Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-10-2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BV3152 BV1609, 10/00579

Gerechtshof Amsterdam, 13-10-2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BV3152 BV1609, 10/00579

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 oktober 2011
Datum publicatie
25 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2011:BV1609
Zaaknummer
10/00579
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 7:15, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:75

Inhoudsindicatie

No cure, no pay. Belanghebbende is ontvankelijk in zijn hoger beroep. Het bestreden besluit is wegens een aan het bestuursorgaan te verwijten onrechtmatigheid herroepen, het was redelijk de kosten voor het inroepen van rechtshulp/een deskundige te maken en belanghebbende heeft door het inschakelen van zijn gemachtigde kosten gemaakt op grond van de overeenkomst tussen belanghebbende en de gemachtigde. Er is geen reden om verwevenheid tussen de taxateur en de gemachtigde aan te nemen als gevolg waarvan de kosten van het taxatierapport niet voor vergoeding in aanmerking komen. De werkzaamheden van de taxateur zijn van dien aard dat een vergoedig tot een bedrag van € 50 per uur toegekend kan worden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P10/00579

13 oktober 2011

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], wonende te [Z], belanghebbende,

alsmede

op het incidenteel hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer,

de heffingsambtenaar

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/214 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [A-straat 1] te [Z] (hierna: de onroerende zaak).

1.2. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 28 februari 2009 de waarde van de onroerende zaak krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2009 vastgesteld op € 188.000. In hetzelfde geschrift is tevens de aanslag onroerende-zaakbelasting 2009 bekendgemaakt.

1.3. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 11 december 2009, de waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 174.000. De heffingsambtenaar heeft bij brief van 18 december 2009 een proceskostenvergoeding toegekend voor kosten in de bezwaarfase tot een bedrag van € 301.

1.4. Bij uitspraak van 12 juli 2010 met kenmerk AWB 10/214 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase gegrond verklaard, de vergoeding van kosten van het bezwaar vastgesteld op € 410,90 en de vergoeding voor kosten van het beroep op € 437.

1.5. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 25 augustus 2010. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend en bij geschrift van dezelfde datum incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord bij brief van 11 januari 2011.

1.6. Op 16 maart 2011 is een nader stuk ontvangen van de heffingsambtenaar. Dit is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7. Op 12 april 2011, 26 juli 2011 en 28 juli 2011 zijn nog een nadere stukken van belanghebbende ontvangen waarvan afschriften aan de heffingsambtenaar zijn verstrekt.

1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak het navolgende vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin, alsmede in de overigens hierna opgenomen citaten van de rechtbank, aangeduid als ‘eiser’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.

“2.1. De door verweerder toegekende proceskostenvergoeding voor de kosten van de bezwaarfase is op de volgende wijze opgebouwd:

Kosten voor rechtsbijstand € 161

Kosten voor taxatietechnische werkzaamheden € 140 (3,5 uren maal € 40 per uur).

Totaal € 301”

2.2. In aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde feiten, stelt het Hof het navolgende vast:

2.2.1. Tot de gedingstukken behoort een ‘Overeenkomst van Opdracht’, welke door WOZ- Consultants, wordt gebruikt. Gesteld en niet weersproken is dat deze overeenkomst de afspraken tussen belanghebbende en zijn gemachtigde weergeeft. In de overeenkomst is, voor zover van belang, vermeld:

“Artikel 3: Kosten

(…) Indien de opdracht niet wordt afgewezen zijn de kosten van de dienstverlening 25% van de totale gerealiseerde lokale lastenvermindering (excl. BTW) voor zover WOZ-Consultants door de gemeente of de rechterlijke macht in het gelijk wordt gesteld (‘no cure no pay’- beginsel). De kosten die door WOZ-consultants en de externe deskundige worden gemaakt, worden door WOZ-consultants aan de opdrachtgever gecommuniceerd en zullen conform de wettelijke bepalingen op de gemeente worden verhaald. Ook hier geldt het “no cure no pay”-beginsel.

Artikel4: Betaling

De factuur voor de proceskostenvergoeding wordt opgesteld op naam van de belastingplichtige maar betaalbaar gesteld door de gemeente. Indien de gemeente deze factuur niet rechtstreeks voldoet aan WOZ-Consultants maar aan de belastingplichtige dient opdrachtgever na ontvangst hiervan dit bedrag in volle omvang betaalbaar te stellen aan WOZ-Consultants (….).”

2.2.2. Tot de gedingstukken behoort een “Waarderapport, [A-straat 1] (…) [Z]’ voor de WOZ-waarde voor waardepeildatum 1 januari 2008. In dit rapport is vermeld dat het is opgemaakt in opdracht van gemachtigde. Verder is, voor zover van belang in het rapport vermeld:

‘P. Ondertekening

Opgemaakt e [B] op 1 juni 2009

Handtekening taxateur

[C]

Gecertificeerd WOZ taxateur’.

