Gerechtshof Amsterdam, 21-07-2011, BS7495, P09/00293 en P09/00294
Gerechtshof Amsterdam, 21-07-2011, BS7495, P09/00293 en P09/00294
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 juli 2011
- Datum publicatie
- 14 september 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2011:BS7495
- Zaaknummer
- P09/00293 en P09/00294
Inhoudsindicatie
Geen bewijs geleverd voor stelling dat een hoger bedrag aan rente ter zake van terbeschikkingstelling van bedrijfspand in aftrek kan worden gebracht dan in aangifte is vermeld. Niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende minder loon heeft genoten dan in aangiften loonheffing respectievelijk IB/PVV is vermeld. Rechtbank heeft juist geoordeeld ten aanzien van boete. Geen verdere matiging boete in verband met overschrijding redelijke termijn. Gemeenschappelijk standpunt partijen in hoger beroep met betrekking tot de aanslag Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P09/00293 en P09/00294
21 juli 2011
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerk AWB 08/4142 en 08/4143 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Hoorn,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
Aanslag IB/PVV 2003 (kenmerk 09/00293)
1.1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 21 november 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.305. Voorts heeft de inspecteur bij gelijktijdig genomen beschikking een verzuimboete van € 1.134 opgelegd.
1.1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken, gedagtekend 17 april 2008, de aanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.1.3. Bij uitspraak van 3 maart 2009 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep, voorzover dit de aanslag betreft, ongegrond verklaard en voorzover dit de boete betreft, gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar inzake de boete vernietigd en de boete verminderd tot € 1.020.
Aanslag WAZ 2003 (kenmerk 09/00294)
1.2.1. De inspecteur heeft met dagtekening 21 november 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag (het Hof vult aan: de rechtbank heeft het abusievelijk over een navorderingsaanslag) opgelegd in de premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz), berekend naar een premie-inkomen van € 16.713.
1.2.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij in het in 1.1.2 vermelde geschrift vervatte uitspraak, de aanslag gehandhaafd.
1.2.3. Bij uitspraak van 3 maart 2009 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Hoger beroep
1.3.1. Het door belanghebbende tegen de in 1.1.3 en 1.2.3 vermelde uitspraken ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 21 april 2009, aangevuld bij brief van 19 mei 2009. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.2. Het onderzoek ter zitting in beide zaken is aangevangen, en geschorst, op 22 september 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat bij brief van 29 november 2010 door de griffier is toegezonden aan partijen.
1.3.3. Van partijen zijn nadere stukken ontvangen: van de inspecteur op 28 april 2011 en op 23 juni 2011; van belanghebbende op 6 juni 2011 en op 1 juli 2011.
1.3.4. Het onderzoek ter zitting in beide zaken is voortgezet, en gesloten, op 13 juli 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.15 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Eiser is gehuwd met [Y].
2.2. Eiser is directeur/grootaandeelhouder van [A] B.V. (hierna: [A]) De [A] is enig aandeelhouder van onder meer [B] B.V., welke vennootschap op 28 augustus 2003 failliet is verklaard.
2.3. Eiser is gedurende geheel 2003 in loondienst geweest bij [A]. Daarnaast heeft hij over 2003 een uitkering ingevolge de WAZ ontvangen.
2.4.Het bedrijfspand aan de [C] te [D] (hierna ook: bedrijfspand I) is sinds 15 mei 1998 gemeenschappelijk eigendom van eiser en zijn echtgenote. Dit bedrijfspand is door eiser tot 28 augustus 2003 aan [B] B.V. en vanaf die datum aan [A] verhuurd. Het bedrijfspand aan de [E] te [D] (hierna ook: bedrijfspand II) is eigendom van [A].
2.5. Met dagtekening 15 juli 2004 is het rapport van een boekenonderzoek uitgebracht over de aanvaardbaarheid van de aangiften Inkomstenbelasting en Premie Waz over 2001. In het rapport is voor zover van belang onder 13.1.1 opgenomen:
"13.1.1 Opbrengsten door ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen
Het bedrijfspand is aangegeven voor een waarde van € 133.866 (waarde van 1 januari en 31 december 2001). Tevens is aan overige bezittingen een bedrag aangegeven van € 120.830 (per 31 december 2001). Niet bekend is waarop dit bedrag betrekking heeft. Het bedrag van de schulden bedraagt € 111.460 (stand 1 januari € 60.977 en stand 31 december 2001€ 172.437). Omdat er sprake is van een hypotheekverhoging heb ik mijn vragenbrief van 12 maart 2004 om alle bewijsstukken gevraagd die betrekking hebben op deze verhoging. Deze stukken zijn echter niet overlegd. Ik corrigeer de nieuwe waarde van de terbeschikking gestelde bezittingen en schulden per 31 december 2001 en breng deze over naar box 3. Niet aangetoond is waarop dit betrekking heeft. Ik ga uit van de waarde per 1 januari 2001.
