Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-10-2011, BT8366, 11/00625

Gerechtshof Amsterdam, 13-10-2011, BT8366, 11/00625

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 oktober 2011
Datum publicatie
19 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2011:BT8366
Formele relaties
Zaaknummer
11/00625
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 6:9, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 6:7, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 6:11

Inhoudsindicatie

Het hoger beroep is wegens overschrijding van de daarvoor gestelde indieningstermijn niet-ontvankelijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk P11/00625

13 oktober 2011

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[A], wonende te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 08/2729 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam, de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 14 oktober 2005 aan belanghebbende voor het jaar 2002 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 87.921. Tegelijk met het vaststellen van deze aanslag is een bedrag van € 3.695 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.487 en de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.

1.3. Bij uitspraak van 17 augustus 2009, verzonden op 19 augustus 2009, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.898, met nevenbeslissingen als in de uitspraak van de rechtbank vermeld.

1.4. Tegen de uitspraak van de rechtbank is hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Op 3 februari 2011 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6. Bij aangetekende brieven met dagtekening 29 november 2010 heeft het Hof belanghebbende en de inspecteur uitgenodigd te verschijnen ter zitting van 15 februari 2011.

1.7. Bij brief van 31 januari 2011, binnengekomen bij het Hof op 3 februari 2011, heeft de inspecteur verzocht om uitstel van het onderzoek ter zitting. Het uitstelverzoek van de inspecteur is door het Hof op 3 februari 2011 ingewilligd. De gemachtigde van belanghebbende heeft op 4 februari 2011 bij faxbericht aan het Hof eveneens om uitstel van het onderzoek ter zitting gevraagd in en daartoe het volgende vermeld: “cliënt is vanaf december 2010 onder behandeling bij het slotervaart ziekenhuis afdeling MDO-longoncologie. Hij is lichamelijk en geestelijk niet in staat om bij de zitting zijn beroep te kunnen verdedigen”. Bij het verzoek is gevoegd een “MDO-longoncolieverslag” van het Slotervaartziekenhuis betrekking hebbende op belanghebbende. Gelet op het reeds ingewilligde uitstelverzoek van de inspecteur is het verzoek van belanghebbende niet verder in behandeling genomen.

1.8. Bij aangetekende brieven met dagtekening 28 februari 2011 heeft het Hof belanghebbende en de inspecteur uitgenodigd te verschijnen ter zitting van 7 juni 2011.

1.9. Bij brief van 19 april 2011, binnengekomen bij het Hof op 20 april 2011, heeft de inspecteur verzocht om uitstel van het onderzoek ter zitting. Het uitstelverzoek van de inspecteur is door het Hof op 26 april 2011 ingewilligd.

1.10. Bij aangetekende brieven met dagtekening 20 mei 2011 heeft het Hof belanghebbende en de inspecteur vervolgens uitgenodigd te verschijnen ter zitting van 13 september 2011.

1.11. Bij faxbericht van 8 september 2011 heeft de gemachtigde van belanghebbende verzocht om uitstel van dat onderzoek ter zitting. In het verzoek staat het volgende vermeld: “cliënt is vanaf december 2010 onder behandeling bij het slotervaart ziekenhuis afdeling MDO-longoncologie. Hij is lichamelijk en geestelijk niet in staat om bij de zitting zijn beroep te kunnen verdedigen”. Bijgevoegd is een MDO-longoncolieverslag van het Slotervaartziekenhuis betrekking hebbende op belanghebbende. Het uitstelverzoek is niet gehonoreerd. Ook het (herhaalde) telefonisch gedane uitstelverzoek van de gemachtigde gedaan bij de griffie van het Hof op 12 september 2011 is niet gehonoreerd.

1.12. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2011 alwaar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken welke bij het Hof bekend zijn onder de nummers 09/00653 en 09/00723.

2. De feiten

In de ontwikkeling van het geschil in hoger beroep vindt het Hof aanleiding de feiten als volgt vast te stellen.

2.1. Belanghebbende is in 2002 één van de drie vennoten van [de vennootschap onder firma X] (hierna: de vennootschap), de andere twee vennoten zijn: [B] en [C]. Elk van de vennoten is gerechtigd tot een derde deel van de winst van de vennootschap. De ondernemingsactiviteiten van de vennootschap bestaan uit de exploitatie van een Chinees/Indisch (afhaal)restaurant te [Z]. De vennootschap is per 1 januari 2004 ontbonden, op die datum zijn [B] en [C] uitgetreden. Vanaf die datum is de onderneming als eenmanszaak voortgezet door belanghebbende.

2.2. De rechtbank heeft op 17 augustus 2009 beslist op de beroepen ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur inzake de aan belanghebbende opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2002, de aan de vennootschap opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: OB) over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003 en de aan de vennootschap opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: LB/PVV) over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003, en - voor zover aan de orde - de met die belastingaanslagen opgelegde boeten. De uitspraken van de rechtbank zijn vervat in één geschrift dat op 19 augustus 2009 is verzonden.

2.3. Namens belanghebbende is hoger beroep ingesteld bij brief van 28 september 2009, ontvangen door het Hof op 29 september 2009, waarin onder meer het volgende staat vermeld:

“Onderwerp: beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Haarlem, sector Bestuursrecht van 19 augustus 2009 (Het Hof begrijpt: 17 augustus 2009, verzonden 19 augustus 2009) op een bezwaarschrift tegen de aanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen met nummer [01] d.d. 30 januari 2008.

(…)

Hierbij tekenen wij ter behoud van rechten hoger beroep aan tegen de bovengenoemde uitspraak op bezwaar. Het bezwaar was gericht tegen de aanslag [met nummer 01].

