Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-07-2011, BR5255, 09/00520

Gerechtshof Amsterdam, 28-07-2011, BR5255, 09/00520

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 juli 2011
Datum publicatie
17 augustus 2011
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2011:BR5255
Formele relaties
Zaaknummer
09/00520
Relevante informatie
Wet op belastingen van rechtsverkeer [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-08-2024] art. 15, Wet op belastingen van rechtsverkeer [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-08-2024] art. 19

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting. Toestand van vóór de verkrijging niet zowel feitelijk als rechtens hersteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P09/00520

28 juli 2011

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 08/2451 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Hilversum, de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Ter zake van de verkrijging op 9 oktober 2006 van de onroerende zaak [a-straat] [1B] te [Q] is op aangifte een bedrag van € 10.210 aan overdrachtsbelasting voldaan.

1.2. De inspecteur heeft het namens belanghebbende op 11 oktober 2006 ingediende verzoek om teruggaaf van de overdrachtsbelasting opgevat als een bezwaarschrift tegen de bij de voldoening gedane aangifte. Bij uitspraak op bezwaar van 14 januari 2008 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3. Bij uitspraak van 6 juli 2009 heeft de rechtbank het beroep niet ontvankelijk verklaard voor zover gericht tegen de afwijzing van het verzoek om teruggaaf en voor het overige ongegrond verklaard.

1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 28 juli 2009. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Op 24 september 2009 is een nader stuk ontvangen van belanghebbende. Op 28 oktober 2009 heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend, waarop de inspecteur heeft gereageerd in een conclusie van dupliek.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

In de ontwikkeling van het geschil in hoger beroep vindt het Hof aanleiding de feiten als volgt vast te stellen:

2.1. Tot de gedingstukken behoort een overeenkomst van 8 maart 2002 tussen belanghebbende, als verkoper, en de heer [Y] en de besloten vennootschap [Y] BV, (Hof: hierna [Y] BV) gezamenlijk te noemen de koper. In deze overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

‘Deze overeenkomst maakt onlosmakelijk deel uit van de koopovereenkomst tussen partijen aangaande de onroerende zaken staande en gelegen te [Q] aan de [a-straat] [1A] en [1B].

(…)

Komen als volgt overeen.

5. (…)

6. De hypotheek wordt op eerste aanzegging van koper terstond en ineens opeisbaar op het moment dat:

a. (…)

b. de verplichtingen uit hoofde van de hypotheek niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

c. de onroerende zaken door koper worden verkocht, dan wel niet meer door koper of tot koper behorende personen wordt gebruikt, dan wel wordt verhuurd.

7. Indien koper niet voor terugbetaling van de hypothecaire lening kan zorg dragen of een van de in het vorige artikel genoemde voorwaarden in vervulling gaat, zal koper onvoorwaardelijk medewerking verlenen om de onroerende zaken die nog in haar bezit zijn, terug te leveren aan verkoper.

8. Partijen verplichten zich uitdrukkelijk en zonder voorbehoud om al hun medewerking te verlenen tot effectuering van de in deze overeenkomst neergelegde afspraken.

9. (…)

2.2. In de notariële akte van 12 maart 2002 is vermeld dat belanghebbende (verkoper) heeft geleverd aan

‘2. de heer [Y] (…) ‘ten deze handelend:

a. voor zich in privé; en

b. als directeur van (…) [Y] BV. (…)’

LEVERING, REGISTERGOED, GEBRUIK

[Belanghebbende] heeft blijkens een met koper in zijn sub 2.b genoemde hoedanigheid aangegane koopovereenkomst aan koper in zijn sub 2.b genoemde hoedanigheid verkocht en levert op grond daarvan aan koper in zijn sub 2.b genoemde hoedanigheid, die blijkens voormelde overeenkomst van verkoper heeft gekocht en bij deze aanvaardt:

(…)

I (…) b. het uitsluitend gebruik van de woning op de begane grond, eerste verdieping en de tuin met toebehoren, plaatselijk bekend [a-straat] [1B] te [Q] (…)

[Belanghebbende] heeft blijkens een met koper in zijn sub 2.a genoemde hoedanigheid aangegane koopovereenkomst aan koper in zijn sub 2.a genoemde hoedanigheid verkocht en levert op grond daarvan aan koper in zijn sub 2.a genoemde hoedanigheid, die blijkens voormelde overeenkomst van verkoper heeft gekocht en bij deze aanvaardt:

(…)

II (…) b. het uitsluitend gebruik van de woning op de tweede en derde verdieping met toebehoren, plaatselijk bekend [a-straat] [1A] te [Q]

(…)

KOOPPRIJS, VERREKENING DIVERSE BEDRAGEN

De koopprijs van het verkochte sub I. bedraagt

tweehonderd vijftienduizend vijfhonderd vijf en veertig euro en zestig eurocent

(€ 215.545,60) en de koopprijs van het verkochte sub II. bedraagt éénhonderd zeventigduizend eenhonderd zeven en zestig euro en acht en vijftig eurocent (€ 170.167,58).

