Gerechtshof Amsterdam, 20-10-2011, BU1586, 09/00782
Gerechtshof Amsterdam, 20-10-2011, BU1586, 09/00782
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 20 oktober 2011
- Datum publicatie
- 26 oktober 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2011:BU1586
- Zaaknummer
- 09/00782
Inhoudsindicatie
De inspecteur legt aan belanghebbende een navorderingsaanslag op in de IB/PVV over het jaar 2005 . Hij berekent het gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning onder meer door de (correctie) op de aanschaf van een - prijzige- BMW door belanghebbende. Belanghebbende slaagt er niet in te doen blijken dat de correctie onjuist is. Naar het oordeel van het Hof is ook in hoger beroep door belanghebbende geen duidelijkheid verschaft over de wijze waarop de BMW is gefinancierd. De navorderingsaanslag is terecht opgelegd. Het door belanghebbende ingediende verzoek om schadevergoeding is niet-ontvankelijk nu het pas in hoger beroep is gedaan en het beroep ongegrond is.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P09/00782
20 oktober 2011
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X, wonende te Y, belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 08/5352 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 10 april 2008 aan belanghebbende voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.772 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 74.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 14 juli 2008, de aanslag gehandhaafd.
1.3. Bij uitspraak van 11 november 2009 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 14 december 2009 en aangevuld bij brief van 15 februari 2010. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Op 9 juni 2005 reikt D […] B.V. een factuur uit aan A te Y voor de levering van een BMW 325Ci Cabrio, kenteken […] (hierna: de BMW) met een verkoopprijs van € 68.071,64. Uit de factuur blijkt dat A een Volkswagen Polo inruilt met een waarde van € 9.000. Het totaalbedrag van de factuur is
€ 59.071,64.
2.2. Op 10 juni 2005 reikt D […] B.V. een kwitantie uit voor € 56.571,64 aan A. Uit een notitie van D [….] B.V. blijkt dat op 5 april 2005 € 2.500 per kas is voldaan als aanbetaling voor de BMW.
2.3. Blijkens de kentekenregistratie is eiseres met ingang van 10 juni 2005 tot en met 10 april 2008 de houder van de BMW.
2.4. Tot de gedingstukken behoort een kopie van twee verklaringen van A van 6 augustus 2007 respectievelijk 21 september 2007. In de eerste verklaring staat – voor zover van belang:
“Bij deze verklaar ik ondergetekende, A dat ik niet de koper van de BMW ben geweest.”
In de tweede verklaring staat – voor zover van belang:
“Hierbij verklaar ik A dat ik samen met mijn vriendin X eigenaren waren van de VW polo met kenteken 62-GH-TD. Wij hebben destijds samen de polo aangeschaft.
Vervolgens had X haar oog laten vallen op iets nieuws, we hebben toen samen besloten dat we de auto zouden inruilen.
Zoals u al eerder had aangegeven staat de kwitantie en factuur van de aanschaf van de BMW
[…] op naam van A. Dit is een fout die gemaakt is door de BMW dealer wij hebben getracht dit te laten wijzigen maar helaas is dit niet mogelijk. Een gesloten boekjaar valt niet meer in te wijzigen maar ik denk dat,dat ook logisch is. Hoe de fout is ontstaan zou ik zelf niet weten het enige wat ik kan bedenken is dat ze de gegevens van de Polo hebben aangehouden.
Het moment dat de BMW opgehaald mocht worden bij de dealer heeft deze te allen tijde op naam gestaan van X de eigenaresse van de auto.”
2.5. De nicht van eiseres, B, heeft de volgende bedragen ontvangen van C Assuradeuren:
- 4 februari 2002 € 28.500 (gestort op de rekening van de nicht)
- 26 maart 2004 € 32.500 (gestort op de rekening van eiseres)
- 30 maart 2004 € 5.000 (gestort op de rekening van de nicht)
2.6. Tot de gedingstukken behoort een kopie van twee verklaringen van de nicht van eiseres van 20 februari 2007 respectievelijk 15 mei 2008. In de eerste verklaring staat – voor zover van belang:
“Hierbij verklaar ik B dat ik X een bedrag van 55 duizend euro heb geleend voor de aanschaf van haar auto.”