Correctie:
Minder waarde 31-12-01/meer waarde box 3 € 120.830
Minder schuld 31-12-01/meer schuld box 3 € 111.460
(...)."
2.6. Op 28 februari 2004 is aan eiser een aangiftebiljet IB/PVV 2003 uitgereikt. Omdat nog geen aangifte was ontvangen, heeft verweerder op 1 juni 2005 een aanmaning verzonden.
2.7. Bij brief van 24 augustus 2006 heeft verweerder aangekondigd ambtshalve aanslagen IB/PVV en voor zover van toepassing WAZ en Zfw te gaan opleggen voor het jaar 2003 in verband met het verstrijken van de termijn voor het doen van aangifte. Tevens kondigt verweerder aan over te gaan tot het opleggen van een verzuimboete.
2.8. Op 9 september 2006 heeft eiser alsnog aangifte IB/PVV over 2003 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.305. Aan loon uit dienstbetrekking bij [A] heeft eiser een bedrag van € 16.713 vermeld, en aan inhouden loonheffing een bedrag van € 5.584. In de aangifte is voorts een opbrengst uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen van € 5.012 (€ 6.806 - € 1.794 aftrekbare kosten) verantwoord. Bedrijfspand I is opgenomen voor een waarde van € 133.866 ultimo 2003 en 2002. Vermeld is als totale waarde van de schulden ultimo 2003 en 2002 € 60.977.
2.9. Met dagtekening 21 november 2006 heeft verweerder de aangifte over 2003 gevolgd en de (definitieve) aanslag IB/PVV over 2003 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.305. Tevens is een verzuimboete opgelegd van € 1.134 wegens het niet tijdig doen van aangifte (vijfde verzuim). Bij brief met dagtekening 1 januari 2007 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt.
2.10. Bij brief van 11 januari 2007 heeft verweerder om nadere informatie verzocht in verband met het beoordelen van het bezwaarschrift. Bij brief van 30 maart 2007 heeft verweerder andermaal verzocht om informatie.
2.11. In zijn brief van 27 september 2007 heeft eiser onder meer het navolgende medegedeeld:
"(…) Zoals u bekend, heb ik bezwaar gemaakt tegen de afwikkeling van de aangifte 2003 en aangegeven dat er ik er nader op terug zou komen. Tijdens ons onderzoek, wat nog gaande is, is ons gebleken dat de rente van de hypotheek te laag is aangegeven over een aantal jaren. Dit heeft consequenties voor de aangiften van ondergetekende en [F]. De fout is waarschijnlijk gemaakt in het jaar 2001. Omdat wij dit verder moeten uitzoeken om goed beslagen ten ijs te komen, en wij niet de beschikking hebben over een kopie van de aangifte 2001, zou ik u willen verzoeken ons een kopie te verstrekken van de aangifte 2001 van ondergetekende en [F] (…)"
2.12. Bij brief van 22 februari 2008 heeft verweerder de gevraagde gegevens toegestuurd. Bij brief van 2 april 2008 verzoekt eiser om nog enig uitstel.
2.13. Bij de uitspraak op bezwaar van 17 april 2008 heeft verweerder de aanslag IB/PVV 2003 en de verzuimboete gehandhaafd.
2.14. Met dagtekening 25 november 2008 is het rapport van een boekenonderzoek over de aanvaardbaarheid van de aangiften Inkomstenbelasting over de jaren 2003 en 2004 uitgebracht. In het rapport is voor zover van belang onder 2.5.1 opgenomen:
"2.5.1 Verdeling hypotheek bij Amev Hypotheekbedrijf NV
Op 13 december 2001 is door AMEV Hypotheekbedrijf NV een hypotheek verstrekt tot een totaalbedrag van € 344.872 ,--. Van dit hypotheekbedrag is een bedrag van € 326.480 ,--opgenomen. De volgende onroerende zaken zijn als onderpand gegeven: Het bedrijfsgebouw met ondergrond, erf en verdere aanhorigheden aan de [E] en [C] te [D].
