Gerechtshof Amsterdam, 20-10-2011, BU1571, 11/00248
Gerechtshof Amsterdam, 20-10-2011, BU1571, 11/00248
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 20 oktober 2011
- Datum publicatie
- 26 oktober 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2011:BU1571
- Zaaknummer
- 11/00248
Inhoudsindicatie
KB-Lux
De vanaf 1998 geldende regelgeving voor boeten wordt om reden van proceseconomie ook toegepast op verhogingen begrepen in de navorderingsaanslagen; het beroep betreffende deze verhogingen en de boetebeschikkingen inzake de navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting wordt aangehouden totdat de verhogingen en boetebeschikkingen inzake de daarmee samenhangende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen onherroepelijk vaststaan.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op de beroepen van X te Z, belanghebbende,
tegen
uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi/kantoor Hilversum, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Voor de loop van het geding verwijst het Hof allereerst naar de (tussen)uitspraak van de Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer van 27 januari 2011 met kenmerknummer P04/02856 en 05/00645 (verder de Uitspraak). Bij de Uitspraak heeft het Hof de inspecteur opgedragen de vermogens voor de vermogensbelasting (VB) te berekenen met inachtneming van rechtsoverweging 5.6.2 van die uitspraak en de aanslag IB/PV voor het jaar 2001 opnieuw te berekenen met inachtneming van rechtsoverweging 5.6.3. Het Hof heeft iedere verdere beslissing inzake het beroep betreffende de op de navorderingsaanslagen VB en de aanslag IB/PV voor het jaar 2001 betrekking hebbende beschikkingen aangehouden.
1.2. Ter voldoening aan de onder 1.1 vermelde opdracht heeft de inspecteur het Hof bij schrijven van 24 maart 2011 (met bijlagen) de herberekende vermogenscorrecties doen toekomen, alsmede de herrekende rendementsgrondslag ten behoeve van het inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2001. De gemachtigde heeft op de inhoud van dit schrijven gereageerd bij brief van 14 april 2011, voorzien van bijlagen. Van deze brief is een afschrift naar de inspecteur gezonden.
1.3. Bij brief van 22 april 2011 heeft de griffier partijen ervan op de hoogte gesteld dat in het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, LJN BN6324 aanleiding is gevonden het beroep te splitsen in enerzijds een beroep inzake de navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting en de beschikkingen heffingsrente en anderzijds een beroep inzake de verhogingen, de daarbij genomen kwijtscheldingsbesluiten en boetebeschikkingen ter zake van de navorderingsaanslagen VB. De griffier heeft daarbij meegedeeld dat het laatste beroep wordt aangehouden totdat de in de Uitspraak aan de orde zijnde navorderingsaanslagen, kwijtscheldingsbesluiten en boetebeschikkingen onherroepelijk vaststaan.
1.4. Het lid van de Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer heeft de behandeling van het beroep verwezen naar de Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer.
1.5. Van het verhandelde ter zitting van 23 september 2011 is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Voor de vaststelling van de feiten verwijst het Hof allereerst naar de Uitspraak. Het voegt daar het volgende aan toe.
2.2. De inspecteur heeft als bijlage bij de brief van 24 maart 2011 een spreadsheet overgelegd met daarop een tot de volgende vermogens leidende herberekening (in guldens):
jaar 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
nieuwe vermogens 420.000 433.000 446.000 464.000 510.000 509.000 639.000 640.000 690.000
Onder verwijzing naar onderdeel 3.3.4 van de Uitspraak heeft de inspecteur de rendementsgrondslag voor het inkomen uit sparen en beleggen over het jaar 2001 in verband met de KB-Luxrekeningen berekend op ƒ 275.500. In het bij het verweerschrift gevoegde ‘overzicht afhandeling proces’ is een aangegeven inkomen uit sparen en beleggen vermeld van 4% van € 25.811 = € 1.032.
