Home

Gerechtshof Amsterdam, 07-07-2011, BR1237, 10-00950

Gerechtshof Amsterdam, 07-07-2011, BR1237, 10-00950

Inhoudsindicatie

In bedrijfsvoorraad opgenomen auto’s stonden op straat geparkeerd zonder handelaarskenteken.

Met betrekking tot twee auto’s is niet voldaan aan de ingevolge artikel 1, tweede lid, Wet MRB gestelde voorwaarden. Ter zake daarvan is op één dag ter zake van elke auto een naheffingsaanslag opgelegd. Op grond van onder normale omstandigheden gehanteerd beleid dient de laatst opgelegde naheffingsaanslag MRB te worden vernietigd.

In de procedure bij de rechtbank is de boete verminderd tot tien procent. Omstandigheden die kunnen leiden tot een verdere vermindering van de boete zijn gesteld noch aannemelijk geworden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P10/00950

7 juli 2011

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z, belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 10/2267 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie/Apeldoorn,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 15 maart 2010 en 19 maart 2010 aan belanghebbende voor de tijdvakken 2 december 2008 tot en met 1 december 2009 en 5 december 2008 tot en met 4 december 2009 naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting opgelegd, beide berekend op € 386. Bij beschikkingen zijn boetes van elk € 386 opgelegd. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift verenigde uitspraken van 29 april 2010 heeft de inspecteur de bezwaren afgewezen.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank). Bij uitspraak van 16 december 2010 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de boetes verminderd tot 10%, zijnde € 76 (2x € 38), de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 9,16 en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 te vergoeden.

1.3. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 29 december 2010, aangevuld bij brief van 7 januari 2011. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2011. De zaak is behandeld gelijktijdig met het door belanghebbende met kenmerk 10/00951 ingediende hoger beroep. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. Het Hof neemt hier over hetgeen in de onderdelen 2.2 en 2.3 van de uitspraak van de rechtbank is vermeld:

“2.2. Eiser (Hof: belanghebbende) exploiteert een autobedrijf. Uit de kentekenregistratie blijkt dat de bestelauto van het merk Ford, type […], kleur geel, kenteken 00-00-00 (het motorrijtuig) ten tijde hier van belang was opgenomen in de bedrijfsvoorraad van eiser.

2.3. Tot de gedingstukken behoren meldingen visuele/fysieke controle, waarin onder meer is vermeld:

“(…)

Gegevens voertuig zoals bij controle vastgesteld

Motorrijtuig:

Kenteken 00-00-00

Merk FORD

Kleur GEEL

(...)

Gegevens controle

Controledatum: 1-12-2009 Tijdstip: 13:03

Straat: A-STRAAT

Plaats: P

Aangetroffen: STILSTAAND

(…)

Bijzonderheden

Bedrijfsvoorraad geparkeerd op openbare weg.”

en

“(…)

Gegevens voertuig zoals bij controle vastgesteld

Motorrijtuig:

Kenteken 00-00-00

Merk FORD

Kleur GEEL

(...)

Gegevens controle

Controledatum: 4-12-2009 Tijdstip: 13:00

Straat: A-STRAAT

Plaats: P

Aangetroffen: STILSTAAND

(…)

Bijzonderheden

Auto in bedrijfsvoorraad, geparkeerd op openb weg zonder HA-platen. Foto.””

2.2. Het motorrijtuig behoort sinds 11 juni 2009 tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende, in de zin van artikel 1, tweede lid van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet).

2.3. De naheffingsaanslag naar aanleiding van de constatering op 1 december 2009 is opgelegd met dagtekening 15 maart 2010 en heeft betrekking op het tijdvak 2 december 2008 tot en met 1 december 2009.

De naheffingsaanslag naar aanleiding van de constatering op 4 december 2009 is opgelegd met dagtekening 19 maart 2010 en heeft betrekking op het tijdvak 5 december 2008 tot en met 4 december 2009.