3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, waarbij zij, voor zover hier van belang, heeft overwogen:

“4.1. In het verweerschrift neemt verweerder het nadere standpunt in dat het uurtarief voor de kosten voor taxatietechnische werkzaamheden moet worden vastgesteld op € 40,62. Bij brief van 30 juni 2010 heeft verweerder bovendien het nadere standpunt ingenomen dat de vergoeding voor taxatietechnische werkzaamheden dient te worden verhoogd met de daarover te berekenen omzetbelasting. Het beroep is derhalve gegrond.

4.2. Eiser vordert vergoeding naar het maximale tarief ingevolge het Besluit Proceskosten bestuursrecht voor de kosten van de taxatietechnische werkzaamheden voor de bezwaarfase. Eiser stelt dat aan hem een vergoeding voor 3,5 uur had moeten worden toegekend voor een bedrag van € 81,23 per uur.

4.3. Verweerder is van oordeel dat een vergoeding voor de gemaakte proceskosten voor het inroepen van een deskundige in de bezwaarfase niet voor het maximale bedrag van € 81,23 per uur voor vergoeding in aanmerking komt. Volgens verweerder zijn de werkzaamheden niet in dusdanige mate van wetenschappelijke, dan wel bijzondere aard dat een maximale vergoeding noodzakelijk is.

4.4.1. Artikel 7:15, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt als volgt:

“Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.”

4.4.2. Artikel 1, aanhef en onderdeel b, Besluit proceskosten bestuursrecht luidt als volgt:

“Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:

b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.”

4.4.3. Artikel 2, eerste lid aanhef en onderdeel b, Besluit proceskosten bestuursrecht luidt als volgt:

“Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld:

b. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel b: op de vergoeding die ingevolge artikel 8:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is verschuldigd indien de kosten zijn gemaakt in bezwaar of administratief beroep wordt deze vergoeding vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken;”

4.4.4. Artikel 6 Besluit tarieven in strafzaken luidt als volgt:

“ Voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid onderdeel a, van de wet, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, geldt, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur, met dien verstande dat:

a. het tarief voor vergoedingen van verrichtingen van medische aard het door de Nederlandse Zorgautoriteit vastgestelde tarief bedraagt;

b. het tarief voor vergoedingen van verpleging in een zorginstelling het voor deze vergoedingen geldende tarief in de laagste klasse bedraagt.”

4.4.5. In de Nota van Toelichting (Staatsblad 2003, nr. 330) is bij artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“In dit artikel is opgenomen de inhoud van artikel 1, eerste lid, onderdeel IV, van het ingetrokken besluit. Het artikel stelt het maximum uurtarief vast voor vergoedingen voor werkzaamheden waarvoor elders in het besluit geen speciaal tarief is bepaald. De vraag of voor deze werkzaamheden het maximum uurtarief of een lager tarief geldt, is afhankelijk van de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden. Door een maximumtarief op te nemen is er ruimte voor maatwerking; om deze reden is eveneens afgezien van het opnemen van een minimumtarief. (…)”.

4.5. De rechtbank stelt vast dat het uitbrengen van een deskundigenverslag aan eiser in dit geval redelijk was. Het aantal aan de taxatie bestede uren, door eiser gesteld op 3,5 uur, is tussen partijen niet in geschil. De rechtbank acht het door eiser gevraagde bedrag voor de kosten van de taxatietechnische werkzaamheden van € 333,20 te hoog. Weliswaar is een taxateur een deskundige zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel b, Besluit proceskosten bestuursrecht, maar de rechtbank acht de taxatiewerkzaamheden niet zodanig van wetenschappelijke of bijzondere aard dat daaraan het maximumtarief dient te worden toegekend. Gelet echter op de inhoud van het taxatierapport dat bestaat uit onder meer een uitgebreide omschrijving van het object en gedegen onderbouwing van de getaxeerde waarde, acht de rechtbank een vergoeding van de kosten tegen de helft van het maximumtarief onredelijk.

4.6. Rekening houdend met hetgeen hiervoor is overwogen, stelt de rechtbank de kosten voor de taxatietechnische werkzaamheden in goede justitie vast op € 249,90 (3,5 uur * € 60 per uur * 1,19). Daarmee komt het totaal van de voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten in de bezwaarfase op € 410,90 en dient het beroep gegrond te worden verklaard.”

4. Geschil in hoger beroep

4.1. In het incidenteel hoger beroep heeft de heffingsambtenaar primair aan de orde gesteld de ontvankelijkheid van belanghebbende en diens gemachtigde in het ingestelde hoger beroep.

4.2. In hoger beroep – en in het incidenteel hoger beroep subsidiair – is, evenals voor de rechtbank, de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar in geschil. Het geschil spitst zich toe op de vergoeding voor de taxatiekosten.

4.3. Voor de standpunten van partijen in hoger beroep verwijst het Hof naar hetgeen in de gedingstukken is vermeld.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Volgens de heffingsambtenaar kan belanghebbende niet in zijn hoger beroep worden ontvangen. In geschil zijn nog slechts de proceskosten in bezwaar. Dat brengt mee, aldus de heffingsambtenaar, dat belanghebbende voor de betaling van de proceskosten geen partij is, omdat belanghebbende de toegekende proceskostenvergoeding aan de gemachtigde dient af te dragen. Belanghebbende heeft bij de onderhavige procedure dus geen belang.

