Home

Gerechtshof Amsterdam, 23-06-2011, BQ9595, 09/00579 en 09/00580

Gerechtshof Amsterdam, 23-06-2011, BQ9595, 09/00579 en 09/00580

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
23 juni 2011
Datum publicatie
29 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ9595
Zaaknummer
09/00579 en 09/00580

Inhoudsindicatie

Gesteld noch gebleken is dat het ooit (eerder of later) is voorgekomen dat voor belanghebbende bestemde post hem in het geheel niet heeft bereikt. Ook indien dit anders ligt geldt dat belanghebbende blijkens de brief van TNT Post alle voor hem bestemde post liet bewaren. De aard van de bezwaartermijn brengt mee dat deze op straffe van niet-ontvankelijkverklaring in acht behoort te worden genomen, hetgeen eraan in de weg staat dat de inspecteur van een beroep op overschrijding van die termijn afstand zou kunnen doen of de duur van de termijn zou kunnen wijzigen. (Hoge Raad 20 november 1996, nr. 31827, BNB 1997/23).

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P09/00579 en 09/00580

23 juni 2011

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op de hoger beroep van

C te A, belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaken nummers AWB 08/6397 en AWB 08/6398 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 5 december 2007 aan belanghebbende voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.425, alsmede bij beschikking € 1.843 heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.2. De inspecteur heeft met dagtekening 12 december 2007 aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.018, alsmede bij beschikking € 412 heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.1. Bij uitspraak van 10 oktober 2008 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2004 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 55.458 wegens negatief loon (€ 22.967). Tevens is de beschikking heffingsrente verminderd tot € 441.

1.2.2. Bij uitspraak van 9 oktober 2008 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2005 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 33.602 wegens aftrek van ziektekosten (€ 3.416). Tevens is de beschikking heffingsrente verminderd tot € 288.

1.3. Bij in één geschrift vervatte uitspraken van 9 juli 2009 heeft de rechtbank Haarlem (de rechtbank) de door belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de bezwaarschriften niet-ontvankelijk verklaard en gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

1.4. Het tegen deze uitspraken ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 20 augustus 2009, aangevuld bij brief van 16 september 2009. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting in deze beide zaken heeft plaatsgevonden op 24 mei 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. In de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) staat belanghebbende sinds 2 april 1998 ingeschreven op het woonadres Jstraat te A. Belanghebbende is ook feitelijk woonachtig op dit adres.

2.2. Belanghebbende heeft aan de Belastingdienst aangegeven dat hij alle post van de Belastingdienst wenst te ontvangen op het adres K te A. De inspecteur heeft daarom het adres K te A in zijn computersysteem “Beheer van Relaties” geregistreerd als “verplicht toezendadres”. Bij brief van 31 december 2007 heeft belanghebbende verzocht om alle post van de Belastingdienst voortaan te zenden aan het adres Z te A.

2.3. Bij brief van 12 november 2007, geadresseerd aan het adres K, betreffende een besluit tot afwijking aangifte IB/PV 2004 deelt de inspecteur aan belanghebbende mee: “Binnenkort ontvangt u het aanslagbiljet waarop de afwijking van de aangifte is verwerkt.”

2.4. Bij brief van eveneens 12 november 2007, geadresseerd aan het adres K, betreffende een voornemen tot afwijking aangifte IB/PV 2005 deelt de inspecteur aan belanghebbende mee: “Als ik vóór 26 november 2007 geen reactie van u heb ontvangen, ontvangt u enige tijd daarna het aanslagbiljet”.

2.5. Bovenaan het onder 1.2 bedoelde bezwaarschrift van 4 februari 2008 heeft belanghebbende geschreven: “betreft: bezwaarschrift IB 2004” en in het bezwaarschrift heeft hij geschreven dat hij deze brief schrijft naar aanleiding van een in kopie bijgevoegd schrijven van de inspecteur van 26 januari 2008. Die bijlage is een “Mededeling” van de Belastingdienst over jaar/tijdvak 2004 waarin wordt gerefereerd aan een openstaand bedrag van de aanslag IB 2004.

2.6. In een brief van 29 april 2008 aan de Belastingdienst heeft belanghebbende geschreven:

“In uw brief van d.d. 24 april 2008 schrijft u immers dat ik u op 4 februari een pro forma bezwaarschrift heb doen toekomen m.b.t. IB 2005. Dat is echter niet juist: het betreft namelijk IB 2004.”

