Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-10-2011, BU1584, 09/00486

Gerechtshof Amsterdam, 13-10-2011, BU1584, 09/00486

Inhoudsindicatie

Belanghebbende moet bewijzen dat hij de 2003-lening voor meer dan het door de inspecteur aanvaarde bedrag van € 56.000 is aangegaan en heeft besteed voor de verbetering of onderhoud van de woning. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende het van hem verlangde bewijs niet geleverd. Dat belanghebbende niet (meer) beschikt over andere schriftelijke bescheiden dan de door hem overgelegde komt voor zijn rekening en risico. Het hoger beroep is ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P09/00486

13 oktober 2011

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Y, belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 08/6363 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Amersfoort,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 26 februari 2008 aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.522. Daarbij is belanghebbende heffingsrente ten bedrage van € 504 in rekening gebracht.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 9 september 2008, de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.718 en de heffingsrente tot € 477.

1.3.Bij uitspraak van 19 juni 2009 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 20 juli 2009. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Op 9 september 2011 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.10 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“ 2.1. In 1998 heeft eiser een woning gekocht te Y (hierna: de woning).

2.2. Eiser heeft in 1998 een hypothecaire lening ten aanzien van de woning afgesloten die NLG 685.000 (€ 310.840) bedraagt. In 2000 heeft eiser een aanvullende hypothecaire lening afgesloten die NLG 315.000 (€ 142.940) bedraagt. Een tweede aanvullende hypothecaire lening van NLG 100.000 (€ 45.738) heeft eiser afgesloten in 2002. Een derde aanvullende hypothecaire lening van € 100.000 (hierna: het depot) heeft eiser afgesloten in 2003. Ultimo 2004 bedroeg het totale bedrag aan afgesloten hypothecaire leningen € 599.158.

2.3. Eiser heeft aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 ingediend, waarbij hij een eigenwoningschuld in aanmerking heeft genomen van € 599.158. Eiser heeft in zijn aangifte een hypotheekrente van € 22.949 in aftrek gebracht.

2.4. Verweerder heeft de door eiser ingediende aangiften over 2003 en 2004 gevolgd.

2.5. Verweerder heeft bij brieven met dagtekening 20 juni 2007, 3 oktober 2007 en 14 november 2007 verzocht om schriftelijke bescheiden die zien op de periode van 2003 tot en met 2005 die kunnen dienen ter onderbouwing dat het bedrag van het depot ten behoeve van verbetering dan wel onderhoud van de woning is aangewend.

2.6. Op 16 november 2007 levert eiser bij de balie ten kantore van verweerder bonnen en overzichten af ten bedrage van € 48.966.

2.7. Verweerder heeft vervolgens de totale eigenwoningschuld vastgesteld op € 534.158. In de belastingaanslag genoemd in onderdeel 1.1. is de geclaimde hypotheekrente-aftrek conform gecorrigeerd, waarbij een bedrag van € 2.489 van de hypotheekrente niet in aftrek is toegelaten door verweerder.

2.8. Op 23 november 2007 is eiser beroofd van zijn Dell laptoptas met daarin zijn laptop en overige bescheiden. Eiser heeft hiervan een proces-verbaal van het Korps Landelijke Politiediensten Spoorwegpolitie overgelegd.

2.9. Op 16 juni 2008 heeft eiser ten kantore van verweerder facturen en een overzicht verstrekt voor een totaalbedrag van € 140.045.

2.10. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder alsnog een deel van de gemaakte kosten geaccepteerd en de totale eigenwoningschuld vastgesteld op € 555.158. Verweerder heeft de hypotheekrente-aftrek gecorrigeerd, waarbij een bedrag van € 1.685 (van in totaal € 22.949) niet in aftrek is toegelaten.”

Partijen hebben desgevraagd verklaard dat de rechtbank deze feiten juist heeft vastgesteld. Ook het Hof zal hiervan uitgaan met dien verstande dat het in overweging 2.2. van de rechtbank gemelde bedrag van € 45.738 onjuist is en € 45.378 moet zijn. Het Hof zal de in voormelde overweging van de rechtbank gemelde derde aanvullende hypothecaire lening van € 100.000, hierna ook aanduiden als de 2003-lening.

2.2. In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast:

2.2.1. Tot de op 9 september 2011 bij het Hof ingekomen stukken van belanghebbende behoort een afschrift van een notariële “akte bestemming geldlening”, opgemaakt op 5 september 2011. In deze akte is onder meer het volgende opgenomen:

“Bestemming geldlening

De verschenen persoon verklaart dat de in gemelde akte geconstateerde geldlening is aangegaan voor de verbouwing van het hiervoor omschreven registergoed.”;

waarbij is bedoeld:

met ‘de verschenen persoon’: belanghebbende;

met ‘de in gemelde akte geconstateerde geldlening’: de 2003-lening; en

met ‘het hiervoor omschreven registergoed’: de woning.

2.2.2. De 2003-lening is aangegaan op 17 juni 2003 en is – anders dan zou volgen uit hetgeen is opgenomen op bladzijde 2 van in het verweerschrift in eerste aanleg onder punt 4 – niet gedeeltelijk gebruikt voor gehele of gedeeltelijke aflossing van een andere schuld.

3. Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de inspecteur de hypotheekrente verschuldigd ter zake van de 2003-lening terecht voor een gedeelte groot € 1.685 niet in aftrek heeft toegelaten. Tegen de in rekening gebrachte heffingsrente zijn geen afzonderlijke grieven aangevoerd.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De rechtbank heeft onder 4.6. het volgende overwogen:

“ 4.6. Nu verweerder op grond van artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen binnen een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift daarop uitspraak heeft gedaan en, zoals onweersproken door verweerder gesteld, eiser meermalen heeft verzocht om uitstel voor beantwoording van de verzochte informatie, kan de klacht van eiser dat verweerder niet binnen de door hem gestelde termijn van zes weken uitspraak op bezwaar heeft gedaan, niet tot de conclusie leiden dat verweerder enig beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Deze grond van eiser slaagt daarom evenmin.”

Hiermee heeft de rechtbank miskend dat de bepaling uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen waarop zij kennelijk doelt (te weten artikel 25, eerste lid: “In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doet de inspecteur binnen een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak daarop.”) met ingang van 1 januari 2008 is vervallen en dat sedertdien artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht op bezwaren inzake rijksbelastingen onverkort van toepassing is. Belanghebbende kan dit echter niet baten omdat overschrijding van de voor het doen van uitspraak op bezwaar geldende beslissingstermijn naar het in dezen van toepassing zijnde recht (teksten voor jaar 2008) slechts tot gevolg heeft dat belanghebbende ook zonder uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank had kunnen instellen.

4.2. De woning, plaatselijk bekend als […] 95 te Y, vormt een eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

4.3. Artikel 3.120 van de Wet IB 2001 luidt - voor zover hier van belang - :

“ 1. De aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning zijn het gezamenlijke bedrag van:

a. de renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die behoren tot de eigenwoningschuld”

4.4. In artikel 3.119a van de Wet IB 2001 is – voor zover hier van belang – bepaald:

“1. (...) wordt onder eigenwoningschuld verstaan het gezamenlijke bedrag van de schulden die zijn aangegaan ter verwerving van een eigen woning (...).

(...)

3. De eigenwoningschuld wordt verhoogd met het gezamenlijke bedrag van de schulden die zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud van de woning (...).”

4.5. Artikel 3.123 van de Wet IB 2001 luidt:

“In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen worden kosten voor verbetering of onderhoud van de woning in aanmerking genomen voorzover de verbetering en het onderhoud met schriftelijke bescheiden zijn te staven”.

Waarbij met ‘deze afdeling’ is bedoeld Afdeling 3.6. van de Wet IB 2001 “Belastbare inkomsten uit eigen woning”.

4.6. Het in overweging 2.10. van de rechtbank gemelde bedrag van € 1.685 heeft de inspecteur niet in aftrek toegelaten omdat hij betwist dat de 2003-lening voor een gedeelte groot € 44.000 niet behoort tot de eigenwoningschuld.

4.7. Belanghebbendes standpunt houdt in dat hij verdedigt dat de 2003-lening ten volle behoort tot de eigenwoningschuld. Hij heeft daartoe verklaard – zakelijk weergegeven - dat hij in 2003 € 100.000 heeft geleend teneinde daarmee de daarna te maken kosten van onderhoud en verbetering van de woning te betalen en dat hij de lening ook uitsluitend daarvoor heeft gebruikt.

4.8. Het bepaalde in artikel 3.123 van de Wet IB 2001 brengt mee dat nu de inspecteur dit betwist belanghebbende dient te bewijzen dat de 2003-lening voor meer dan het door de inspecteur aanvaarde bedrag van € 56.000 is aangegaan en besteed voor de verbetering of onderhoud van de woning, en dat dit bewijs uitsluitend geleverd kan worden met schriftelijke bescheiden.

4.9. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende het van hem verlangde bewijs niet heeft geleverd. De door belanghebbende overgelegde stukken rechtvaardigen niet de conclusie dat de 2003-lening voor meer dan het door de inspecteur reeds aanvaarde bedrag van € 56.000 is aangegaan ter verbetering of onderhoud van de woning. Daarbij overweegt het Hof dat de door belanghebbende overgelegde bonnen en overige bescheiden voor een aanzienlijk deel betrekking hebben op de periode voor het aangaan van de 2003-geldlening (en dus niet kunnen zien op na het aangaan van die geldlening gemaakte kosten) en voorts deels onleesbaar zijn. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat de bescheiden voor zover zij wel zien op uitgaven die na het aangaan van de 2003-lening zijn gedaan en wél leesbaar zijn, tezamen genomen een groter bedrag dan € 56.000 uitmaken. De overgelegde onder 2.2.1. geciteerde notariële akte levert dat bewijs evenmin, ook niet in samenhang met hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd en overgelegd. Die akte houdt immers niets meer in dan dat belanghebbende zelf heeft verklaard dat de geldlening is aangegaan voor de verbouwing.

4.10. De omstandigheid dat belanghebbende niet (meer) beschikt over andere schriftelijke bescheiden dan door hem zijn overgelegd behoort voor zijn rekening en risico te komen en kan niet tot een ander oordeel leiden. Dat is niet anders indien – gelijk belanghebbende heeft verklaard – een deel van de bescheiden in november 2007 is gestolen.

Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, P.F. Goes en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 13 oktober 2011 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.