Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-07-2011, BR6277, 10/00024

Gerechtshof Amsterdam, 28-07-2011, BR6277, 10/00024

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 juli 2011
Datum publicatie
31 augustus 2011
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2011:BR6277
Zaaknummer
10/00024
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 13

Inhoudsindicatie

in geschil is of terecht LB/PVV bij belanghebbende is nageheven. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet doen blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 km voor privé-doeleinden werd gebruikt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P10/00024

28 juli 2011

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Y, belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 09/1734 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 30 december 2008 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag opgelegd in de loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: LB/PVV) van € 3.130 en bij beschikking met dezelfde dagtekening een boete van € 1.565. Daarnaast is aan belanghebbende een bedrag van € 151 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 20 maart 2009 de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd, en de boete verminderd tot € 313.

1.2. Bij uitspraak van 17 december 2009 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover gericht tegen de boete, de boetebeschikking vernietigd en – naar het Hof verstaat – het beroep overigens ongegrond verklaard, met nevenbeslissingen zoals in de uitspraak weergegeven.

1.3. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 13 januari 2010. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Belanghebbende heeft een door het Hof als conclusie van repliek aangemerkte brief ingediend. De inspecteur heeft geen conclusie van dupliek genomen.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’:

“2.1. Eiser is in de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 in dienstbetrekking bij [A] & [B] (hierna: werkgever).

2.2. De werkgever heeft in 2007 aan eiser een auto, te weten een Opel Vivaro, kenteken

[…] (hierna: de auto), ter beschikking gesteld. Middels een ingevuld formulier van

8 mei 2006, binnengekomen bij de Belastingdienst op 11 mei 2006, heeft eiser de Belastingdienst verzocht een ‘Verklaring geen privé-gebruik auto’ af te geven. Bij beschikking met dagtekening 13 januari 2006 heeft de Belastingdienst positief beslist op vorengenoemd verzoek van eiser.

2.3. Bij brief met dagtekening 16 april 2008 heeft de Belastingdienst ter controle op de afgegeven ‘Verklaring geen privé-gebruik auto’, eiser verzocht over de periode 1 januari 2007 tot en met 16 april 2008 een vragenformulier ‘Loonheffingen Geen privégebruik auto’ in te vullen en, indien eiser daarover beschikt, een rittenregistratie te overleggen.

Eiser heeft hierop gereageerd door het vragenformulier ingevuld en ondertekend, met dagtekening 26 mei 2008, te retourneren. Bij vraag 10 van het vragenformulier heeft eiser het volgende vermeld:

“ (…)

[A]&[B] heeft in alle bussen een c-Track laten plaatsen en geeft ons evt – per week een c-Track uitdraai.

Het is niet bij te houden in een agenda om de ritten per dag te noteren. Soms wordt de bus wel eens uitgeleend en dan schrijf ik het op ivm bekeuringen etc.

(…)”

Voorts heeft eiser als bijlage bij het vragenformulier de volgende brief gevoegd:

“(…)

Daar ik de gegevens bij mijn vorige werkgever heb opgevraagd heb ik dit nog even via mijn agenda na gezien en kwam tot de conclusie dat er over dag prive km op vermeld staan, wat niet klopt volgens mijn agenda.

Dit heb ik nog eens nagevraagt hoe dat kan en men kon dat niet vertellen maar achteraf gezien weet ik wel hoe het gekomen is, men had de aan en uit knop naast de pook geplaatst en daar legde wij onze mobiel neer om hem op te laden en die heeft waarschijnlijk op de knop privé of zakelijk gelegen. Hier omdat er meer mensen bij ons bedrijf dat hadden gedaan, maar die reden er dan prive mee. Wij hadden geen carkit van de baas in de wagen vandaar. De rittenadministratie staat natuurlijk alleen op mijn naam maar er hebben ook nog andere bestuurders op gereden dan hou ik dit alleen in mijn agenda bij. Dit in verband met een evt. overtreding.

