Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-06-2011, BQ9591, 10/00365

Gerechtshof Amsterdam, 09-06-2011, BQ9591, 10/00365

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 juni 2011
Datum publicatie
29 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ9591
Zaaknummer
10/00365

Inhoudsindicatie

Het Hof verklaart de onbevoegdheid van de rechtbank met toepassing van artikel 27s van de Algemene wet inzake rijksbelastingen voor gedekt. Het beroep van belanghebbende op afwezigheid van alle schuld wordt verworpen. De boete wordt in overeenstemming met het nadere standpunt van de inspecteur wel gematigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P10/00365

9 juni 2011

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie, de inspecteur,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 09/3095 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

de inspecteur

en

[A], te [X], belanghebbende.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 1 april 2009 aan belanghebbende voor het tijdvak van 12 september 2007 tot en met 11 maart 2008 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd voor een bedrag van € 882 alsmede een beschikking uitgereikt voor een verzuimboete, groot € 882.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 26 juni 2009, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3. Bij uitspraak van 21 mei 2010 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de boetebeschikking vernietigd, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 5,32 en de Staat der Nederlanden gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 te vergoeden.

1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 20 juli 2010. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.

2.2. Belanghebbende is vanaf 12 september 2007 ingeschreven geweest in het kentekenregister als bedoeld in artikel 1, lid 1, aanhef en onderdeel, juncto artikel 42, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) als houder van het motorrijtuig met kenteken [nummer], merk volkswagen, type Multivan (hierna: de auto). Het kentekenbewijs deel I is op 12 september 2007 afgegeven. De verschuldigde motorrijtuigenbelasting voor het tijdvak van 12 september 2007 tot en met 11 maart 2008 is voldaan naar het tarief voor een bestelauto in de zin van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB).

2.3. Op 22 januari 2008 om 9.25 uur is door medewerkers van de Belastingdienst een controle ingesteld. In het naar aanleiding van deze controle op 13 maart 2008 opgemaakte rapport staat, onder meer:

“(...)

De controleopdracht luidde als volgt:

Een BPM controle instellen bij de [ naam firma belanghebbende], [adres].

(...)

Als toelichting op de controleopdracht stond in DFC nr. 16 vermeld:

Informatie van Douane Zuid, aangiftepunt BPM Den Bosch. Op 19-9-2007 is aldaar door de [ naam firma belanghebbende] te [X] een BPM aangifte gedaan van een omgebouwde auto met het kenteken 81-VJT-6. (...) Het is mogelijk dat de achterbank vrij eenvoudig gemonteerd kan worden en de auto voor personenvervoer gebruikt gaat worden. Op dat moment voldoet de auto niet meer aan de inrichtingseisen voor een grijs kenteken.

Op datum en tijd voornoemd zagen wij dat, in de [adres], zijnde openbare weg, ter hoogte van [huisnummer], binnen de gemeente [X], een zwart gekleurde bestelauto geparkeerd stond:

Gegevens van het voertuig:

(...).

Hierna hebben wij aangebeld bij woonhuis [adres]. (...)

Hierna hebben wij de bewoonster van [adres] gevraagd of zij de bestelauto met kenteken [nummer] voor ons wilde openen voor onderzoek. Zij voldeed aan dit verzoek door de sleutels uit het woonhuis te pakken en de portieren van de bestelauto te openen.

(...)

Bij het daarop volgende onderzoek van de bestelauto (...) namen wij het volgende waar:

In de cabine van de bestelauto zagen wij 7 zitplaatsen: Twee luxe uitgevoerde voorstoelen, daarachter nog twee luxe uitgevoerde stoelen, daarachter een drie-persoons zitbank. Verder was de bestelauto van voorruit tot achterruit geheel open (een open ruimte, zonder tussenschot), en was er door de geplaatste passagiersstoelen en de drie-persoonsbank vrijwel geen ruimte meer over in de cabine, om nog benodigdheden van een schildersbedrijf te plaatsen en te vervoeren. De bestelauto was van binnen volledig bekleed, en vertoonde geen sporen van bedrijfsmatig gebruik.

(...)

De vrouw verklaarde dat de extra zitplaatsen demonteerbaar zijn. Desgevraagd vertelde de bewoonster van [adres] dat de bestelauto destijds zonder de extra zitplaatsen bij het BPM aangiftepunt in Den Bosch, ter keuring was aangeboden. Verder verklaarde zij dat de extra zitplaatsen zijn geplaatst voor het vervoeren van het gezin, en dat als de eigenaar de auto voor zijn werk gebruikt, hij dan de extra zitplaatsen er weer uithaalt.”