2.4. Aan belanghebbende waren sinds 2003 buiten de in het geding zijnde naheffingsaanslagen en de naheffingsaanslagen waarop de procedure met het kenmerk 10/00951 betrekking heeft, veertien naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting opgelegd op grond van artikel 69 van de Wet wegens het niet voldoen aan de krachtens artikel 1, tweede lid van de Wet gestelde voorwaarden voor het gebruik van de weg met een motorrijtuig dat is opgenomen in een bedrijfsvoorraad.

2.5. Tot de stukken behoort een verklaring met dagtekening 22 oktober 2010 van B, directeur van C te P. Hierin is onder meer vermeld:

“Bij deze verklaar ik (…) dat (…) (belanghebbende) het recht heeft gebruik te maken van een deel van mijn bedrijfsruimte. In verband met werkzaamheden binnen mijn bedrijf heb ik (…) (belanghebbende), eigenaar van autobedrijf X, verzocht twee auto’s (kentekens 00-00-00 en 00-00-01) van 25-11-2009 tot 10-01-2010 op een andere plaats te parkeren.”

3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft belanghebbendes beroep gegrond verklaard, waarbij zij – voor zover hier van belang – heeft overwogen:

“4.5. Vast staat dat het motorrijtuig ten tijde hier van belang was opgenomen in de bedrijfsvoorraad van eiser (Hof: belanghebbende), en dat op het moment van de controles het motorrijtuig was geparkeerd op parkeerplaatsen langs de weg en niet was voorzien van handelaarskentekenplaten.

4.6. Eiser heeft gesteld dat met het motorrijtuig geen gebruik is gemaakt van de openbare weg in die zin dat met het motorrijtuig niet is gereden op de weg. Het motorrijtuig heeft slechts op een parkeerplaats geparkeerd gestaan. De rechtbank kan eiser niet in dit standpunt volgen. In navolging van de uitspraak van de Hoge Raad van 11 mei 2007, LJN BA4801 is er sprake van een openbare weg als het terrein feitelijk openstaat voor openbaar rijverkeer. Het feit dat het motorrijtuig is aangetroffen op een parkeerplaats betekent dan ook dat gebruik is gemaakt van de openbare weg omdat die parkeerplaats openstaat voor openbaar rijverkeer. De rechtbank is dan ook van oordeel dat door het motorrijtuig te parkeren op de parkeerplaats gebruik is gemaakt van de openbare weg. Gelet daarop zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd.

4.7. Eiser stelt dat hem geen naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting kunnen worden opgelegd voor twee elkaar overlappende periodes. De rechtbank kan eiser in deze stelling niet volgen. Zij overweegt daartoe als volgt.

In navolging van de uitspraak van de Hoge Raad van 17 februari 2006, nr. 41 660 (VN 2006/12.21) is de rechtbank van oordeel dat, mede gelet op het bepaalde in artikel 69, tweede lid, van de Wet MRB, het belastbare feit “gebruik van de weg” moet worden opgevat als gebruik per kalenderdag. Omdat in het onderhavige geval sprake was van twee constateringen op verschillende kalenderdagen van gebruik op de weg, stond het verweerder (Hof: de inspecteur) vrij twee naheffingsaanslagen op de leggen, beide berekend over een tijdsduur van twaalf maanden.

4.8. Vervolgens zal worden beoordeeld of de boetes terecht zijn opgelegd.

4.9. Gegeven het door verweerder in de beroepsfase ingenomen standpunt over de boetes, kan het bestreden besluit reeds daarom niet in stand blijven en is het beroep gegrond.

4.10. De rechtbank zal beoordelen of boetes van 10% wel terecht zijn opgelegd.

4.11. Ingevolge artikel 70 van de Wet MRB is artikel 37 van de Wet MRB van toepassing. Ingevolge artikel 37 van de Wet MRB in verbinding met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vormt het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete van ten hoogste € 4.537 kan opleggen. Ingevolge paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, onderdeel 2, bedraagt de verzuimboete maximaal 100 procent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald.