(…)

De motivering van dit pro forma beroepschrift wordt later toegestuurd naar u in de vorm van een aanvulling op dit beroepschrift. (…)

(…)

Het voorgaande in aanmerking genomen zijn wij van mening dat de aanslag met nummer [01] moet worden vernietigd. Wij verzoeken u in die zin te beslissen op ons beroepschrift.”

2.4. Bij brief van 26 oktober 2009 van de huidige gemachtigde aan het Hof, ontvangen op 27 oktober 2009, is in de aanhef opgenomen “Betreft: aanvulling pro forma beroepschrift van 19 augustus 2009”. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:

“Beroepschrift: tegen de uitspraak op het bezwaarschrift van 19 augustus 2009 tegen de aanslag omzetbelasting 01-01-2002 t/m 31-12-2003 met aanslagnummer [02] en de aanslag loon-belasting 01-10-2002 t/m 31-12-2003 met aanslagnummer [01]

(…)

Belanghebbende verzoekt u de naheffingsaanslagen en navorderingsaanslagen met nummer (…) vernietigd verklaren en ook te beslissen de aanslag inkomstenbelasting 2002 ten name van [A] met aanslagnummer (…) ook boetes te vernietigen.”

2.5. Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende, voor zover van belang, het volgende verklaard:

“ In de brief van 28 september 2009 is uitstel gevraagd voor de motivering van het hoger beroepschrift. In deze brief is vergeten de andere twee aanslagen te noemen.”

3. Geschil in hoger beroep

3.1. In hoger beroep is eerst in geschil of belanghebbende ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Indien voormelde vraag bevestigend kan worden beantwoord is - evenals in eerste aanleg - in geschil of aan belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag een aanslag IB/PVV is opgelegd.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen door hen daaraan ter zitting is toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de aanslag.

3.4. De inspecteur concludeert - naar het Hof verstaat - primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

Beoordeling uitstelverzoek

4.1. Het Hof is van oordeel, dat belanghebbende niet tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen waarom hij niet op de voor de zaak vastgestelde mondelinge behandeling van 13 september 2011 aanwezig kon zijn of zich op de behandeling kan voorbereiden, heeft verzocht om die behandeling op een nader te bepalen latere dag te doen plaatsvinden.

De uitnodiging voor de zitting is verzonden op 20 mei 2011 en de door belanghebbende genoemde omstandigheden deden zich gelet op de tekst van het op 8 september 2011 gedane uitstelverzoek (en de tekst van het op 4 februari 2011 gedane uitstelverzoek waarin deze omstandigheden ook werden genoemd), mede gelet op de bij het faxbericht gevoegde bijlage, reeds gedurende lange tijd voor. Belanghebbende had bij een zo structurele situatie tijdig maatregelen kunnen en in redelijkheid ook moeten treffen. Daarbij heeft het Hof overwogen dat belanghebbende in bezwaar en in de procedures bij de rechtbank en het Hof is vertegenwoordigd door een beroepsmatig optredende gemachtigde. Tot de maatregelen die belanghebbende had kunnen en moeten nemen behoort - gelet op de structurele reden van het uitstelverzoek en het gegeven dat niet kan worden aangegeven op welke termijn belanghebbende wel ter zitting kan verschijnen - het verschaffen van voldoende informatie aan de gemachtigde of een derde zodat de gemachtigde of die derde bij de mondelinge behandeling voldoende kennis van de zaak heeft.

Onder genoemde omstandigheden is het Hof van oordeel dat de voortgang van de zaak zwaarder moet wegen en heeft het Hof het verzoek van belanghebbende tot uitstel van de mondelinge behandeling van de zaak op 13 september 2011 niet ingewilligd.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

4.2. Op grond van artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 6:24 Awb is een hoger beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de in artikel 6:7 Awb genoemde termijn van zes weken is ontvangen, dan wel bij verzending per post indien het voor het einde van de termijn van zes weken ter post is bezorgd mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop de uitspraak van de rechtbank is bekendgemaakt.

4.3. De uitspraak van de rechtbank waartegen belanghebbendes hoger beroep is gericht is verzonden met dagtekening 19 augustus 2009. De termijn om hoger beroep in te stellen eindigt alsdan op 30 september 2009. Nu het eerste bij het Hof door belanghebbende ingediende geschrift waarin de beslissing van de rechtbank inzake de aanslag IB/PVV wordt vermeld eerst op 27 oktober 2009 door het Hof is ontvangen, is het hoger beroepschrift inzake de desbetreffende uitspraak van de rechtbank buiten de onder 4.2 genoemde indieningstermijn ingediend.

Het Hof merkt daarbij op dat het onder 2.3 genoemde schrijven van belanghebbende van 28 september 2009 niet als een hoger beroep betrekking hebbende op de beslissing van de rechtbank inzake de aanslag IB/PVV(en de daarop betrekking hebbende heffingsrente) heeft te gelden nu die (van een beroepsmatig optredende gemachtigde afkomstige brief ) zowel in de aanhef als in de verdere tekst van deze brief expliciet alleen melding maakt van de naheffingsaanslag LB/PVV en de uitspraak van de rechtbank aangaande die naheffingsaanslag LB/PVV. Dat deze beperking is gemaakt vindt bevestiging in het verklaarde ter zitting van het Hof door de gemachtigde van belanghebbende: “In deze brief is vergeten de andere twee aanslagen te noemen.”

4.4. Het vorenoverwogene brengt mee dat het onderhavige hoger beroep wegens overschrijding van de daarvoor gestelde indieningstermijn niet-ontvankelijk is.

4.5. Feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het hoger beroepschrift in verzuim is geweest (art. 6:11 Awb) zijn niet aannemelijk geworden.

Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. Aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep komt het Hof niet toe.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk.

De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, J.P.A. Boersma en F.J.P.M. Haas, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 13 oktober 2011 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.