangbevel ten bedrage van € 89,50 uitgevaardigd met dagtekening 24 juli 2007. Het genoemde bedrag bestaat uit het bedrag van de naheffingsaanslag van € 49,50, vermeerderd met € 40 kosten, waarvan € 34 kosten van het dwangbevel.

3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft, voor zover van belang, in haar uitspraak het volgende overwogen (waarbij belanghebbende als eiser wordt aangeduid en de heffingsambtenaar als verweerder):

4. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat de auto van eiser op 20 april 2007 om 15:01 uur was geparkeerd op het …plein te Zijpe en dat voor deze locatie op dat tijdstip betaald moet worden - dat wil zeggen: parkeerbelasting moet worden voldaan - voor het parkeren. Evenmin is in geschil dat eiser op het genoemde tijdstip de verschuldigde parkeerbelasting niet had betaald. Uit de stukken in het dossier blijkt dat de naheffingsaanslag is opgelegd door controleur nummer 52, zijnde de heer A.

5. De onderhavige parkeerbelasting behoort tot de gemeentelijke belastingen als bedoeld in artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet. Ingevolge deze bepaling geschieden de heffing en invordering van die belastingen met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen. Ingevolge artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet gelden de bevoegdheden van de inspecteur, waaronder de bevoegdheid belastingaanslagen vast te stellen, met betrekking tot de gemeentelijke belastingen voor de gemeenteambtenaar belast met de heffing van de gemeentelijke belastingen.

Ingevolge artikel 231, tweede lid, onderdeel c, van de Gemeentewet gelden de bevoegdheden van de ontvanger of een inzake rijksbelastingen bevoegde ontvanger voor de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen.

Ingevolge artikel 232, eerste lid, van de Gemeentewet kan het college van burgemeester en wethouders bepalen dat voor de toezending of uitreiking van aanslagbiljetten ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 voor de in artikel 231, tweede lid, onderdeel c, bedoelde ambtenaar een andere gemeenteambtenaar in de plaats treedt.

6. Ten aanzien van de bevoegdheid tot het opleggen van de naheffingsaanslag overweegt de rechtbank het volgende. Bij benoemingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zijpe, in werking getreden op 1 april 2007, is de heer A voor de periode van 1 april 2007 tot 1 november 2007 benoemd tot onbezoldigd ambtenaar van de gemeente Zijpe belast met de controle op de verordening op de heffing en invordering van de Parkeerbelastingen 2003 en sindsdien gewijzigd. Uit het door verweerder eveneens overgelegde Mandaatbesluit Parkeercontroleurs van 21 maart 2007 en de bij dat besluit behorende bijlage blijkt dat een aantal met name genoemde parkeercontroleurs, waaronder de genoemde A van E Toezicht en Handhaving, in de periode 1 april 2007 tot 1 november 2007 gemandateerd is om namens de heffingsambtenaar en de invorderingsambtenaar van de gemeente Zijpe naheffingsaanslagen op te leggen in het kader van de heffing en invordering van parkeerbelastingen. De rechtbank is van oordeel dat dit meebrengt dat de naheffing niet onbevoegd aan eiser is opgelegd. Het beroep van eiser treft in zoverre geen doel.

7. Ten aanzien van de bevoegdheid tot de invordering van de naheffingaanslag overweegt de rechtbank als volgt. Bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zijpe van 21 februari 2006 zijn met ingang van 1 maart 2006 de medewerkers van B BV, handelend onder de naam C, die zijn genoemd op een bij dat besluit gevoegde lijst, aangesteld als onbezoldigd ambtenaar der gemeentelijke belastingen en aangewezen als belastingdeurwaarder. Bij besluit eveneens van 21 februari 2006 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zijpe zijn met ingang van 1 april 2006 een drietal personen, zijnde medewerkers van B BV, handelend onder de naam C, aangesteld als onbezoldigd ambtenaar der gemeentelijke belastingen en is hen mandaat verleend om op grond van de wettelijke bepalingen de invordering van parkeerbelastingen uit te voeren. Dit betreft de heer F, mevrouw G. en de heer H.

Bij de gedingstukken bevindt zich een duplicaat naheffingsaanslag gedateerd 4 mei 2007 en een afschrift van een dwangbevel gedateerd 24 juli 2007. Beide stukken zijn blijkens de aanhef afkomstig van C te I. Op beide stukken is niet vermeld door wie de naheffingsaanslag en het dwangbevel zijn opgelegd of uitgevaardigd. Op het afschrift van het dwangbevel staat slechts vermeld dat deze is gedaan door de ambtenaar belast met de invordering en dat dit dwangbevel met bevel tot betaling centraal in een geautomatiseerd proces is vervaardigd en daarom niet is ondertekend. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd aangegeven niet te kunnen zeggen welke medewerker van C de duplicaat naheffingsaanslag en het dwangbevel heeft doen uitgaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat, nu niet vast staat door wie de op invordering van de naheffingsaanslag parkeerbelasting betrekking hebbende stukken zijn vastgesteld en verzonden, verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de invordering door de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen van de gemeente Zijpe of een door hem daartoe gemandateerde en dus bevoegde persoon is geschied. Evenmin is gebleken dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zijpe met betrekking tot C een besluit als bedoeld in artikel 232, eerste lid, van de Gemeentewet zou hebben genomen. De rechtbank moet het er dan ook voor houden dat de door C in het duplicaat van de naheffingsaanslag gestelde betalingstermijn en invorderingsmaatregelen onbevoegd zijn vastgesteld en rechtskracht ontberen. Het duplicaat van de naheffingsaanslag parkeerbelasting van 4 mei 2007 zal worden vernietigd. Gelet op het voorgaande zal het beroep van eiser gegrond worden verklaard en de uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 231, tweede lid, onder c van de Gemeentewet en artikel 10:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

4. Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de parkeercontroleur bevoegd was de naheffingsaanslag op te leggen en of de invordering van de naheffingsaanslag bevoegd heeft plaatsgevonden.