2.7. In een brief van 5 mei 2008 schrijft belanghebbende aan de inspecteur:

“Ook heb ik van uw dienst tot op heden geen aanslag IB 2005 mogen ontvangen.” In een brief van 9 mei 2008 laat eiser zich na zijn referte aan een brief van verweerder van 29 april 2007 waarin hem de gelegenheid is gegeven bezwaren tegen de aanslag 2005 nader te motiveren, in gelijke zin uit.

2.8. In een brief van 18 juni 2008 vult de gemachtigde onder de kop “Bezwaar tegen de aanslag IB/PH 2005” de motivering van het bezwaar van belanghebbende tegen die aanslag aan.

2.9. In beide uitspraken op bezwaar is de inspecteur niet ingegaan op de ontvankelijkheid. In de beide uitspraken refereert de inspecteur aan een op 4 februari 2008 ontvangen brief waarbij bezwaar is gemaakt tegen de aanslag 2004, respectievelijk de aanslag 2005.

2.10. Tot de stukken van het geding behoort een tweetal ambtsedige verklaringen, gedagtekend 15 mei 2009, van een medewerker van Belastingdienst luidende:

“Hierbij verklaar ik, G, medewerker bij de Belastingdienst , dat de aanslag IB/PV 2004 met aanslagnummer … t.n.v. C in de partij met generatienummer … ter post is aangeboden”.

en

“Hierbij verklaar ik, G, medewerker bij de Belastingdienst dat de aanslag IB/PV 2005 met aanslagnummer …t.n.v. C in de partij met generatienummer … ter post is aangeboden”.

2.11. Tot de stukken van het geding behoort een brief van TNT Post, met dagtekening 26 november 2007, gericht aan belanghebbende, waarin voor zover hier van belang het volgende is vermeld:

“Hartelijk dank voor het aanvragen van de Bewaarservice*. Door het afsluiten van deze service wordt voor u bestemde post, verspreid door TNT Post, gericht aan het volgende adres:

Kstraat

door TNT Post van 01-12-2007 tot en met 31-01-2008 bewaard. Eén werkdag na het verstrijken van de bewaarperiode kunt u uw bewaarde post ophalen op het volgende postkantoor: (…)”

3. Het oordeel van der rechtbank

De rechtbank heeft omtrent het geschil het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de inspecteur als verweerder.

“4.1. Ingevolge artikel 6:7 Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt in afwijking van artikel 6:8 Awb de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:9, tweede lid, Awb is een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post ook tijdig ingediend als de belanghebbende aannemelijk maakt dat het bezwaar- of beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

4.2. Eiser betwist dat de beide aanslagen uiterlijk op de dag van dagtekening naar zijn juiste adres zijn verzonden.

4.3. Verweerder draagt de bewijslast van feiten die bepalend zijn voor de aanvang van de bezwaartermijn (vgl. HR 12 januari 2007, nr. 42739, BNB 2007/99). Verweerder heeft in dat verband het volgende naar voren gebracht. De aanslagen zijn op 29 november 2007 (aanslag 2004) en 7 december 2007 (aanslag 2005) aan de post aangeboden. Voor het produceren van de afdruk is gebruik gemaakt van het computersysteem IBS (inkomstenbelasting systeem). Dit computersysteem neemt altijd het huidige adres. De verzending van aanslagen geschiedt door de Belastingdienst . Hierbij wordt altijd geautomatiseerd gebruik gemaakt van het op dat moment bekende woon-, post- of toezendadres volgens de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, dus het adres dat eiser op of omstreeks 29 november 2007 volgens de GBA gebruikte als postadres, in casu P/A Kstraat te A. Ter onderbouwing van deze stelling heeft verweerder op ambtseed opgemaakte verklaringen van de Belastingdienst . De ambtenaar verklaart dat de in geschil zijnde aanslagen op 29 november 2007 (aanslag IB/PVV 2004) respectievelijk 7 december 2007 (aanslag IB/PVV 2005) ter post zijn aangeboden.