Zoals bovenstaand beschreven behoort het pand [E] toe aan [A] BV en staat aldaar op de balans. Bij [A] BV staat een hypotheekbedrag op de balans tot een bedrag van € 165.753 ,-- Voor het pand [C] resteert dan nog een bedrag van € 160.727 ,-- Dit bedrag moet nog weer gesplitst worden omdat in 2001 een verhoging van de hypotheek heeft plaatsgevonden. In een eerder boekenonderzoek is de hypotheekverhoging reeds geconstateerd en is informatie opgevraagd met de bedoeling te beoordelen of het bedrag van verhoging van de hypotheek wel gebruikt is ten behoeve van de onroerende zaak aan de [C] te [D]. Er is echter geen informatie verstrekt zodat niet geconstateerd is dat het geld daadwerkelijk ten behoeve van de betreffende onroerende zaak is gebruikt. Omdat tot op heden geen informatie is verstrekt is in deze situatie geen wijziging gekomen.(...) .
Totaaloverzicht splitsing hypotheek bij AMEV Hypotheekbedrijf NV
Omschrijving bedrag
Hypotheekbedrag ten behoeve van [E] te [D] rente aftrekbaar bij [A] BV € 165.753,--
Hypotheekbedrag ten behoeve van [C] te [D] waarvan rente wel aftrekbaar - 60.977,--
Hyptheekbedrag ten behoeve van [C] te [D] waarvan rente niet aftrekbaar - 99.750,--
Totaalbedrag hypotheek bij AMEV Hypotheekbedrijf NV € 326.480 "
2.15. Eiser heeft bij zijn beroepschrift een bijlage met opschrift "Verdeling hypotheek over [C] en [E]" gevoegd. In deze bijlage is onder meer vermeld:
"Hypotheek rente
[E], eigendom [A] (…) 174.166,64 10.054,43
[C], prive eigendom (…) 152.313,04 8.792,84
(…)
Rente verrekend bij aangifte [X] (50% bij [X], 50% bij [Y]
Aan te geven 50% werkelijk aangegeven Nog te verrekenen
(…)
2003 4.396,42 1.794 2.602,42"
”
Nu tegen deze feitenvaststelling in hoger beroep geen bezwaren zijn ingebracht, zal ook het Hof van die feiten uitgaan.
2.2. Het Hof voegt daar nog de volgende feiten aan toe:
2.2.1. Als onderdeel van bijlage 5 bij het verweerschrift van de inspecteur voor de rechtbank is een afschrift van een brief van 11 januari 2007 van de inspecteur aan belanghebbende gevoegd, waarin, voor zover hier van belang, is vermeld:
“Na beoordeling van de feiten is mijn konklusie, dat de aanslag (het Hof vult aan:IB/PVV 2003) juist is opgelegd. Gaat u akkoord? Zoja, dan stel ik u voor het bezwaarschrift in te trekken. (…)
Opmerking: De aanslag waz zal wel door mij worden verminderd tot nihil”.
2.2.2. Ter zitting van 13 juli 2011 heeft de inspecteur gezegd:
“De voorzitter heeft verwezen naar de brief van de Belastingdienst met dagtekening 11 januari 2007, welke als bijlage 5 bij het verweerschrift in eerste aanleg is gevoegd. Hierin staat vermeld dat de aanslag WAZ zal worden verminderd tot nihil. Deze aanslag moet mijns inziens inderdaad tot nihil worden verminderd. Hier kunt u vanuit gaan.”
3. Geschil in hoger beroep
3.1. Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de inspecteur de aanslag IB/PVV tot het juiste bedrag heeft opgelegd en of de boete terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Het geschil betreffende de aanslag spitst zich toe op de vragen:
- of belanghebbende ter zake van de terbeschikkingstelling van het pand [C] een hoger bedrag aan rente in aftrek kan brengen dan het bedrag dat in de aangifte was vermeld en bij de aanslagregeling is aanvaard;
- of belanghebbende een lager loon van [A] B.V. (hierna: [A]) heeft genoten dan het bedrag dat in de aangifte was vermeld en bij de aanslagregeling is aanvaard.
3.2. Tussen partijen is gelet op de onder 2.2.1 en 2.2.2 vermelde feiten niet meer in geschil dat de aanslag Waz tot nihil moet worden verminderd.