In de tweede verklaring staat – voor zover van belang:
“Ik schrijf u deze brief omdat er beweerd wordt dat ik nooit het geld aan mijn tante X heb geleend, wat wel zo is.
Ik heb inderdaad geld ontvangen in 2002 die heb ik ook opgenomen toen maar niets mee gedaan omdat ik niet wist of ik hier wel zou blijven in Nederland, vandaar die opname en in 2004 was [woord onleesbaar gemaakt] er weer een bedrag [woord onleesbaar gemaakt] van € 32,500 op rekening van mijn tante X gestord.
(…)
Ik denk dat u collag’s mij verkeerd hebben begrepen op dat moment was ik niet mezelf omdat ik nerveus en bang was heb ik niet helder kunnen nadenken het ging allemaal zo snel. ook wegens mijn situatie in nederland.
Mijn handtekening was ik vergeten. Dus heb ik maar wat gedaan.
(…)
We hebben afgesproken toen dat als het zover is het bedrag van € 55.000 krijg.
In totaal heb ik mijn tante een bedrag van € 53,750 in maart 2005 geleend voor het kopen van haar auto.
(…)”
2.7. De nicht van eiseres heeft onder meer de volgende bedragen van haar rekening opgenomen:
- 19 december 2002 € 10.250
- 23 december 2002 € 10.000
Eiseres heeft onder meer de volgende bedragen van haar rekening opgenomen:
- 21 april 2004 € 9.000
- 27 mei 2004 € 18.600
Eiseres heeft op 21 april 2004 € 9.000 op haar spaarrekening gestort.
2.8. Eiseres heeft in haar aangifte IB/PVV een belastbaar inkomen vermeld van € 14.701. De waarde van de bezittingen in box 3 is per 1 januari 2005 € 20.051 en per 31 december 2005
€ 22.713. Zij maakt geen melding van een schuld aan haar nicht.
2.9. Verweerder heeft eiseres bij brief van 21 maart 2007 verzocht om schriftelijke informatie te verstrekken over de aankoop van de BMW. In deze brief stelt verweerder dat dit het tweede verzoek om deze informatie is. Naar aanleiding van deze brief heeft eiseres verweerder een verklaring van de nicht en een kopie van twee bankafschriften verstrekt. Op 21 september 2007 heeft eiseres bij brief een uitleg gegeven van de wijze waarop de BMW is gefinancierd. Een kopie van een aantal bankafschriften is bijgesloten. De berekening is als volgt:
Eerste aanbetaling € 1.500,00
Eigen geld € 3.821,64
Geleend bedrag nicht € 53.750,00
Inruil Volkswagen Polo € 9.000,00
2.10. Bij brieven van 25 april en 9 mei 2008 heeft verweerder eiseres verzocht een kopie van alle bankafschriften over 2004 en 2005 te verstrekken. Eiseres heeft deze afschriften in de bezwaarfase niet verstrekt. Bij brief van 27 oktober 2009 heeft de gemachtigde van eiseres in de beroepsfase kopieën verstrekt van de bankafschriften van haar eigen rekeningen en die van de nicht.”
Het Hof zal eveneens van deze feiten uitgaan waaraan het nog toevoegt:
2.1.2. In een schrijven van 10 april 2008 van de inspecteur aan belanghebbende deelt de inspecteur mede dat hij een navorderingsaanslag IB/PVV aan belanghebbende voor het jaar 2005 heeft opgelegd. Het (gecorrigeerd) belastbaar inkomen uit werk en woning berekent de inspecteur in dit schrijven als volgt:
“Aangegeven inkomen uit werk en woning(box 1) € 14.701
Correctie aanschaf BMW (€ 68.071,64 -/- € 9.000) 59.071
Verzekering/onderhoud/benzine BMW 5.000
Belastbaar inkomen na correctie € 78.772
2.1.3. De BMW is door de Belastingdienst op 16 april 2008 in beslag genomen
3. Geschil in hoger beroep
3.1. Evenals bij de rechtbank is in geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Voorts verzoekt belanghebbende om schadevergoeding.
3.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag. Voorts verzoekt belanghebbende de inspecteur te veroordelen tot betalen van een nader te bepalen bedrag aan schadevergoeding.