4.4. Gezien deze verklaringen van de ambtenaar van de Belastingdienst en de toelichting van verweerder over het gebruik van adresgegevens acht de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de aanslag IB/PVV 2004 met aanslagnummer … met dagtekening 5 december 2007 t.n.v. C op 29-11-2007 in de partij met generatienummer …ter post is aangeboden en dat de aanslag IB/PVV 2005 met aanslagnummer … met dagtekening 12 december 2007 t.n.v. C op 7-12-2007 in de partij met generatienummer … ter post is aangeboden en verzonden zijn naar het juiste adres Kstraat te A, dat eiser toen nog als verzendadres hanteerde. Eiser heeft zijn andersluidende stelling niet overtuigend nader onderbouwd. Zijn stelling dat hij de aanslagen niet met die adresvermelding zou hebben ontvangen, is daarvoor immers niet voldoende. Dat een ander poststuk door de ambtenaar die het bezwaar later behandelde, naar een ander adres is gezonden, is gelet op de onweersproken verklaring van verweerder dat handmatig was toegevoegd, niet overtuigend. De conclusie is dat de bezwaartermijn tegen de aanslag 2004 aanving op 5 december 2008 en de bezwaartermijn tegen de aanslag 2005 op 12 december 2008.

4.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat de bezwaartermijn tegen de aanslag 2004 verstreek op 16 januari 2008 en de bezwaartermijn tegen de aanslag 2005 op 23 januari 2008.

4.6. Niet is in geschil dat eiser het bezwaarschrift tegen de aanslag 2004 door aangetekende verzending op 4 februari 2008 ter post heeft bezorgd, dus na de termijn van zes weken. Vast staat ook dat eiser niet uiterlijk 23 januari 2008 bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag 2005.

4.7. Ingevolge artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest.

4.8. Eiser stelt in dat verband dat hij de aanslag niet omstreeks de dagtekening heeft ontvangen en dat hij van het bestaan van de aanslag 2004 eerst door de mededeling van 28 januari 2008 en van de aanslag 2005 nog veel later kennisnam. Eiser draagt van deze stelling de bewijslast. Daartoe voert hij het volgende aan. In verband met zijn verhuizing van begin januari 2008 van de Kstraat te A naar de Zstraat te A heeft hij in de maanden december 2007 en januari 2008 zijn post laten bewaren door TNT Post. In de bewaarde post heeft hij geen aanslagbiljetten IB/PVV 2004 of 2005 aangetroffen. In de maanden december 2007 en januari 2008 is eiser ook nog een aantal keren langs geweest op het adres Kstraat en ook hier heeft hij geen aanslagbiljetten IB/PVV 2004 of 2005 aangetroffen. Eiser heeft later duplicaat aanslagbiljetten bij de belastingdienst aangevraagd. Eind mei 2008 heeft hij de duplicaat aanslagbiljetten IB/PVV 2004 en 2005 ontvangen. Hij heeft ook nog aangevoerd dat verweerder niet het juiste adres zou hebben vermeld op de aanslag, maar dat argument heeft de rechtbank hiervoor reeds weerlegd.

4.9. De rechtbank acht eiser niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast. De stelling van niet-ontvangst acht de rechtbank daarvoor in dit geval onvoldoende.

4.10. Voor zover eiser aanvoert dat verweerder door zijn bezwaarschrift niet niet-ontvankelijk te verklaren bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat het bezwaarschrift ondanks de termijnoverschrijding wel ontvankelijk moet worden geacht, kan de rechtbank eiser niet volgen. Uit de stukken van het geding valt niet meer af te leiden, dan dat verweerder uitging van ontvangst van een bezwaarschrift voor beide jaren op 4 februari 2008. Dat is, zoals hiervoor is overwogen, buiten de termijn. Verweerder heeft zich over de tijdigheid, c.q. ontvankelijkheid van de beide bezwaren in de bezwaarfase in het geheel niet uitgelaten zodat hij ter zake ook geen toezegging heeft gedaan. De feiten bevatten ook overigens geen aanknopingspunt voor de conclusie dat verweerder desondanks binnen de bezwaartermijn bij eiser die indruk op zodanige wijze heeft gewekt dat daaraan in rechte te beschermen vertrouwen kan worden ontleend. Het gedeeltelijk tegemoetkomen aan de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2004 en 2005 kan niet als een dergelijke toezegging worden gezien, al is het maar omdat verweerder ook ambtshalve bij een niet-ontvankelijk bezwaar daaraan tegemoet kan komen. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel kan de rechtbank derhalve niet honoreren.