4.12. Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. In dit geval staat vast dat eiseres niet aan de voorwaarden voor de regeling bedrijfsvoorraad heeft voldaan. Het enkele niet daaraan voldoen rechtvaardigt in beginsel een boete van 100 procent. Factoren als de mate van schuld en opzet of de duur van het niet voldoen aan de voorwaarden zijn verder niet relevant.

4.13. Bijzondere omstandigheden of afwezigheid van alle schuld kunnen aanleiding zijn tot matiging of het achterwege laten van de boete. Gesteld nog (Hof: noch) aannemelijk geworden is dat sprake zou zijn van afwezigheid van alle schuld. Wel is aannemelijk geworden dat sprake is van omstandigheden die aanleiding zijn tot matiging van de boetes. In navolging van verweerder zal de rechtbank de boetes matigen tot 10% in verband met de financiële situatie van eiser. De rechtbank acht deze boetes passend en geboden.”

4. Geschil in hoger beroep

In geschil is of terecht twee naheffingsaanslagen zijn opgelegd of dat slechts één keer kan worden nageheven. In geschil is tevens of terecht twee boeten zijn opgelegd of dat slechts één boete kan worden opgelegd.

5. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Voor het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het proces-verbaal van zitting.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat het beleid van de Belastingdienst onder normale omstandigheden inhoudt dat volstaan wordt met slechts één naheffingsaanslag ingeval meer dan eenmaal op dezelfde dag geconstateerd wordt dat niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 1, tweede lid, van de Wet gestelde voorwaarden voor het gebruik van de weg met een motorrijtuig dat tot de bedrijfsvoorraad van een belanghebbende behoort. In casu is op 1 december 2009 zowel voor een Fiat (om 12.39) als voor het onderwerpelijke motorrijtuig (om 13.03) geconstateerd dat niet werd voldaan aan evenvermelde voorwaarden. Dit brengt mee dat de naheffingsaanslag met dagtekening 15 maart 2010, die is opgelegd naar aanleiding van een tweede constatering op 1 december 2009, dient te worden vernietigd, evenals de opgelegde boete, aldus de inspecteur. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.

Het hoger beroep van belanghebbende is derhalve in zoverre gegrond.

6.2. Met betrekking tot de boete heeft belanghebbende in het hoger beroepschrift geconcludeerd tot een boete van tien procent met betrekking tot één naheffingsaanslag.

Nu één naheffingsaanslag resteert en de rechtbank de boete reeds heeft verminderd tot tien procent, is materieel aan deze grief tegemoet gekomen. Omstandigheden die kunnen leiden tot een verdere vermindering van de boete zijn gesteld noch aannemelijk geworden.

Slotsom

6.3. De slotsom is dat het hoger beroep met betrekking tot de naheffingsaanslag met dagtekening 15 maart 2010 en met betrekking tot de op diezelfde datum opgelegde boete gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank in zoverre dient te worden vernietigd.

7. Proceskosten

Het Hof vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 3,16, zijnde de reiskosten per openbaar vervoer om de zitting te kunnen bijwonen. Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken.

8. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens voor zover deze betrekking heeft op de veroordeling in de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht;

- verklaart het beroep gegrond voor zover dit betrekking heeft op de naheffingsaanslag en de boetebeschikking met dagtekening 15 maart 2010, vernietigt de uitspraak van de inspecteur in zoverre en vernietigt deze naheffingsaanslag en boetebeschikking;

- verklaart het beroep ongegrond voor zover dit betrekking heeft op de naheffingsaanslag met dagtekening 19 maart 2010;

- verklaart het beroep gegrond voor zover dit betrekking heeft op de boetebeschikking van 19 maart 2010, vernietigt de uitspraak van de inspecteur in zoverre en vermindert de boete tot € 38;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3,16;

- gelast dat de inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze voor de behandeling

van het hoger beroep betaalde griffierecht van € 111.

Aldus gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, E.M. Vrouwenvelder en A.P.M. van Rijn, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat als griffier. De beslissing is op 7 juli 2011 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.