3.3. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en het verhandelde ter zitting.
4. Beoordeling van het geschil
Bewijslast
4.1. Artikel 47, eerste lid , onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt dat een ieder gehouden is om desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn.
4.2. De inspecteur heeft aan belanghebbende in de bezwaarfase meerdere malen (in ieder geval bij brieven van 9 mei 2008, 2 juni 2008) verzocht (alle) bankafschriften over 2004 en 2005 te verstrekken teneinde te kunnen beoordelen op welke wijze de in juni 2005 door belanghebbende aangeschafte BMW door haar is gefinancierd. In de brieven van 9 mei 2008 en 2 juni 2008 heeft de inspecteur vermeld dat het niet voldoen aan de in artikel 47 van de AWR opgenomen inlichtingen meebrengt dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard ex artikel 27e van de AWR. Door belanghebbende zijn de gevraagde bankafschriften niet in de bezwaarfase overgelegd.
4.3. Het Hof is van oordeel dat het verzoek van de inspecteur om deze bankafschriften te overleggen niet in strijd is met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Belanghebbende heeft in ieder geval onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat de inspecteur met zijn verzoek om toezending van de bankafschriften enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden Van belanghebbende kon worden verlangd dat zij deze bescheiden, welke voor de belastingheffing te harer aanzien van belang konden zijn, overlegde. Niet valt in te zien dat de informatie niet (meer) beschikbaar was of het verkrijgen ervan onevenredige inspanningen voor belanghebbende met zich mee zou brengen. Het verzoek van de inspecteur was ingegeven door de informatie die belanghebbende (in de periode voor het opleggen van de navorderingsaanslag en in de bezwaarfase) heeft verstrekt naar aanleiding van vragen van de inspecteur over de aankoop van de BMW en de wijze van financiering van deze auto, welke informatie van belanghebbende niet een eenduidig beeld geeft omtrent de omstandigheden rondom de aankoop en wijze van financiering, en de gegevens waarover de inspecteur beschikte omtrent het inkomen en het vermogen van belanghebbende. Zo strookt de verklaring van belanghebbende in haar brief van 21 september 2007 (onder 2.9. van de rechtbankuitspraak) dat zij € 1.500 aanbetaald zou hebben niet met een notitie van D […]B.V. (vermeld onder 2.2. van de rechtbankuitspraak) waarop is vermeld dat een aanbetaling van € 2.500 heeft plaatsgevonden. Het niet overleggen van de bankafschriften brengt mee dat belanghebbende niet de in artikel 47 van de AWR bedoelde gevraagde gegevens heeft verstrekt. Dat belanghebbende in de beroepsfase alsnog de bankafschriften heeft overgelegd kan dit verzuim niet ongedaan maken.
Nu belanghebbende haar verplichting heeft geschonden tot het verstrekken van de in artikel 47, eerste lid, AWR bedoelde gegevens en inlichtingen is het bepaalde in artikel 27e AWR van toepassing (de sanctie van de ‘omkering en verzwaring van de bewijslast’) . De rechtbank heeft derhalve terecht tot uitgangspunt genomen dat het beroep van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
Het is derhalve aan belanghebbende om te doen blijken dat de door de inspecteur toegepaste correctie van € 64.071 onjuist is.
Bewijs
4.4. De rechtbank heeft onder meer overwogen:
“4.3. Verweerder wijst ter onderbouwing van de correctie op de aanschaf van de BMW van € 68.071,64, die eiseres niet uit de in haar aangifte vermelde bronnen van inkomen kan hebben gefinancierd. Eiseres heeft in het jaar 2005 een bruto-inkomen genoten van € 16.404 en een belastbaar inkomen aangegeven van € 14.701, terwijl het opgegeven spaartegoed in hetzelfde jaar met ruim € 2.500 is gestegen. Verweerder heeft de verklaring van eiseres dat zij het bedrag voor de aanschaf van de BMW van de nicht heeft geleend, niet geaccepteerd.