De andere bestuurder was werkzaam via een uitzendbureau van de periode 16-03-2007t/m4- 10-2007 en daarna in vaste dienst gekomen.Maar de andere was al in vaste dienst van [A].

Daarbij heeft de monteur in de avonduren een cursus gevolgd en heeft de knop gewoon op prive laten staan in plaats van zakelijk wat hem verteld was maar niet gedaan heeft.

Deze km zijn wel meegenomen als prive zijnde.

Mijn prive km die ik heb bijgehouden zijn 439km en die waarvan ik de wagen heb uitgeleend zou 428km mee gereden hebben. Over de km die ik niet goed kan terug brengen ivm de knop en de cursus zou volgens mijn gegevens 123km moeten zijn.

(…).”

Eveneens als bijlage bij de vragenbrief heeft eiser zijn rittenadministratie, bijgehouden met behulp van C-track, overgelegd. Hieruit blijkt in ieder geval het volgende:

- Volgens de rittenregistratie met behulp van C-track is in 2007 990 km privé gereden;

- In C-track ontbreekt 18 januari 2007;

- In C-track ontbreekt de periode 12 maart 2007 tot en met 9 april 2007;

- Volgens C-track is de kilometerstand op 11 maart 2007 146.368 km;

- Volgens C-track is de kilometerstand op 10 april 2007 eveneens 146.368 km;

- Volgens C-track is er op 10 april 2007 niet met de auto gereden;

- Volgens C-track is er op 16 november 2007 101 km (zakelijk) gereden;

2.4. Verweerder heeft als bijlage bij zijn verweerschrift (zie bijlage 20) een uitdraai betreffende CJIB-gegevens van de auto overgelegd. Hieruit blijkt dat op woensdag 14 maart 2007, om 12:02 uur, in […], met de auto de maximum snelheid binnen de bebouwde kom, met 6 km/h is overschreden.

2.5. In de bezwaarfase heeft eiser een kopie van een handmatig ingevulde rittenregistratie aan verweerder overgelegd (bijlage 24 bij het verweerschrift). Uit de rittenregistratie blijkt in ieder geval het volgende:

- Op 18 januari 2007 is 15 kilometer (zakelijk) gereden;

- Op 10 april 2007 is 108 kilometer (zakelijk) gereden;

- Op 16 november 2007 is 68 km (zakelijk) gereden.

2.6. Als bijlage bij zijn beroepschrift heeft eiser de tot dan toe ontbrekende pagina’s van de rittenregistratie over de periode 12 maart 2007 tot en met 9 april 2007 overgelegd.

Uit dat deel van de rittenregistratie blijkt in ieder geval het volgende:

- Op 10 april 2007 is 114 kilometer (zakelijk) gereden”.

Het Hof zal eveneens van deze feiten uitgaan waaraan het nog toevoegt:

2.1.2. Belanghebbende beschikte in privé over een eigen personenauto en kon ook gebruik maken van twee personenauto’s van inwonende dochters.

3. Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of over het onderhavige naheffingstijdvak terecht LB/PVV bij belanghebbende is nageheven. De boete, welke door de rechtbank is vernietigd, is niet meer in geschil.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De rechtbank heeft ten aanzien van de naheffing in rechtsoverwegingen 4.1. tot en met 4.5. het volgende overwogen (waarbij zij met Wet LB doelt op de Wet op de loonbelasting 1964, en met URLB op de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, telkens in de voor het onderhavige naheffingstijdvak geldende teksten):

“4.1. Artikel 13bis van de Wet LB (tekst 2007) bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:

“1. Indien ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op kalenderjaarbasis gesteld op ten minste 22% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.

2. Indien uit een rittenadministratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.

(...)

4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld waaraan een rittenregistratie moet voldoen. Tevens kunnen regels worden gesteld over het anderszins laten blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.