2.5. De naheffingsaanslag betreft het verschil tussen het betaalde bestelautotarief en het verschuldigde personenautotarief en is vastgesteld naar aanleiding van de onder 2.4. vermelde controle. De inspecteur heeft daarbij tevens een verzuimboete opgelegd.

2.6. Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank heeft de inspecteur met betrekking tot de hoogte van de opgelegde boete het volgende verklaard:

“Omdat eiser gedurende een periode van 2 maanden niet de beschikking had over een andere auto is verdedigbaar om de boete te relateren aan 2 maanden. Dat betekent dat de boete wordt gematigd tot 34 %. Immers er is over 6 maanden nageheven”.

2.7. Tot de stukken van het geding behoort een door de inspecteur bij zijn hogerberoepschrift overgelegde ongedateerde en niet ondertekende brief afkomstig van belanghebbende, op briefpapier van diens schildersbedrijf, waarin deze onder meer stelt:

“ Betreft controle; 22-01-2008

(...)

Toelichting op de controle van ons voertuig;

Ter keuring aangeboden; kantoor Den Bosch

Op 12-09-2007

[belanghebbende] heeft de auto ter keuring aangeboden.

De banken waren niet gemonteerd.

De banken zijn eenvoudig te verwijderen en terug te plaatsen.

Altijd zonder banken, alleen tijdens mijn verblijf in Tunesië had mijn vrouw nog geen eigen auto dus heb ik toen voor haar de banken gemonteerd als noodoplossing om de kinderen te kunnen vervoeren. En juist tijdens deze week in Tunesië vond de controle van uw collega’s plaats. (...)”.

3. Geschil in hoger beroep

3.1. In hoger beroep is in geschil of de rechtbank op goede gronden de boete wegens afwezigheid van alle schuld (hierna: AVAS) heeft vernietigd, hetgeen de inspecteur betwist.

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken, waaronder het proces-verbaal van de zitting.

4. De overwegingen van de rechtbank

De relevante overwegingen van de rechtbank, waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’, luiden als volgt:

“ 6. Verweerder heeft met het op 13 maart 2008 opgemaakte proces-verbaal aannemelijk gemaakt dat het motorrijtuig op de datum van controle, 22 januari 2008, niet in overeenstemming was met het voorschrift inzake bestelauto’s. Eiser ontkent ook niet dat het motorrijtuig op die datum niet in overeenstemming was met het voorschrift inzake bestelauto’s. Verweerder heeft daarom de verschuldigde motorrijtuigenbelasting met toepassing van artikel 33 van de Wet MRB terecht van eiser nageheven.

7. In artikel 33, derde lid, aanhef en onder c, van de Wet MRB is bepaald dat indien blijkt dat de verandering aan het motorrijtuig over een gedeelte van de tijdsduur van de vier tijdvakken niet was aangebracht, over dat gedeelte de belasting niet wordt nageheven.

8. Eisers enkele stelling dat de banken niet langer dan drie weken in het motorrijtuig waren bevestigd is onvoldoende om te komen tot de constatering dat is gebleken dat de verandering aan het motorrijtuig slechts over een gedeelte van het tijdvak waarover is nageheven heeft plaatsgehad.

9. In artikel 37 van de Wet MRB is onder meer bepaald, dat in het geval, zoals bedoeld in artikel 33 van die wet, artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing is. Artikel 67c voormeld houdt in dat sprake is van een verzuim indien de belastingplichtige de belasting die op aangifte moet worden voldaan, niet (tijdig) heeft betaald. Ter zake van dit verzuim kan de inspecteur een boete van ten hoogste € 4.537 opleggen. In § 34, tweede lid, van het besluit Bestuurlijke Boeten belastingdienst is bepaald dat de verzuimboete maximaal 100 procent bedraagt van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald.

10. Gezien de omstandigheden van het geval heeft verweerder de boete ten onrechte geheven. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Immers eiser heeft gesteld, en dit is door verweerder niet weersproken, dat zijn partner en schoonvader zonder zijn toestemming de reservesleutels hebben gepakt en de stoelen en achterbank in het motorrijtuig hebben gemonteerd. Verweerder heeft derhalve niet aannemelijk gemakt dat eiser de stoelen en de bank in het motorrijtuig heeft gezet, en evenmin heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiser een ander toestemming heeft gegeven dat te doen. Het strafbare feit was dan ook niet aan eiser te verwijten. De rechtbank acht de boete dan ook niet passend en geboden.”