2.3. De door de gemachtigde bij zijn brief van 14 april 2011 gevoegde bijlagen betreffen onder meer afschriften van de KB-Luxbankrekening met nummer 106605 over de periode 1 januari 1997 tot en met 27 september 2001. Blijkens de op deze afschriften vermelde datum zijn de stukken geprint op 13 december 2007.
3. Geschil
Voor de geschilomschrijving verwijst het Hof naar de Uitspraak.
4. Standpunten van partijen en het onderzoek ter zittingen
Voor de standpunten van partijen en het onderzoek ter zittingen verwijst het Hof naar de stukken van het geding en het proces-verbaal van de zitting.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Voor de beoordeling van het geschil verwijst het Hof allereerst naar de Uitspraak. Het voegt daar het volgende aan toe.
5.2.1. De gemachtigde heeft in zijn reactie van 14 april 2011 en onder verwijzing naar de gegevens van de KB-Luxbank het Hof verzocht de navorderingsaanslagen VB te verminderen tot navorderingsaanslagen berekend naar de uit de overgelegde bankgegevens blijkende saldi.
5.2.2. Tijdens de aan de Uitspraak voorafgaande procedure - meer in het bijzonder na het verzenden van de in de Uitspraak onder 1.19 vermelde brief van 6 december 2007 - heeft het Hof belanghebbende nadrukkelijk de mogelijkheid geboden om gegevens betreffende de KB-Luxbankrekening in te brengen. Tot aan het inzenden van de bijlagen bij de brief van 14 april 2011 heeft belanghebbende er bewust voor gekozen geen opening van zaken te geven, hoewel uit de thans verstrekte gegevens blijkt dat deze reeds op of kort na 31 december 2007 konden worden verstrekt.
5.2.3. Van belang acht het Hof voorts dat de Uitspraak tevens een tussenuitspraak bevatte die expliciet een vaststelling van de niet-aangegeven tegoeden behelsde (zie overweging 5.6.2). Met de tussenuitspraak werd niets anders beoogd dan de inspecteur op te dragen de vermogens van belanghebbende opnieuw te berekenen omdat de IB-, heffingsrente- en VB-schulden door de Uitspraak waren gewijzigd. De mogelijkheid te reageren op de aldus door de inspecteur berekende vermogens had dan ook niet als strekking om belanghebbende de gelegenheid te bieden de grondslag van de navorderingsaanslagen in zijn geheel ter discussie te stellen. Daarbij acht het Hof nog van belang dat de inspecteur heeft gesteld dat de verstrekte gegevens vragen oproepen en geen compleet beeld geven.
5.2.4. Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, tezamen genomen en in onderling verband bezien, brengen de beginselen van een behoorlijke procesorde naar het oordeel van het Hof mee dat de door de gemachtigde bij zijn brief van 14 april 2011 meegezonden, van de KB-Luxbank afkomstige, documenten buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Nu belanghebbende er, aldus de gemachtigde, voor gekozen heeft de gegevens niet eerder in te brengen acht het Hof geen goede redenen aanwezig om die documenten niet eerder in het geding te brengen en weegt het belang dat belanghebbende heeft bij het in de beoordeling betrekken van die documenten niet op tegen het algemene belang van een doelmatige procesgang. Daaraan doet niet af dat het in casu mede gaat om boeten. Niet gezegd kan immers worden dat door het buiten beschouwing laten van die documenten afbreuk is gedaan aan het recht van belanghebbende op een eerlijk proces. Het Hof kan derhalve in het midden laten of deze bescheiden overtuigend aantonen dat de inspecteur de in het buitenland aangehouden tegoeden voor een te hoog bedrag in aanmerking heeft genomen.
5.3. Het Hof heeft in de Uitspraak de inspecteur opgedragen de correcties te berekenen met inachtneming van de eliminatie van de factor 1,5. Gesteld noch gebleken is dat de inspecteur de correcties heeft berekend in strijd met deze opdracht. Het Hof beslist om die reden conform deze berekeningen.