Dat betekent, aldus de heffingsambtenaar, dat de gemachtigde de procedure voor zichzelf voert en alleen hoger beroep heeft ingesteld om zijn eigen honorarium te verhogen.

Nu de gemachtigde geen partij is in de onderhavige procedure, kan hij deze procedure niet voor zichzelf voeren en dient ook hij niet ontvankelijk te worden verklaard in het hoger beroep.

5.2. Het Hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 7:15, lid 1, van de Awb, worden de kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van belanghebbende en voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

5.2.1. Door de heffingsambtenaar is niet betwist dat het bestreden besluit wegens een aan het bestuursorgaan te verwijten onrechtmatigheid is herroepen. Evenmin is door de heffingsambtenaar aan de orde gesteld of het redelijk was de kosten voor het inroepen van rechtshulp of een deskundige te maken. Daarom ligt alleen ter beantwoording voor de vraag of belanghebbende door het inschakelen van zijn gemachtigde kosten heeft gemaakt.

5.2.2. Het Hof beantwoordt die vraag bevestigend. De tussen belanghebbende en zijn gemachtigde geldende overeenkomst brengt mee dat indien het bestreden besluit wordt herroepen – waarvan in dit geval sprake is – er voor de belanghebbende proceskosten ontstaan, bestaande uit de kosten die door de gemachtigde en de externe deskundige zijn gemaakt. Dat deze kosten uiteindelijk aan de gemachtigde ten goede zullen komen, doet er niet aan af dat voor belanghebbende door het inschakelen van de gemachtigde kosten zijn ontstaan, welke, gelet op artikel 7:15 lid 1 en artikel 8:75 lid 1 van de Awb, door het bestuursorgaan moeten worden vergoed. Dat betekent dat belanghebbende belang heeft bij de onderhavige procedure en dus ontvankelijk is in zijn hoger beroep.

5.3. De heffingsambtenaar stelt zich voorts op het standpunt dat de kosten van het taxatierapport niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de gemachtigde en de taxateur verweven zijn. Hij heeft gesteld dat de taxateur door de gemachtigde is ingeschakeld en dat zij zich jegens belanghebbende hebben gepresenteerd als één dienstverlener. De heffingsambtenaar stelt hiertoe dat de taxateur tot 1 november 2009 deel uitmaakte van een vennootschap met gemachtigde, dat hij de telefoon heeft beantwoord namens gemachtigde en dat hij telefonisch is gehoord en een machtiging heeft verzorgd.

5.3.1. Het Hof ziet in hetgeen de heffingsambtenaar heeft gesteld, geen reden om aan te nemen dat sprake is van verwevenheid als gevolg waarvan de kosten van het taxatierapport niet voor vergoeding in aanmerking komen. Door [C] , taxateur, is een taxatierapport opgesteld en de gemachtigde heeft onweersproken gesteld dat hij niet over de deskundigheid beschikt om dit zelf te doen en dat belanghebbende daarom hiervoor opdracht heeft gegeven aan een taxateur. Dat de gemachtigde en de taxateur zich als één dienstverlener hebben gepresenteerd acht het Hof onvoldoende om anders te oordelen.

5.4. Zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar hebben een grief gericht tegen de door de rechtbank toegekende vergoeding voor de taxatiekosten van € 60 per uur. Volgens belanghebbende dient een tarief van € 80 per uur te worden gehanteerd, terwijl de heffingsambtenaar van mening is dat een uurtarief van € 40,61 in dezen passend is. De aan het taxatierapport bestede tijd is niet in geschil.

5.5. De grief van de heffingsambtenaar dat de rechtbank voor de taxatiekosten ten onrechte een vergoeding heeft toegekend van € 60 per uur slaagt. Naar het oordeel van het Hof zijn de werkzaamheden van de taxateur niet van dien aard dat een vergoeding tot een bedrag van

€ 60 per uur toegekend kan worden. Het Hof zal een vergoeding van € 50 per uur toekennen.

5.6. Uit het vorenstaande volgt dat de grief van belanghebbende faalt.

Slotsom

5.7. De slotsom is dat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep ongegrond is. Het door de heffingsambtenaar ingestelde incidentele hoger beroep voor zover gericht tegen de door de rechtbank toegekende vergoeding voor taxatiekosten is gegrond en voor het overige ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover het de beslissing over de vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte kosten betreft.

5.8. Het Hof stelt de vergoeding voor in de bezwaarfase gemaakte kosten vast op € 369,25. Hierbij zijn de kosten voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 161 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en een waarde per punt van € 161) en de kosten voor de deskundige op € 208,25 (3,5 maal het uurtarief van € 50 vermeerderd met 19% omzetbelasting).

6. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover het de beslissing over de vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte kosten betreft;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het de beslissing over de vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte kosten betreft;

- stelt de vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte kosten vast op € 369,25.

De uitspraak is gedaan door mrs. A.P.M. van Rijn, voorzitter, A.D.R.M. Boumans en J.P.F. Slijpen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Detweiler, als griffier. De beslissing is op 13 oktober 2011 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.