5. Beoordeling van het geschil

Ten aanzien van de naheffingsaanslag

5.1. Het Hof stelt - evenals de rechtbank- voorop dat niet in geschil is dat belanghebbende zijn auto heeft geparkeerd op een plek waar daarvoor parkeerbelasting verschuldigd was en dat belanghebbende deze parkeerbelasting niet heeft voldaan. Wat betreft de bevoegdheid tot het opleggen van de naheffingsaanslag sluit het Hof zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat de naheffingsaanslag door een daartoe bevoegde ambtenaar is opgelegd en maakt de door de rechtbank in rechtsoverweging 6 gebezigde gronden tot de zijne. Nu de aanslag terecht en door een bevoegde ambtenaar is opgelegd had deze moeten worden gehandhaafd. De rechtbank heeft de aanslag - zij het op andere gronden - ten onrechte vernietigd. Om die reden zal het Hof de rechtbankuitspraak vernietigen en de uitspraak op bezwaar handhaven.

Ten aanzien van de bevoegdheid tot invordering van de naheffingsaanslag

5.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de wijze van invordering door een in zijn ogen niet tot invordering bevoegd bedrijf. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 7 onder meer overwogen dat niet vaststaat door wie de op de invordering betrekking hebbende stukken zijn vastgesteld en verzonden en dat niet aannemelijk is gemaakt dat de invordering door een bevoegde persoon is geschied.

5.3. Naar het oordeel van het Hof is de rechtbank niet bevoegd te oordelen over de invordering van parkeerbelasting. Ingevolge artikel 231, eerste lid, Gemeentewet geschiedt de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Invorderingswet 1990. In artikel 17, eerste lid, Invorderingswet 1990 is bepaald dat de belastingschuldige tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet kan komen bij de rechtbank van het arrondissement waarbinnen hij woont. Uit het tweede lid volgt dat het verzet aanvangt met dagvaarding door de belastingschuldige als eiser aan de ontvanger die het dwangbevel heeft uitgevaardigd als gedaagde. Uitsluitend de burgerlijke rechter is bevoegd om te beslissen in deze dagvaardingsprocedure. De bestuursrechter van de rechtbank Alkmaar had zich met betrekking tot dit onderdeel op de voet van artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb) onbevoegd moeten verklaren en had op grond van artikel 8:71 Awb in haar uitspraak dienen te vermelden dat uitsluitend bij de burgerlijke rechter een vordering met betrekking tot het dwangbevel kan worden ingesteld. Het Hof zal ook om deze reden de uitspraak van de rechtbank vernietigen en de verwijzing naar de burgerlijke rechter in zijn dictum opnemen.

Ten aanzien van de kosten van het dwangbevel en de aanmaning

5.4. Belanghebbende heeft tegen de aan hem in rekening gebrachte kosten geen bezwaarschrift ingediend. Wel heeft hij in zijn beroepschrift voor de rechtbank - naar het Hof begrijpt - het standpunt ingenomen dat het dwangbevel ten onrechte en nog voor het einde van de bezwaartermijn is uitgevaardigd. Belanghebbende vraagt om terugbetaling van de door hem betaalde kosten.

5.5. Naar het oordeel van het Hof had de rechtbank het beroepschrift van belanghebbende, voor zover daarin grieven zijn aangevoerd tegen de kosten van de aanmaning en van betekening van het dwangbevel, in zoverre moeten aanmerken als een bezwaarschrift. De rechtbank had op grond van artikel 6:15 Awb vervolgens een afschrift van het beroepschrift aan de invorderingsambtenaar moeten zenden. De rechtbank had, nu geen uitspraak op bezwaar is gedaan voor zover het de kosten betreft, dit onderdeel van belanghebbendes beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het Hof zal doende wat de rechtbank had behoren te doen een afschrift van het beroepschrift bij de rechtbank doorzenden aan de invorderingsambtenaar.

5.6. Gelet op het voorgaande kan de uitspraak van de rechtbank niet in stand blijven. Het Hof zal de uitspraak van de rechtbank daarom vernietigen.

6. Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.

7. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het beroep voor zover het zich richt tegen de naheffingsaanslag ongegrond;

- handhaaft de uitspraak op bezwaar;

- verklaart zich voor zover het beroep zich richt tegen de invordering van de naheffingsaanslag niet bevoegd;

- bepaalt dat belanghebbende een vordering bij de burgerlijke rechter kan instellen ter zake van de invordering van de naheffingsaanslag;

- verklaart het beroep voor zover het zich richt tegen de invorderingskosten niet- ontvankelijk;

- gelast de griffier van het Hof een kopie van het beroepschrift bij de rechtbank toe te zenden aan de invorderingsambtenaar van de gemeente Zijpe ter behandeling als bezwaarschrift tegen de in rekening gebrachte invorderingskosten.

De uitspraak is gedaan door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, J.P.F. Slijpen en A.P.M. van Rijn, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 19 mei 2011 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.