5.4. Met betrekking tot de aanslag IB/PV voor het jaar 2001 heeft de inspecteur de correctie op de rendementsgrondslag berekend op ƒ 275.500 (€ 125.016). De gemachtigde heeft deze berekening niet betwist, zodat het Hof, dat ook overigens geen reden heeft voor het oordeel dat deze berekening onjuist zou zijn, van die grondslag uitgaat. Het inkomen uit sparen en beleggen wordt aldus bepaald op 4% van de aangegeven gemiddelde rendementsgrondslag ad € 25.811 (na aftrek van het heffingvrije vermogen) en de correctie ad € 125.016, uitkomende op € 6.033.
5.5.1. Ter zake van de aanslag IB/PV voor het jaar 2001 heeft de inspecteur een boete opgelegd. Deze boete is gebaseerd op artikel 67d AWR. Ingevolge deze bepaling is de inspecteur daartoe bevoegd indien het aan opzet is te wijten dat onjuist aangifte is gedaan.
5.5.2. Vaststaat dat belanghebbende geen aangifte heeft gedaan van enig vermogen bij of afkomstig van de KB-Luxbank.
5.5.3. In de navorderingsaanslagen VB tot en met het jaar 1998 zijn verhogingen begrepen, die ingevolge het deze jaren geldende systeem als onderdeel van de navorderingsaanslag dienen te worden beschouwd. Ter zake van de over de jaren 1999 en 2000 opgelegde navorderingsaanslagen VB, alsmede ter zake van de over het jaar 2001 opgelegde aanslag IB/PV heeft de inspecteur bij beschikking boeten opgelegd.
5.5.4. Het Hof heeft in het onder 1.3 vermelde arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011 aanleiding gevonden zijn oordeel over de verhogingen en de boeten inzake de navorderingsaanslagen VB en de aanslag IB/PV voor het jaar 2001 op te schorten totdat het oordeel over de verhogingen en boeten inzake de navorderingsaanslagen IB/PV onherroepelijk vaststaat. De griffier heeft partijen van deze beslissing op de hoogte gebracht bij brief van 22 april 2011.
5.5.5. Een strikte toepassing van het tot 1998 geldende wettelijke systeem inzake de in navorderingsaanslagen begrepen verhogingen leidt er echter toe dat over de enkelvoudige belasting ter zake van de navorderingsaanslagen VB voor de jaren 1992 tot en met 1998 uitspraak kan worden gedaan tezamen met de beslissing omtrent de verhogingen begrepen in de navorderingsaanslagen IB/PV tot en met het jaar 1997.
5.5.6. Ter zitting van 23 september 2011 heeft het Hof in verband daarmee partijen de op grond van proceseconomie in aanmerking te nemen mogelijkheid voorgehouden voor de in de navorderingsaanslagen VB tot en met het jaar 1998 begrepen verhogingen uit te gaan van het vanaf 1998 geldende wettelijk systeem, hetgeen het mogelijk maakt over de enkelvoudige belasting uitspraak te doen en het oordeel over de verhogingen aan te houden. De gemachtigde heeft hierop als volgt geantwoord:
U zegt mij tevens dat de boete thans geen discussiepunt is. Ik heb over deze kwestie bij de Hoge Raad een cassatieprocedure lopen en ga dus niet akkoord met uw voorstel om een – aan te houden - beslissing over in de navorderingsaanslagen begrepen verhogingen te nemen alsof het afzonderlijk genomen boetebeschikkingen zijn.
5.5.7. Het Hof kan de gemachtigde niet volgen in dit bezwaar tegen de voorgehouden mogelijkheid, met name niet in welk opzicht zijn belang bij de cassatieprocedure over de verhogingen en boeten ter zake van de navorderingsaanslagen IB/PV geschonden zou kunnen worden indien de in de navorderingsaanslagen VB begrepen verhogingen worden behandeld alsof zij zijn opgelegd overeenkomstig de vanaf het jaar 1998 geldende regels omtrent de boetebeschikkingen.