4.4.1. Eiseres heeft desgevraagd ter zitting geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de wijze waarop de BMW is gefinancierd. De nicht heeft in december 2002, dus tien maanden na de ontvangst van de eerste termijn van het smartengeld van € 28.500, in totaal € 20.250 van haar betaalrekening opgenomen. Het is in de omstandigheden waaronder de nicht volgens de mededelingen van eiseres verkeerde ongeloofwaardig dat een dergelijk bedrag, kort voor de feestdagen, van een betaalrekening wordt opgenomen om vervolgens bijna 2,5 jaar contant te worden bewaard. Uit de bankafschriften kan worden afgeleid dat weliswaar
€ 32.500 van het aan de nicht toegekende smartengeld, namelijk de tweede termijn, op de rekening van eiseres is gestort, maar tevens dat hiervan in theorie in totaal slechts € 18.600 voor de aanschaf van de BMW beschikbaar was, zijnde het op 27 mei 2004 door eiseres in contanten opgenomen bedrag. Dat eiseres dit bedrag ruim een jaar in contanten zou hebben bewaard acht de rechtbank ongeloofwaardig. Het restant van het gestorte bedrag ad € 32.500 is deels op de spaarrekening van eiseres gestort (€ 9.000) en deels op de betaalrekening gebleven (€ 4.900). Van de uiteindelijke bestemming van de derde en laatste termijn van
€ 5.000 heeft eiseres in het geheel geen bewijs overgelegd.
4.4.2. Een directe relatie tussen de diverse geldbewegingen en de aanschaf van de BMW heeft eiseres niet aangetoond. Eiseres heeft ook geen opheldering kunnen verschaffen over de hoogte van de lening of over de voorwaarden waaronder deze zou zijn verstrekt. Het is dan ook niet aannemelijk dat de BMW met behulp van een lening van de nicht is gefinancierd. Het is ongeloofwaardig dat de nicht, een al lange tijd illegaal in Nederland verblijvende vrouw, die volgens de verklaring van eiseres geen inkomsten heeft, ongeveer
€ 55.000 aan haar tante uitleent voor de aanschaf van een dure auto, zonder enige zekerheid over de hoogte en de voorwaarden van de lening. De verklaring die eiseres hiervoor heeft gegeven, namelijk dat de nicht bij haar inwoont, door haar wordt onderhouden en graag iets terugdoet, maakt dit niet anders. Het is niet geloofwaardig dat eiseres, die zelf geen hoog inkomen verdiende, de nicht jarenlang een aanzienlijk bedrag contant geld zou laten bewaren zonder haar te vragen een deel daarvan aan te wenden voor haar levensonderhoud.
4.4.3. Ter zitting heeft eiseres toegevoegd dat zij een deel van het geld dat is gebruikt voor de aanschaf van de BMW zou hebben ontvangen van haar toenmalige echtgenoot. Gelet op het tijdstip waarop deze verklaring is afgelegd en het gebrek aan concrete onderbouwing gaat de rechtbank hieraan voorbij.
4.4.4. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden wettigen het vermoeden dat eiseres in het jaar 2005 extra inkomsten moet hebben genoten die in vergelijking met het door haar aangegeven inkomen aanzienlijk zijn en waarover een substantieel belastingbedrag verschuldigd is. Eiseres is er niet in geslaagd te doen blijken dat de correctie onjuist is.
Het Hof verenigt zich met de hiervoor aangehaalde overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne.
4.5. Het Hof voegt daaraan toe dat ook in hoger beroep door belanghebbende geen duidelijkheid is verschaft over de wijze waarop de BMW is gefinancierd. Zo heeft de nicht van belanghebbende, desgevraagd ter zitting van het Hof, geen afdoende verklaring gegeven voor de verschillen tussen de door haar genoemde geleende bedragen aan belanghebbende in haar brieven van 20 maart 2007 (lening € 55.000) en 15 mei 2008 (lening € 53.750). Ook (de gemachtigde van) belanghebbende heeft voor de verschillende bedragen geen afdoende verklaring gegeven. Voorts acht het Hof het door belanghebbende gestelde omtrent de geleende bedragen (voor de aankoop van de BMW) van haar nicht, zonder afdoende verklaring die niet is gegeven, niet in lijn met de door haar ter zitting van het Hof gegeven verklaring betreffende het voor lange tijd bewaren van aanzienlijke contante bedragen in haar huis. Belanghebbende verklaarde, voor zover van belang;
“Op 21 april 2004 nam ik € 18.600 in biljetten van € 50 op en de rest stortte ik op mijn spaarrekening. Ik deed het geld in een tas en nam het mee naar huis. Ik heb het geld daar opgeborgen in een kast onder mijn kleren. Het was het geld van mijn nicht. Maar zij zat in een onzekere situatie. Als illegaal zou ze zo moeten kunnen vertrekken.(..)