4.11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond, kunnen de besluiten op bezwaar niet in stand blijven en moeten de bezwaren alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit oordeel doet overigens niet af aan de dan als ambtshalve tegemoetkomingen aan te merken verminderingen van de aanslagen bij de bestreden besluiten.”

4. Geschil in hoger beroep

In geschil is of de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Zo deze vraag bevestigend moet worden beantwoord is niet meer in geschil dat de zaken moeten worden teruggewezen naar de rechtbank.

5. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en het

proces-verbaal van de zitting.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. Bekendmaking van de aanslagen heeft - naar de inspecteur stelt - plaatsgevonden door toezending per post. Tussen partijen is uiteindelijk niet in geschil dat de aanslagen correct te naam zijn gesteld en geadresseerd zijn aan het adres Kstraat.. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslagen daadwerkelijk zijn verzonden. Dienaangaande geldt het volgende. Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur met de onder 2.10 aangehaalde verklaringen voldoende aannemelijk gemaakt dat de aanslag IB/PVV 2004 met dagtekening 5 december 2007 op 29 november 2007 ter post is bezorgd en dat de aanslag IB/PVV 2005 met dagtekening 12 december 2007 op 7 december 2007 ter post is bezorgd, zodat de stelling van belanghebbende moet worden verworpen.

6.2. Nu de aanslagen op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt kan het bezwaar slechts met toepassing van artikel 6:11 Algemene wet bestuursrecht ontvankelijk zijn (Hoge Raad 15 maart 2000, nr. 34 999, BNB 2000/220). Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij de aanslagen nooit heeft ontvangen en dat hij daardoor pas na het verstrijken van de bezwaartermijn bezwaarschriften heeft ingediend. Deze stelling dient te worden beoordeeld op haar aannemelijkheid en afhankelijk van die beoordeling kan wel of niet een omstandigheid als bedoeld in artikel 6:11 Awb aanwezig worden geacht (Hoge Raad 20 mei 2005, nr. 40 718, BNB 2006/109). Het Hof overweegt ter zake als volgt. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij alle post van de Belastingdienst op het adres Kstraat te A wenste te ontvangen, omdat de postbezorging op dat adres beter was dan op zijn woonadres aan de Jstraat. Gesteld noch gebleken is dat het ooit (eerder of later) is voorgekomen dat voor belanghebbende bestemde post, gericht aan het adres Kstraat , hem in het geheel niet heeft bereikt. Gelet op voormelde omstandigheden acht het Hof de stelling van belanghebbende, dat de twee - op verschillende data verzonden - aanslagen hem nimmer hebben bereikt, niet aannemelijk.

Ook indien dit anders ligt geldt dat belanghebbende blijkens de onder 2.11. aangehaalde brief van TNT Post alle voor hem bestemde post, gericht aan de Kstraat , van 1 december 2007 tot en met 31 januari 2008 liet bewaren en hij de bewaarde poststukken eerst op 1 februari 2008 - dus na het verstrijken van de bezwaartermijn - kon ophalen op een aangewezen postkantoor zodat, wat er verder ook zij van de eventuele ontvangst van de aanslagen, belanghebbende zelf heeft bewerkstelligd dat hij nimmer tijdig bezwaar kon maken tegen de aanslagen.

6.3. Ten aanzien van de stelling van belanghebbende dat niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaarschriften achterwege dient te blijven, omdat de inspecteur het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn, overweegt het Hof als volgt. Aan uitlatingen of handelingen van de inspecteur, welke plaatsvinden na het verstrijken van de termijn voor het instellen van bezwaar, kan belanghebbende niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat die reeds verstreken bezwaartermijn opnieuw gaat lopen. De aard van de bezwaartermijn brengt mee dat deze op straffe van niet-ontvankelijkverklaring in acht behoort te worden genomen, hetgeen eraan in de weg staat dat de inspecteur van een beroep op overschrijding van die termijn afstand zou kunnen doen of de duur van de termijn zou kunnen wijzigen. (Hoge Raad 20 november 1996, nr. 31827, BNB 1997/23).

Slotsom

6.4. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond. De uitspraken van de rechtbank dienen te worden bevestigd.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraken van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. E.M. Vrouwenvelder, voorzitter, A. Bijlsma en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier. De beslissing is op 23 juni 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier: De voorzitter:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.