Home

Gerechtshof Amsterdam, 26-05-2011, BR2357, 10/00043

Gerechtshof Amsterdam, 26-05-2011, BR2357, 10/00043

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
26 mei 2011
Datum publicatie
20 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2011:BR2357
Zaaknummer
10/00043

Inhoudsindicatie

Het Hof oordeelt dat het beroep ook met betrekking tot het jaar 2006 niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Belanghebbende kon redelijkerwijs niet menen dat er ook ten aanzien van hem uitspraak was gedaan. Het beroep was niet gericht tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens de beslissing met betrekking tot de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P10/00043

26 mei 2011

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de erven van [X] te [Z], belanghebbenden,

gemachtigde: mr. W.G.H.M. van der Putten,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 09/2709 van de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbenden

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Enkhuizen,

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Het hoger beroep heeft betrekking op de heffing van begraafplaatsrechten over een aantal jaren. Met betrekking tot elk van deze jaren blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting het volgende:

- 2002: de heffingsambtenaar heeft voor dat jaar geen aanslag opgelegd;

- 2003 tot en met 2005: de heffingsambtenaar heeft voor elk van deze drie jaren aanslagen opgelegd; [X] heeft tegen deze aanslagen geen bezwaar gemaakt;

- 2006: de heffingsambtenaar heeft op 31 juli 2006 een aanslag opgelegd tot een bedrag van € 58; [X] heeft op 25 juli 2006 tegen deze aanslag bezwaar gemaakt; ten tijde van de zitting bij het Hof had de heffingsambtenaar op dat bezwaar nog geen uitspraak gedaan;

- 2007: de heffingsambtenaar heeft voor dit jaar een aanslag opgelegd; [X] heeft tegen deze aanslag geen bezwaar gemaakt.

1.2. Met verwijzing naar een uitspraak ten aanzien van zijn echtgenote [Y] en een aan hem gerichte betalingsherinnering van de invorderingsambtenaar, beide gedateerd 22 oktober 2007, heeft [X] bij de rechtbank beroep ingesteld inzake de geheven begraafplaatsrechten.

1.3. De rechtbank heeft op 17 december 2009 het beroep gegrond verklaard, "de uitspraak van 22 oktober 2007, voor zover verweerder daarmee heeft beslist op de bezwaren van eiser tegen de aan hem opgelegde aanslagen begraafplaatsrechten over de jaren 2002 tot en met 2007" vernietigd en bepaald dat de heffingsambtenaar opnieuw uitspraak moet doen.

1.4. Op 26 januari 2010 heeft mr. W.G.H.M. van der Putten als gemachtigde van [X] hoger beroep ingesteld. Deze gemachtigde heeft het hoger beroep aangevuld bij brief van 20 februari 2010.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend en daarbij stukken overgelegd die in eerste aanleg niet waren overgelegd.

1.5. Op 7 februari 2011 heeft de gemachtigde verzocht om behandeling op korte termijn in verband met de hoge leeftijd en de ziekte van [X].

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2011. Ter zitting is eveneens behandeld het geschil inzake aanslagen begraafplaatsrechten, opgelegd aan [Y], kenmerk 10/00044. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

Het Hof ziet aanleiding de feiten beknopter weer te geven dan in de uitspraak van de rechtbank is verwoord en wel als volgt:

2.1. De gemeente Enkhuizen heeft op 16 september 1941 aan [W] voor onbepaalde tijd het uitsluitend recht verleend tot begraving in de grafruimte afdeling […] van de algemene begraafplaats van Enkhuizen. De daartoe opgemaakte akte vermeldt dat op de grafruimte van toepassing zijn "de verordeningen en besluiten betrekking hebbende op de algemeene begraafplaats van Enkhuizen welke zijn of zullen worden vastgesteld". Het recht voor uitgifte bedroeg inclusief de kosten van inschrijving f 45,50. Het grafrecht kon overgeschreven worden op naam van anderen.

2.2. Na tussentijdse overschrijvingen heeft de gemeente in 2000 ingestemd met [X]'s verzoek dat hij rechthebbende zou worden van de onder 2.1 omschreven grafruimte. In de tot de stukken behorende brief van 12 april 2000 staat vermeld dat de nieuwe rechthebbende jaarlijks de nota zou ontvangen voor onderhoud naar een bedrag voor een "graf zonder grafbedekking".

2.3. [X] is begin 2011 overleden.

3. Geschil in hoger beroep

De gemachtigde heeft ter zitting in hoger beroep bevestigd dat de heffingsambtenaar aan [X] voor het jaar 2002 geen aanslag heeft opgelegd en dat [X] tegen de aanslagen voor de jaren 2003, 2004, 2005 en 2007 geen bezwaar heeft gemaakt. Met betrekking tot deze jaren heeft hij erkend dat het beroep dan ook niet-ontvankelijk is.

In geschil is nog de ontvankelijkheid van het beroep met betrekking tot het jaar 2006 en, bij een positieve beslissing op dit punt, of de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. [X] heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag begraafplaatsrechten voor het jaar 2006 ten bedrage van € 58. De heffingsambtenaar heeft hierop tot op heden geen uitspraak gedaan.

4.2. [X] heeft mede voor zichzelf beroep ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ten aanzien van aan zijn echtgenote opgelegde aanslagen en onder verwijzing naar een betalingsherinnering van de invorderingsambtenaar van 22 oktober 2007 voor de aanslagen 2003 tot en met 2006. Een uitspraak ten aanzien van zijn echtgenote en een mededeling van de invorderingsambtenaar valt echter niet aan te merken als een uitspraak op bezwaar terwijl op grond van enkel deze uitspraak en deze betalingsherinnering [X] redelijkerwijs niet kon menen dat er ook ten aanzien van hem uitspraak was gedaan. Het beroep was blijkens de tekst evenmin gericht tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.

4.3. Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat het beroep ook met betrekking tot het jaar 2006 niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

4.4. De heffingsambtenaar heeft ter zitting toegezegd dat de beslissing van het Hof in de procedure van de echtgenote ook voor belanghebbenden zal gelden voor de uitspraak op bezwaar voor 2006.

Slotsom

De slotsom is dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, zij het op andere gronden dan belanghebbenden hebben aangevoerd.

5. Kosten

De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van [X] en deze kosten hadden betrekking op de kosten die [X] heeft gemaakt na het inzenden van het verweerschrift door de heffingsambtenaar.

Nu in dit verweerschrift in eerste aanleg niet is ingegaan op de procedurele aspecten en niet de van belang zijnde stukken zijn overgelegd, ziet het Hof geen reden de beslissing van de rechtbank op dit punt te vernietigen.

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten van de procedure in hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht nu de door belanghebbenden aangevoerde gronden geen reden zijn voor vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens de beslissing met betrekking tot de proceskosten;

- verklaart het beroep met betrekking tot alle onder 1.1 genoemde aanslagen begraafplaatsrechten niet-ontvankelijk en

- gelast de heffingsambtenaar het griffierecht in hoger beroep van € 110 aan belanghebbenden te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter, A.P.M. van Rijn en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op 26 mei 2011 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.