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Ambtshalve: de relatieve competentie van de rechtbank

Belanghebbende, woonachtig te [X], valt onder de jurisdictie van ressort Den Haag.

Naar het oordeel van het Hof was derhalve in de onderhavige zaak niet de rechtbank Haarlem maar de rechtbank Den Haag bevoegd om van het onderhavige geschil in eerste aanleg kennis te nemen. Gelet op de verklaring van partijen, gedaan ter zitting van het Hof, dat zij met het oog op de proceseconomie wensen dat het Hof deze zaak in hoger beroep behandelt en de zaak niet wordt teruggewezen naar de rechtbank Den Haag, wordt met toepassing van artikel 27s van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) de onbevoegdheid van de rechtbank Haarlem voor gedekt verklaard en zal het Hof die uitspraak als bevoegdelijk gedaan aanmerken.

Het Hof tekent hierbij nog aan dat het op grond van het bepaalde in artikel 60, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie bevoegd is kennis te nemen van hoger beroepen die zijn ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem.

5.2. Schending van het procesrecht

De stelling van belanghebbende dat de Belastingdienst deze zaak te laat aanhangig heeft gemaakt moet worden verworpen nu de wettelijke termijnen in acht zijn genomen.

Het Hof heeft evenmin andere procesrechtelijk verzuimen vastgesteld, die in de weg staan aan het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag en boete.

5.3. De verzuimboete

5.3.1. Ingevolge artikel 37 van de Wet MRB juncto artikel 67c van de AWR in samenhang met paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 is de onder 1.1. vermelde verzuimboete van 100 percent opgelegd. De inspecteur heeft in eerste aanleg verklaard reden te zien om deze boete te matigen tot 34 percent. In hoger beroep bevestigt hij dit standpunt.

5.3.2. Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Ingeval van AVAS dient een verzuimboete achterweg te blijven. In hoger beroep heeft de inspecteur ter onderbouwing van zijn standpunt dat er geen sprake is van AVAS de onder 2.7. aangehaalde brief van belanghebbende overgelegd. Hoewel deze brief reeds in een eerste aanleg door de inspecteur overgelegd had kunnen worden, ziet het Hof geen procesrechtelijke beletselen om deze brief als nadere onderbouwing van zijn stelling in hoger beroep te accepteren.

5.3.3. Het Hof leidt uit voormelde brief af dat belanghebbende de stoelen en bank zelf heeft geplaatst in het voertuig en dat hij zijn partner toestemming heeft gegeven gebruik te maken van de auto voor personenvervoer. De verklaring van belanghebbende dat hij met “ ik” in deze context zijn hele familie bedoelt, komt het Hof niet geloofwaardig voor.

Zo dit al anders mocht liggen dan geldt dat belanghebbende zijn partner, zoals hij ter zitting desgevraagd heeft bevestigd, niet expliciet had verboden gebruik te maken van de auto voor personenvervoer en dat zij bovendien over sleutels van het voertuig beschikte.

Het Hof concludeert dat er geen sprake is van omstandigheden die zijn ontstaan buiten toedoen van belanghebbende waarop hij geen invloed kon uitoefenen.

5.3.4. De stelling van belanghebbende dat het vervoer van de kinderen niet heeft plaatsgevonden omdat de kinderen destijds weken ziek waren, doet aan het voorgaande niets af. Immers door de aangebrachte verandering voldeed de auto niet aan de technische kenmerken van een bestelauto.

5.3.5. Gelet op het voorgaande komt het Hof tot het oordeel dat er geen sprake is van AVAS en derhalve geen aanleiding bestaat de verzuimboete te vernietigen. Wel dient de boete in overeenstemming met het nadere standpunt van de inspecteur te worden gematigd tot 34 percent. Het Hof acht de boete, na matiging, passend en geboden.

Slotsom

5.5. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd, behoudens voor zover de uitspraak de naheffingsaanslag betreft, de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.

6. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof:

-vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens voor wat betreft de naheffingsaanslag, het griffierecht en de proceskosten;

-verklaart het beroep inzake de boete gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het de boete betreft;

-vermindert de boete tot een bedrag van € 299,88.

De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, en E.M. Vrouwenvelder en K. Kooijman, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, als griffier. De beslissing is op 9 juni 2011 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.