Home

Gerechtshof Amsterdam, 01-12-2011, BV7144, 10/00672

Gerechtshof Amsterdam, 01-12-2011, BV7144, 10/00672

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
1 december 2011
Datum publicatie
29 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2011:BV7144
Zaaknummer
10/00672
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 219, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 228, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 229

Inhoudsindicatie

Doorberekenen omzetbelasting in liggeld voor woonboten. Gemeente is bij het vaststellen van het tarief niet buiten de wettelijke grenzen getreden. Geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P10/00672

1 december 2011

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/938 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag precariobelasting (liggeld) opgelegd van € 1.330.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 13 januari 2010, de aanslag gehandhaafd.

1.3. Bij uitspraak van 31 augustus 2010 met kenmerk AWB 10/938 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 oktober 2010. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2011. Tijdens de zitting is de zaak van belanghebbende gelijktijdig behandeld met de zaak van [Y] met kenmerk 10/00673. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. Het Hof ziet aanleiding om de feiten als volgt vast te stellen.

2.2. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de woonboot “[abc]”, plaatselijk bekend als […] te Amsterdam.

2.3. De woonboot is gelegen boven Amsterdamse gemeentegrond, welke grond voor de openbare dienst bestemd is.

2.4. In het tarief voor de precariobelasting wordt een door de gemeente verschuldigd bedrag aan btw (19%) doorberekend.

3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en in haar uitspraak, waarin tevens uitspraak is gedaan in de zaak met kenmerk 10/939, het volgende overwogen:

“4.1. Ingevolge artikel 228 van de Gemeentewet kan ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor openbare dienst bestemde gemeentegrond een precariobelasting worden geheven.

4.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid van de Precariobelastingverordening stadsdeel Amsterdam Centrum 2006 (hierna: de verordening) wordt op grond van deze verordening voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven gemeentegrond een precariobelasting geheven.

4.3. Ingevolge artikel 3 van de verordening wordt de belasting geheven van degene van wie dan wel ten behoeve van wie één of meer voorwerpen onder, op of boven gemeentegrond afkomstig zijn of worden aangetroffen.

4.4. Ingevolge artikel 4 van de verordening wordt de belasting geheven aan de hand van en naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

4.5. In de tarieventabel 2009, behorende bij de verordening, staat voor zover hier van belang, het navolgende vermeld:

“Nr. Omschrijving Eenheid van Tijdseenheid Tarief 2009 in €

hoeveelheid,

Inhoud of afmeting

(…)

3.1. Woonschip, m² jaar 8,75

bedrijfsvaartuigen,

stationerende vaartuigen,

vlotten en dergelijke

(…)

4.6. Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder a van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn.

4.7. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder over het liggeld btw verschuldigd is, afdraagt en dit in het tarief van het liggeld doorberekent. Voorts is niet in geschil dat verweerder liggeld heft op grond van artikel 228 van de Gemeentewet.

4.8. Eisers stellen zich echter op het standpunt dat nu verweerder op grond van artikel 228 van de Gemeentewet belasting heft, de btw die verweerder over deze heffing afdraagt niet mag worden doorberekend, omdat er in het geval van artikel 228 van de Gemeentewet geen sprake is van een dienst. In artikel 228 wordt ook geen melding gemaakt van btw, terwijl dit wel in artikel 229 van de Gemeentewet het geval is. In artikel 229 van de Gemeentewet is wel sprake van een dienst.

4.9. De rechtbank volgt eisers niet. Eisers voldoen door het hebben van een boot boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond feitelijk aan twee belastbare feiten op grond van de Gemeentewet. Aan de ene kant het hebben van een voorwerp boven gemeentegrond als bedoeld in 228 van de Gemeentewet. Aan de andere kant is er sprake van het gebruik van deze gemeentegrond waarboven de woonboten zijn gelegen als bedoeld in artikel 229 van de Gemeentewet. De gemeente heeft derhalve de keuze om liggeld te heffen op basis van artikel 228 van de Gemeentewet of op basis van artikel 229 van de Gemeentewet. De gemeente Amsterdam heeft er voor gekozen liggeld te heffen op basis van artikel 228 van de Gemeentewet. Daarbij is er in het kader van de wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) sprake van een dienst, waarvoor de gemeente btw moet afdragen. In het kader van de wet OB (waarbij gebruik wordt gemaakt van een geheel eigen communautair begrip dienst) is er immers sprake van betaling voor een door een ondernemer verleende dienst. In het kader van de Gemeentewet is er geen sprake van heffing voor een dienst. Dat verweerder niet heft voor een dienst als bedoeld in de Gemeentewet, is voor de Wet OB niet relevant. Verweerder is immers niettemin verplicht voor de heffing van liggeld btw af te dragen.

Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder deze btw doorberekenen in het tarief. Immers het staat de gemeentelijke wetgever in beginsel vrij om binnen de uit de wet voortvloeiende beperkingen de tarieven van de gemeentelijke heffingen vast te stellen, mits dit niet leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van de heffingsbevoegdheid niet op het oog kan hebben gehad. Evenmin mag de heffingsmaatstaf afhankelijk worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Niet in geschil is dat de heffingsmaatstaf niet afhankelijk is gesteld van inkomen, winst of vermogen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers voorts niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing. Het enkele feit dat in artikel 229 van de Gemeentewet de kosten inclusief btw worden genoemd en in artikel 228 van de Gemeentewet over het tarief niets gezegd wordt, kan niet tot de conclusie leiden dat bij het vaststellen van het tarief geen rekening mag worden gehouden met de btw. De tariefstelling van artikel 228 van de Gemeentewet is immers binnen voormelde beperkingen vrij.

4.10. Voor zover eisers stellen dat er sprake is van een motiveringsgebrek, overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient een beslissing op bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Schending van het motiveringsbeginsel geeft slechts in zeer bijzondere gevallen aanleiding tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, omdat motiveringsgebreken in de regel in de beroepsfase kunnen worden geheeld. In beginsel heeft ook een ongemotiveerd besluit rechtsgevolg (vgl. Hoge Raad van 27 november 1996, nr. 31 691, BNB 1997/99). Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in de uitspraak op bezwaar echter voldoende ingegaan op de grieven van eiser, zodat er in het onderhavige geval geen sprake is van een motiveringsgebrek.

4.11. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.”

4. Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil is of de verordening (geheel of gedeeltelijk) onverbindend moet worden verklaard omdat de gemeente de omzetbelasting die zij verschuldigd is over de precariobelasting doorberekend in het tarief. Tevens is in geschil of sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat in andere situaties, dan het liggeld voor woonboten, waarin eveneens precariobelasting wordt geheven, geen omzetbelasting is doorberekend in het tarief.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de gemeente Amsterdam over het liggeld omzetbelasting moet voldoen. Evenmin is in geschil dat de heffingsambtenaar liggeld heft op grond van artikel 228 Gemeentewet en dat de aanslag is opgelegd in overeenstemming met de verordening.

5.2. Het hof stelt voorop dat de raad besluit tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een gemeentelijke belasting. De belastingrechter is slechts bevoegd om een belastingverordening (geheel of gedeeltelijk) onverbindend te verklaren wanneer sprake is van strijd met enig algemeen rechtsbeginsel, dan wel indien de gemeenteraad bij de vaststelling van het tarief is getreden buiten de grenzen van de vrijheid die de artikelen 219, tweede lid en 228 Gemeentewet hem bieden.

5.3. Het standpunt van belanghebbende dat het doorberekenen van omzetbelasting in het liggeld voor woonboten in strijd is met het gelijkheidsbeginsel omdat in andere op artikel 228 Gemeentewet gebaseerde tarieven geen omzetbelasting wordt doorberekend, slaagt niet. Belanghebbende gaat er ten onrechte vanuit dat sprake is van gelijke gevallen, althans zo begrijpt het Hof de stelling van belanghebbende, voor zover het alle gevallen betreft waarin precariobelasting wordt geheven. Naar het oordeel van het Hof zijn situaties waarin precariobelasting wordt geheven voor woonschepen niet gelijk aan situaties waarin wordt geheven voor bijvoorbeeld terrassen, luifels en toonkasten. Het staat de raad immers vrij om voor de verschillende vormen waarin gebruik wordt gemaakt van gemeentegrond een apart tarief vast te stellen. Dat de raad heeft besloten om de verschuldigde omzetbelasting in het tarief voor woonschepen op te nemen, brengt reeds daarom niet mee dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Het Hof ziet geen aanleiding om in de onderhavige procedure te oordelen dat sprake is van strijd met enig ander algemeen rechtsbeginsel.

5.4. Op grond van artikel 219, tweede lid Gemeentewet kunnen de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingsverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Belanghebbende heeft niet gesteld dat het tarief van de precarioheffing hiervan afhankelijk is, zodat hierin geen grond ligt om de belastingverordening onverbindend te verklaren. Ook anderszins ziet het Hof geen aanleiding om te oordelen dat de gemeente bij het vaststellen van het tarief buiten de wettelijke grenzen is getreden.

5.5. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar voldoende is ingegaan op het door belanghebbende gestelde en dat er dus aan de uitspraak op bezwaar geen motiveringsgebrek kleeft.

Slotsom

Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is.

6. Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling.

7. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. A.P.M. van Rijn, voorzitter, A.D.R.M. Boumans en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus, als griffier. De beslissing is op 1 december 2011 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.