(…)

BEPALINGEN

(…)

Garanties van verkoper

Artikel 5

Verkoper garandeert het navolgende:

(…)

2. het verkochte wordt overgedragen vrij van huur, pacht, lease en/of van andere aanspraken tot gebruik (…)

KOOPOVEREENKOMST

Voor zover daarvan in deze akte niet is afgeweken, blijft tussen partijen gelden hetgeen in de koopovereenkomst (en ook overigens) tussen hen is overeengekomen, met dien verstande dat de daarin opgenomen ontbindende voorwaarden zijn vervallen.’

2.3. Op 9 oktober 2006 heeft [Y] BV de onroerende zaak [a-straat] [1B] geleverd aan belanghebbende. In de akte van levering staat voor zover hier van belang:

‘A. INLEIDING

(…)

Partijen hebben op acht maart tweeduizend twee met betrekking tot de aan de levering ten grondslag liggende koopovereenkomst een aanvullende overeenkomst gesloten, waarin zij zijn overeengekomen indien de eigenaar (in de overeenkomst genoemd koper) niet meer in staat is gebleken haar hypotheekverplichtingen na te komen dan wel indien koper het pand niet meer in eigen gebruik heeft, eigenaar onvoorwaardelijk haar medewerking zal verlenen om het registergoed terug te leveren aan [X] (in de overeenkomst genoemd verkoper). (…)

Beide genoemde voorwaarden zijn thans vervuld. De teruglevering wordt niet door de eigenaar betwist. Partijen verklaren hierbij dat deze overeenkomst strekt tot herstel van de voorheen tussen hen geldende rechtsverhouding.

B. LEVERING

Ter uitvoering van gemelde overeenkomst levert eigenaar bij deze aan [belanghebbende], die aanvaardt:

(…) het appartementsrecht, recht gevende op het uitsluitend gebruik van de woning op de begane grond, eerste verdieping met tuin, ondergrond en verder aanbehoren, (…) [a-straat] [1B](..)

(…)

D. BEPALINGEN

De teruglevering wordt aangegaan onder de volgende bepalingen:

(…)

Artikel 6

Het registergoed wordt op heden aanvaard onder gestanddoening van de lopende huurovereenkomst.

(…)

J. OVERDRACHTBELASTING

Bij voormelde akte van levering de dato twaalf maart tweeduizend (…), is het registergoed voor de berekening van de overdrachtsbelasting betrokken voor een waarde van éénhonderdzeventigduizend éénhonderdzevenenzestig euro en achtenvijftig eurocent (€ 170.167,58). Partijen zijn onderling overeengekomen dat de in deze akte vermelde teruglevering aan [X] zal plaatsvinden tegen dezelfde waarde.’

2.4. Na de uitspraak van de rechtbank heeft belanghebbende als bijlage bij het hoger beroepschrift van 27 juli 2009 een ‘overeenkomst tot verbetering’, getekend door belanghebbende en R. [Y] met datum 17 juli 2009 in het geding gebracht. Hierin is voor zover van belang vermeld:

‘1. dat op 9 oktober 2006 is verleden voor (…) een akte van teruglevering van het registergoed: [a-straat] [1B] (…);

2. dat in de akte op blad 3 artikel 6 staat dat het registergoed verhuurd is, maar dat dit niet de juiste weergave is;

3. dat in de akte had moeten staan dat het registergoed geleverd wordt geheel ontruimd, vrij van huur of ander gebruiksrecht;

4. dat deze overeenkomst strekt ter verbetering van vermelde onjuistheid’.

2.5. Door belanghebbende is bij brief van 23 september 2009, ingekomen bij het Hof op 24 september 2009 in het geding gebracht een ‘huurovereenkomst kantoorruimte’ getekend op 31 augustus 2005, tussen R. [Y], verhuurder, en [A], huurder, betreffende de [a-straat] [1B]. Voor zover van belang is in deze overeenkomst vermeld:

‘Duur, verlenging en opzegging

3.1. Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van 02 jaar, ingaande op 01 september 2005 en lopende tot en met 31 augustus 2007

(…)

3.3. Beëindiging van deze overeenkomst vindt plaats door opzegging tegen het einde van een huurperiode met inachtneming van een termijn van tenminste 6 maanden.’

3. Geschil en standpunten van partijen in hoger beroep

3.1. In hoger beroep is evenals bij de rechtbank in geschil of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van overdrachtsbelasting die is voldaan voor de verkrijging op 9 oktober 2006 van het appartementsrecht van [a-straat] [1B] (hierna: de onroerende zaak).

3.2. Belanghebbende stelt in hoger beroep onder meer dat artikel 15, eerste lid, onder r, en artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel c, Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR) van toepassing zijn. Belanghebbende beroept zich niet langer op de vervulling van een ontbindende voorwaarde als bedoeld in artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel a, WBR.

3.3. De inspecteur handhaaft het standpunt dat teruggaaf niet kan worden verleend.

3.4. Voor de overige standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

4. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende overwogen.

Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’:

4.3.1. In artikel 15, eerste lid, onderdeel r, WBR is bepaald dat onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden van de belasting is vrijgesteld de verkrijging krachtens herstel als is bedoeld in artikel 19.

4.3.2. In artikel 19, lid 1, WBR is bepaald:

Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend, indien de toestand van vóór de verkrijging zowel feitelijk als rechtens wordt hersteld als gevolg van:

a. de vervulling van een ontbindende voorwaarde;

b. nietigheid of vernietiging;

c. ontbinding wegens niet-nakoming van een verbintenis. Indien in de gevallen als zijn bedoeld onder a en b een akte in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, is ingeschreven, wordt zodanig herstel in geen geval aanwezig geacht voor de inschrijving van een verklaring, akte of rechterlijke uitspraak waarbij de vervulling van de voorwaarde, de nietigheid of de vernietiging wordt vastgesteld.

4.3.3. In artikel 19 WBR wordt in de eerste plaats als vereiste voor teruggaaf van overdrachtsbelasting gesteld dat de toestand van vóór de verkrijging zowel feitelijk als rechtens wordt hersteld. Verweerder heeft – door eiser niet bestreden - gesteld dat de aan [Y] BV op 12 maart 2002 geleverde onroerende zaak is geleverd in vrije staat, terwijl de teruglevering van deze onroerende zaak heeft plaatsgevonden in verhuurde staat. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat aan voormeld vereiste niet is voldaan, zodat reeds daarom geconcludeerd moet worden dat verweerder het bezwaar terecht ongegrond verklaard heeft. Het beroep is in zoverre ongegrond en behoeft voor het overige geen bespreking.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. In hoger beroep verzoekt belanghebbende om teruggave van overdrachtsbelasting omdat naar zijn mening de toestand van vóór de verkrijging op 12 maart 2002 zowel feitelijk als rechtens wordt hersteld als gevolg van de ontbinding wegens niet-nakoming van een verbintenis.

5.2. Belanghebbende stelt dat het in 2002 voor de onroerende zaak betaalde bedrag in 2006 geheel is terugbetaald omdat in de akte van 2002 een fout is vermeld. In deze akte is volgens belanghebbende de nummering van [a-straat] [1B] verwisseld met die van [a-straat] [1A] en dit is, aldus belanghebbende, later gerectificeerd door de notaris. In dit verband verwijst belanghebbende naar het kadaster.

5.3. Het Hof stelt voorop dat de last om te bewijzen dat de akte van 2002 een onjuistheid bevat op belanghebbende rust. Naar het oordeel van het hof is belanghebbende hierin niet geslaagd omdat de enkele verwijzing naar het kadaster hiervoor onvoldoende is. Vaststaat dat zowel in de akte van 2002 als in de akte van 2006 is beschreven dat een appartementsrecht, recht gevende op het uitsluitend gebruik van de woning op de begane grond, eerste verdieping met tuin, ondergrond en verder aanbehoren wordt geleverd. In de akte van 2002 is hiervoor een bedrag genoemd van een € 215.545,60 en in de akte van 9 oktober 2006 is voor ditzelfde appartementsrecht een bedrag genoemd van € 170.167,58. Het Hof acht daarom niet aannemelijk dat de in 2002 betaalde koopsom in 2006 geheel is terugbetaald.

5.4. Voor zover belanghebbende met een beroep op het Besluit van 3 mei 2005, nr. CPP2005/370M bedoelt te stellen dat een lagere koopsom bij de teruglevering kon volstaan, wegens verhuur van de onroerende zaak, overweegt het Hof als volgt. In de akte van 9 oktober 2006 is vermeld dat de onroerende zaak wordt aanvaard onder gestanddoening van de huurovereenkomst. Dat sprake was van verhuur wordt bevestigd door de in 2.5 bedoelde huurovereenkomst. Het Hof gaat in dit verband voorbij aan ‘de overeenkomst tot verbetering’ als bedoeld in 2.4 van de feiten, omdat deze volstrekt ongeloofwaardig is. Een beroep op het hiervoor bedoelde besluit faalt. In 3.3. van de huurovereenkomst is vermeld dat deze kon worden beëindigd per 31 augustus 2007. Zo al aan de overige voorwaarden van het besluit zou kunnen worden voldaan, bestaat er reeds daarom geen grond om aan te nemen dat de waarde van de onroerende zaak door verhuur zo sterk is gedaald dat deze in 2006 € 170.167,58 zou zijn.

5.5. Uit het voorgaande volgt dat de toestand van vóór de verkrijging op 12 maart 2002 niet zowel feitelijk als rechtens is hersteld. De andere stellingen van belanghebbende hoeven daarom geen bespreking meer.

Slotsom

De slotsom is dat artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel c, WBR niet van toepassing is en dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. A.P.M. van Rijn, voorzitter, J.P. Kruimel en I.J.F.A. van Vijfeijken, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus, als griffier. De beslissing is op 28 juli 2011 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.