Gerechtshof Amsterdam, 07-07-2011, BR1275, 10/00681
Gerechtshof Amsterdam, 07-07-2011, BR1275, 10/00681
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 7 juli 2011
- Datum publicatie
- 13 juli 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2011:BR1275
- Zaaknummer
- 10/00681
- Relevante informatie
- Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 3
Inhoudsindicatie
Nu niet is gebleken van een samenhangende zaak in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht bestaat geen grond voor de door de rechtbank toegepaste halvering van voormeld bedrag.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P10/00681
7 juli 2011
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
A B.V., gevestigd te B, belanghebbende,
gemachtigde M,
tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 09/906 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 25 september 2008 aan belanghebbende naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd over het vierde kwartaal van 2007 en het eerste kwartaal 2008, beide voor een bedrag van € 1.187.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken van 3 januari 2009 de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
1.3. Bij uitspraak van 31 augustus 2010 heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 12 oktober 2010. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Op 7 januari 2011 heeft de inspecteur de bestreden naheffingaanslagen ambtshalve vernietigd.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
Het Hof verwijst naar de door de rechtbank vastgestelde feiten.
3. Geschil in hoger beroep
Het hoger beroep betreft de proceskostenvergoeding in de beroepsfase.
4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft overwogen, voor zover hier van belang:
“4.1. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan een vergoeding in de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
4.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder (Hof: de inspecteur) eiser (Hof: belanghebbende) in de brief van 20 augustus 2008 op de hoogte heeft gebracht van het feit dat en de redenen waarom de naheffingsaanslagen omzetbelasting zijn opgelegd. Gelet hierop was het overbodig voor eiseres om bezwaar te maken. Immers de brief gaf eiseres de zekerheid dat de naheffingsaanslag slechts om administratieve redenen zijn opgelegd en voor eiseres materieel geen gevolgen zouden hebben. Eiseres heeft gesteld dat de mogelijkheid bestond dat er weer een bedrag zou worden teruggestort. De rechtbank is van oordeel dat dit, wat daar overigens van zij, eiseres niet in een nadeliger positie had kunnen brengen gelet op de inhoud van meergenoemde brief.
4.3. Het bovenstaande betekent dat het bezwaarschrift van eiseres overbodig was en heeft verweerder het verzoek om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase terecht afgewezen.”
5. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. De bestreden aanslagen zijn inmiddels door de inspecteur vernietigd, zodat het hoger beroep niet meer tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden.
6.2. In een dergelijk geval is niet langer sprake van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan en dient het hoger beroep wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dit is slechts anders indien de belanghebbende stelt dat hij als gevolg van het bestreden besluit ook, afgezien van de proceskosten, schade heeft geleden. In het onderhavige geval is deze uitzondering niet aan de orde (o.a. Hoge Raad 8 april 2005, nr. 40149, LJN AT3411, BNB 2005/186 en Hoge Raad 3 december 2010, nr. 09/04397, LJN BO5988).
Slotsom
6.3. De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
7. Proceskosten en griffierecht
7.1. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit Proceskosten bestuursrecht en de daartoe behorende bijlage, vast als volgt
- bezwaar: 1 (bezwaarschrift) x 1 (gewicht) x € 161 = € 161
- rechtbank: 2 (beroepschrift, zitting) x 1 (gewicht ) x € 322 = € 644;
- Hof: 2 (beroepschrift, zitting), x 1 (gewicht) x € 437 = € 874.
De kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep bedragen derhalve € 1.679 in totaal.
7.2. Voorts dienen de voor de behandeling van de zaak in beroep en in hoger beroep gestorte griffierechten van respectievelijk € 288 en € 448, ofwel € 736 aan belanghebbende te worden vergoed.
8. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van
€ 1.679;
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 736 te vergoeden.
Aldus gedaan door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, B.A. van Brummelen en B. Emmerig, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier. De beslissing is op 7 juli 2011 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.