(…)

9. Indien de werknemer een verklaring van de inspecteur overlegt waarin is vastgelegd dat de werknemer aan de inspecteur heeft meegedeeld dat de hem ter beschikking gestelde auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt (verklaring geen privé-gebruik), laat de inhoudingsplichtige inhouding van belasting over het in het eerste lid bedoelde voordeel achterwege. De eerste volzin is niet van toepassing ingeval de inhoudingsplichtige weet dat de in de eerste volzin bedoelde mededeling niet juist is.

10. De werknemer kan een verzoek om een verklaring geen privé-gebruik auto bij de inspecteur indienen. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

11. De inspecteur kan de verklaring geen privé-gebruik auto, al dan niet op verzoek van de werknemer, bij voor bezwaar vatbare beschikking intrekken (...).

12. In geval van een verklaring geen privé-gebruik kan de inspecteur de werknemer op enig moment verzoeken te doen blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.

13. Indien de verklaring geen privé-gebruik wordt ingetrokken of indien de werknemer niet doet blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt, wordt de verschuldigde belasting (...) nageheven van de werknemer. In afwijking van de eerste volzin wordt nageheven van de inhoudingsplichtige ingeval de inhoudingsplichtige wist dat de mededeling, bedoeld in het negende lid, eerste volzin, niet juist was.

(…).”

4.2. De staatssecretaris van Financiën heeft in de URLB van zijn in artikel 13bis, vierde lid, van de Wet LB bedoelde bevoegdheid gebruikgemaakt. Artikel 21c, eerste lid, van de URLB, tekst 2007, bepaalt, voor zover hier van belang:

“De rittenregistratie als bedoeld in artikel 13bis, tweede lid, van de wet bevat ten minste de volgende gegevens:

a. merk, type en kenteken van de auto;

b. periode van terbeschikkingstelling van de auto;

c. per rit:

1°. datum;

2°. beginstand en eindstand van de kilometerteller;

3°. beginadres en eindadres;

4°. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;

5°. het karakter van de rit.

(…)”

Rittenregistratie

4.3. De rechtbank stelt voorop dat een rittenadministratie niet bij voorbaat dient te worden verworpen indien deze niet aan alle in 4.2. aangehaalde vereisten van de URLB voldoet, doch dat een administratie in combinatie met andere bewijsmiddelen ten minste zodanig sluitend dient te zijn dat daaruit eenduidig kan worden afgeleid hoeveel kilometers er met de auto zakelijk en privé is gereden.

4.4. In het onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat de rittenregistratie bijgehouden in C-track te veel onnauwkeurigheden bevat om te kunnen zeggen dat eiser overtuigend heeft aangetoond dat hij de hem ter beschikking gestelde auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt. Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat in C-track de periode 12 maart 2007 tot en met 9 april 2007 geheel ontbreekt, terwijl in deze periode met de auto gewoon is gereden, zoals blijkt uit de signalering van het CJIB en uit de door eiser overgelegde handmatige registratie. De verklaring van eiser dat hij in die periode is geopereerd doet daar niet aan af. Volgens de handmatig bijgehouden registratie heeft hij een deel van de betreffende periode zelf gereden en is voor het resterende deel van de betreffende periode enkele malen door een ander met de auto gereden.

Voorts is de schakelaar ‘zakelijk-privé’ met enige regelmaat per abuis op de verkeerde stand gezet, hetgeen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de C-track registratie.

Volgens C-track is er op de dagen 18 januari 2007 en 10 april 2007 niet met de auto gereden, hetgeen niet overeenkomt met de handmatig bijgehouden registratie. Blijkens de verklaring van eiser hebben bovendien twee andere personen af en toe van de auto gebruik gemaakt. In C-track is dat niet geregistreerd. Volgens C-track is er op 16 november 2007 101 km (zakelijk) gereden, terwijl eisers handmatige registratie aangeeft dat er die dag 68 kilometer is gereden.