Ik heb het geld van de rekening gehaald omdat ik geen reden had om het erop te laten staan.
Van de door de verzekeringsmaatschappij overgemaakte € 33.500 heb ik € 18.600 opgenomen en € 9.000 heb ik van de rekening gehaald voor de spaarrekening van mijn nicht. Als mijn nicht weg zou moeten zou ik het geld weer voor haar van de rekening halen. Waarom ik maar € 18.600 van de rekening heb gehaald en niet het gehele bedrag? Het is toen zo gegaan
(..)
Ik weet niet precies hoe groot de schuld is die ik nog moet terugbetalen. Mijn nicht houdt het bij. Misschien heb ik € 5.000 of € 6.000 afgelost.”
Het enerzijds door belanghebbende voor haar nicht, die al lange tijd illegaal in Nederland was en volgens de verklaring van belanghebbende geen inkomsten (anders dan de onder 2.5 genoemde uitkeringen) had, ter beschikking (willen) houden van aanzienlijke bedragen in contanten in huis voor een eventueel onverwachts vertrek van de nicht laat zich moeilijk rijmen met een situatie waarin belanghebbende van deze nicht ongeveer € 55.000 leent voor de aanschaf van een dure auto, zonder enige zekerheid te verschaffen over de voorwaarden (duur, aflossing en rente) van de lening.
4.6. Belanghebbende is derhalve niet in de op haar rustende (zware) bewijslast geslaagd.
Redelijke schatting
4.7. Ook indien sprake is van toepassing van art 27e AWR mag een aanslag niet naar willekeur worden vastgesteld, maar moet hij berusten op een redelijke schatting. De rechtbank heeft hieromtrent overwogen:
4.5. Wat de hoogte van de schatting betreft overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft de correctie berekend op € 64.071, bestaande uit € 59.071 voor de aanschaf van de BMW en € 5.000 voor de kosten voor gebruik en onderhoud in 2005. De rechtbank acht deze schatting niet onredelijk, gelet op de factuur van D B.V. en de kosten die het gebruik van een BMW als die in geding in het algemeen oproept. Eiseres heeft desgevraagd aangegeven dat zij € 4.000 per jaar aan verzekeringspremie betaalde en € 190 aan motorrijtuigenbelasting per kwartaal. Indien de overige kosten die een dergelijke auto met zich meebrengt, zoals brandstof, onderhoud en parkeren, worden meegenomen, is de schatting zeker niet te hoog.
4.6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder toegepaste correctie niet te hoog is en is gebaseerd op een redelijke schatting. “
Het Hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de toegepaste correctie van de inspecteur niet te hoog is en is gebaseerd op een redelijke schatting en met de gronden waarop dit oordeel berust, en maakt die tot de zijne.
Slotsom
De rechtbank heeft het beroep terecht ongegrond verklaard.
Schadevergoeding
4.8. Het verzoek tot schadevergoeding heeft betrekking op schade die belanghebbende stelt te hebben geleden door het niet gebruiken van de BMW en waardedaling van die in beslag genomen auto.
4.9. Het verzoek tot schadevergoeding is niet gedaan bij de rechtbank. De in hoger beroep bestreden uitspraak van de rechtbank bevat dan ook geen beslissing omtrent een dergelijk verzoek. Nu een dergelijk verzoek niet eerst in hoger beroep kan worden gedaan is het verzoek niet-ontvankelijk.
Ook indien het verzoek tot schadevergoeding wel al bij de rechtbank zou zijn gedaan is het niet-ontvankelijk, voor toekenning van schadevergoeding is immers ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vereist dat het beroep gegrond is. Aan die voorwaarde is in dezen niet voldaan.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het verzoek tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, F.J.P.M. Haas en P.F. Goes, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 20 oktober 2011 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.