3.3. Voor de standpunten van partijen wordt (verder) verwezen naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.
4. Beoordeling van het geschil
Inzake de renteaftrek ter zake van de terbeschikkingstelling van [C] (bij de rechtbank: bedrijfspand I)
4.1. De rechtbank heeft omtrent dit geschilpunt als volgt overwogen:
“4.1.Niet in geschil is dat eiser een aanmerkelijk belang heeft in [A] en dat het verhuren door eiser van bedrijfspand I aan [A] ingevolge artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) per 1 januari 2001 als een werkzaamheid wordt aangemerkt.
4.2. Het geschil spitst zich allereerst toe op het antwoord op de vraag of de door eiser gestelde rente van € 2.602, bovenop de door verweerder reeds in aftrek toegestane rente van € 1.794, in aftrek kan worden gebracht.
4.3.Nu eiser een bedrag in aftrek op zijn belastbaar inkomen wenst te brengen, rust op hem de last te bewijzen dat is voldaan aan de voorwaarden voor die aftrek. Dit geldt temeer nu eiser in zijn aangifte IB/PVV over 2003 de renteaftrekpost van € 2.603 niet heeft vermeld en hij daar op een later moment op is teruggekomen. Eiser moet derhalve aannemelijk maken dat het gedeelte van de hypotheekschuld dat ziet op bedrijfspand I en waarvoor het bedrag aan rente van € 2.602 is verschuldigd, rechtstreeks samenhangt met bedrijfspand I, en voorts dat aan de overige voorwaarden voor aftrek is voldaan.
4.4. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de hypotheek in 2001 is verhoogd met € 111.460 en dat dit bedrag is aangewend voor verbouwing van bedrijfspand I en bedrijfspand II. In het hiervoor onder 2.15 genoemde overzicht is geen feitelijke onderbouwing gegeven voor de in dit overzicht gemaakte verdeling van de hypotheekschuld over de twee bedrijfspanden. Niet is aangegeven welke bedragen gemoeid waren met de verbouwing van enerzijds bedrijfspand I en anderzijds bedrijfspand II en waaraan de uit de verhoging van de hypotheek in 2001 ontvangen gelden zijn besteed. Ook anderszins heeft eiser hierover geen concrete gegevens aangeleverd. Dit had wel op zijn weg gelegen, nu verweerder daarom in de bezwaarprocedure reeds meermalen heeft verzocht. Gelet hierop is eiser niet in de op de hem rustende bewijslast geslaagd. Verweerder heeft dan ook terecht de gestelde rente van € 2.602 niet in aftrek toegelaten”.
4.2. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op grond van de haar ter beschikking staande gedingstukken op goede gronden tot een juiste beslissing is gekomen. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft ook in hoger beroep geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat ter zake van de terbeschikkingstelling van [C] een hoger bedrag aan rente in aftrek kan worden gebracht dan het in de aangifte vermelde bedrag. Het hoger beroep is op dit punt ongegrond.
Inzake het van [A] genoten loon
4.3. De rechtbank heeft omtrent dit geschilpunt als volgt overwogen:
“4.5 Eiser heeft zich eerst ter zitting op het standpunt gesteld dat hij in 2003 geen loon uit hoofde van zijn dienstbetrekking bij [A] heeft genoten. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat over het door eiser in zijn aangifte vermelde loon door [A] loonbelasting/premie volksverzekeringen is inhouden en afgedragen. Op eiser rust de last aannemelijk te maken dat hij - in afwijking van hetgeen hijzelf in zijn aangifte IB/PVV 2003 heeft vermeld en anders dan de aangifte en afdracht van LB/PVV door [A] doet vermoeden - in 2003 geen loon uit zijn dienstbetrekking bij [A] heeft genoten. In die bewijslast is eiser, nu hij zijn stelling niet met concrete feiten of omstandigheden heeft onderbouwd, niet geslaagd.”
4.4. In hoger beroep heeft belanghebbende ter onderbouwing van zijn stelling dat een lager loon is genoten dan in de aangifte is vermeld, een gedeeltelijk gekopieerde bladzijde uit een controlerapport van een in 2008 bij [A] ingesteld boekenonderzoek overgelegd.
De inspecteur heeft de stelling van belanghebbende betwist en heeft een volledige kopie van de desbetreffende bladzijde, en van de daaraan voorafgaande bladzijde overgelegd. Gelet op deze bewijsstukken en de daarop door de inspecteur ter zitting gegeven toelichting is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat hij van [A] minder loon heeft genoten dan in de aangiften loonheffing (van [A]) respectievelijk IB/PVV (van hemzelf) is vermeld. Het Hof merkt hierbij op dat, anders dan belanghebbende meent, (ook) het boeken van loon in rekening-courant in fiscale zin geldt als het genieten van loon. Het hoger beroep is ook op dit punt ongegrond.