4.5. Weliswaar kan gezien het vorenoverwogene aan de hand van C-track niet worden aangetoond dat minder dan 500 kilometer privé met de auto is gereden, maar de handmatig bijgehouden rittenregistratie zou nog als afdoende bewijs kunnen dienen dan wel zou de C-track registratie in samenhang met de handmatig bijgehouden rittenregistratie tot het oordeel kunnen leiden dat daarmee is aangetoond dat minder dan 500 kilometer privé met de auto is gereden.”

Het Hof neemt deze overwegingen over en maakt die tot de zijne met dien verstande dat het Hof “minder dan 500 kilometer” in overweging 4.5. van de rechtbank telkens leest als “niet meer dan 500 kilometer”.

4.2. Hieraan voegt het Hof nog toe:

4.2.1 De omstandigheid dat de handmatig bijgehouden rittenregistratie niet voldoet aan de eisen van artikel 21c URLB (begin- en eindstanden van de kilometerteller ontbreken) maakt hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder 4.5. van haar uitspraak niet anders omdat het van belanghebbende verlangde bewijs ingevolge artikel 13bis, tweede lid, van de Wet LB ook ‘anderszins’ kan worden geleverd.

4.2.2. Belanghebbende heeft echter met hetgeen hij heeft aangevoerd en overgelegd het van hem verlangde (zware) bewijs niet geleverd. Ten aanzien van de handmatig opgemaakte rittenregistratie heeft de rechtbank in haar overweging 4.6. onder meer overwogen:

“In afwijking van artikel 21c URLB ontbreken de begin- en eindstanden van de kilometerteller, hetgeen de administratie al onvoldoende controleerbaar maakt. Die omissie wordt niet opgelost door C-track, aangezien daarin een hele periode ontbreekt en met de auto gereden kan worden terwijl de buiten bedrijf zijnde C-track geen begin- en eindstanden meer registreert.

De door C-track geregistreerde gereden kilometers (101 km) op 16 november 2007 wijken af van de door eiser zelf bijgehouden kilometers (68 km). Het komt de rechtbank onaannemelijk voor dat de C-track meer kilometers zal hebben geregistreerd dan werkelijk gereden. Nu beide registraties elkaar op dit punt tegenspreken is onduidelijk of op die dag alle kilometers (zakelijk en/of privé) wel correct zijn geregistreerd. Eiser heeft voorts twee handmatig bijgehouden registraties overgelegd van 10 april 2007. Volgens één registratie heeft eiser die dag 108 kilometer gereden. Volgens de andere registratie was dat 114 kilometer. Een verklaring voor dat verschil en voor de twee van elkaar afwijkende opgaven is niet gegeven en volgens C-track is er die dag niet gereden, terwijl die dag wel in C-track is geregistreerd.”

Het Hof acht ook het hiervoor geciteerde gedeelte van overweging 4.6. van de rechtbank juist en maakt die overweging in zoverre eveneens tot de zijne.

4.2.3. Evenals de rechtbank (in overweging 4.7.) concludeert het Hof dat de kilometerregistraties geen doorlopende correcte weergave van de werkelijk verreden kilometers bieden, elkaar soms tegenspreken en dat voor afwijkingen of omissies geen dan wel een onvoldoende verklaring is gegeven. Die registraties leveren derhalve noch op zich, noch in onderling verband het van belanghebbende verlangde bewijs overtuigend aan te tonen dat hij met de auto voor niet meer dan 500 km privé heeft gereden.

4.2.4. Ook met hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd en in het bijzonder de omstandigheden dat hij ook beschikte over een privé personenauto en dat hij eveneens gebruik kon maken van de personenauto’s van twee inwonende dochters, heeft hij niet doen blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden werd gebruikt.

4.2.5. Tegen de in rekening gebrachte heffingsrente zijn geen afzonderlijke grieven aangevoerd.

Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, A.M. van Amsterdam en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando, als griffier. De beslissing is op 28 juli 2011 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.