5.5.8. In aanmerking nemende het belang bij het doen van uitspraak over de enkelvoudige belasting ziet het Hof reden de strikte toepassing van het tot 1998 geldende wettelijke systeem achterwege te laten en de verhogingen te beoordelen alsof het met ingang van het jaar 1998 geldende wettelijke systeem van toepassing is. In het - overigens niet gemotiveerde - bezwaar van de gemachtigde ziet het Hof onvoldoende reden voor een ander oordeel.
5.5.9.1. Het Hof houdt om die reden zijn beslissing omtrent de verhogingen begrepen in de navorderingslagen VB voor de jaren 1992 tot en met 1998 aan totdat de navorderingsaanslagen IB/PV voor de jaren 1991 tot en met 1997 onherroepelijk vaststaan.
5.5.9.2. Voorts houdt het Hof de beslissing omtrent de bij de navorderingsaanslagen VB voor de jaren 1999 en 2000 genomen boetebeschikkingen aan totdat de boetebeschikkingen ter zake van de navorderingsaanslagen IB/PV voor de jaren 1998 tot en met 2000 onherroepelijk vaststaan.
5.5.9.3. Gelet op de samenhang tussen deze boeten en de boete ter zake van de aanslag IB voor het jaar 2001 houdt het Hof ook de beslissing omtrent deze laatste boete aan.
6. Proceskosten en kosten bezwaarfase
6.1. Nu het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Andere kosten dan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn niet gesteld en zijn het Hof ook niet gebleken.
De kosten van deze bijstand, voor zover gemaakt tot de datum van de Uitspraak, zijn begrepen in het in de Uitspraak berekende bedrag van € 505. Het Hof verwijst in dit verband naar de rechtsoverwegingen onder 6. van de Uitspraak.
6.2. Hiervan uitgaande zijn de kosten van deze bijstand, voor zover gemaakt na de datum van de Uitspraak, de kosten voor het inzenden van de reactie van 14 april 2011 en die voor het bijwonen van de nadere zitting van 23 september 2011. Gelet op de specifiek op deze zaak betrekking hebbende brief van 14 april 2011 ziet het Hof ervan af ter zake van de kostenveroordeling het bepaalde in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht toe te passen.
De te vergoeden kosten komen uit op 1 (0,5 punt voor het indienen van de reactie van 14 april 2011 en 0,5 punt voor het bijwonen van een nadere zitting) x € 322 x 0,5 (wegingsfactor voor de zwaarte van de zaak na de Uitspraak), dat is € 166.
7. Beslissing
7.1. Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraken die betrekking hebben op de in de navorderingsaanslagen VB begrepen belasting en de ter zake van deze navorderingsaanslagen genomen beschikkingen heffingsrente, alsmede de op de aanslag IB/PV voor het jaar 2001 betrekking hebbende uitspraak,
- vermindert de navorderingsaanslagen VB tot aanslagen berekend naar de volgende vermogens (in guldens):
jaar 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
nieuwe vermogens 420.000 433.000 446.000 464.000 510.000 509.000 639.000 640.000 690.000
- vermindert de aanslag IB/PV voor het jaar 2001 naar een berekend naar een inkomen uit sparen en beleggen van € 6.033, onder handhaving van de overige elementen van de aanslag,
- vermindert de op de navorderingsaanslagen VB betrekking hebbende beschikkingen heffingsrente overeenkomstig de bovenstaande vermindering van die aanslagen,
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 166.
7.2. Het Hof houdt iedere beslissing aan inzake de in de navorderingsaanslagen VB voor de jaren 1992 tot en met 1998 begrepen verhogingen, de boetebeschikkingen genomen ter zake van de navorderingsaanslagen VB voor de jaren 1999 en 2000 en boetebeschikking genomen ter zake van de aanslag IB/PV voor het jaar 2001.
De uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 20 oktober 2011 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.