Inzake de boete
4.5. De rechtbank heeft omtrent dit geschil als volgt overwogen:
“4.6.1. Op grond van het bepaalde in artikel 67a, eerste lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen, kan de inspecteur - voor zover hier van belang - indien niet binnen de gestelde termijn aangifte wordt gedaan een verzuimboete opleggen van ten hoogste € 1.134. Niet in geschil is dat verweerder eiser heeft uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2003, dat eiser - ook na hiertoe te zijn aangemaand bij brief van 1 juni 2005 - geen aangifte heeft gedaan en dat sprake is van een vijfde verzuim. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht de onderhavige verzuimboete van € 1.134 heeft opgelegd. De rechtbank acht deze boete passend en geboden. In hetgeen eiser op dit punt heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden tot matiging van de verzuimboete.
4.6.2. Gelet op het tijdsverloop tussen het moment van aanzegging van de boete bij brief van 24 augustus 2006 en de uitspraak van deze rechtbank, is in dit geval sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op grond hiervan heeft verweerder ter zitting aangegeven dat naar zijn mening de verzuimboete met 10% moet worden verlaagd. De rechtbank sluit zich hierbij aan en zal de boete aldus verminderen tot € 1.020.”
4.6. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op grond van de haar ter beschikking staande gedingstukken op goede gronden tot een juiste beslissing is gekomen. Belanghebbende heeft ook in hoger beroep niets aangevoerd dat tot een ander oordeel kan leiden.
4.7. Het Hof dient nog ambtshalve te beoordelen of – thans – aanleiding bestaat voor een verdere vermindering van de boete in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof stelt vast dat het tijdsverloop tussen de uitspraak van de rechtbank (3 maart 2009) en die van het Hof twee jaar en bijna vijf maanden bedraagt. Het totale tijdsverloop sedert de aanzegging van de boete op 24 augustus 2006 tot de datum van deze uitspraak beloopt vier jaar en elf maanden. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat deze tijdsperioden volledig zijn toe te rekenen aan de overheid, kan toepassing van het beleid dat het Hof voert ter zake van de boetevermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn niet leiden tot een vermindering van de boete van meer dan 10%. Nu de rechtbank die vermindering reeds heeft toegepast, ziet het Hof geen aanleiding voor een verdere vermindering.
Slotsom in de zaak met kenmerk 09/00293
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
Inzake de aanslag Waz
4.8. Overeenkomstig het gemeenschappelijk standpunt van partijen zal het Hof de aanslag tot nihil verminderen.
Slotsom in de zaak met kenmerk 09/00294
In deze zaak is de slotsom dat het hoger beroep gegrond is, dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd, en dat het Hof, doende wat de rechtbank had behoren te doen, het beroep gegrond zal verklaren, de uitspraak van de inspecteur zal vernietigen en de aanslag tot nihil zal verminderen.
5. Kosten
In de zaak met kenmerk 09/00293 (IB/PVV en boete)
5.1. In deze zaak ziet het Hof geen aanleiding een partij op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in de proceskosten te veroordelen.
In de zaak met kenmerk 09/00294 (Waz)
5.2. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is acht het Hof termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht betreffende de in hoger beroep gemaakte proceskosten. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Voor het onderhavige geval zijn dat ingevolge onderdeel c de reiskosten die belanghebbende heeft moeten maken voor het bijwonen van twee zittingen, door het Hof op basis van openbaar vervoer tweede klasse gesteld op afgerond € 40.
5.3. Het Hof zal de beslissingen van de rechtbank inzake de proceskosten en het griffierecht handhaven.
6. Beslissing
in de zaak met kenmerk 09/00293:
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover daarbij het beroep inzake de aanslag IB/PVV ongegrond is verklaard, het beroep inzake de boete gegrond is verklaard, de uitspraak op bezwaar inzake de boete is vernietigd, de boete is verminderd tot € 1.020, de inspecteur in de proceskosten is veroordeeld en een vergoeding van het griffierecht is gelast.
in de zaak met kenmerk 09/00294:
Het Hof
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag Waz tot nihil;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 40,
en
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het bij het Hof betaalde griffierecht ad € 110 te
vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. J. den Boer, voorzitter van de belastingkamer, E.A.G. van der Ouderaa en E.F. Faase, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van
mr. L.B.M. van Bakel als griffier. De beslissing is op 21 juli 2011 in het openbaar uitgesproken. De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1..bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.