Gerechtshof Amsterdam, 08-12-2011, BV8720, 10/00729
Gerechtshof Amsterdam, 08-12-2011, BV8720, 10/00729
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 8 december 2011
- Datum publicatie
- 14 maart 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2011:BV8720
- Zaaknummer
- 10/00729
Inhoudsindicatie
Voor betrokkenen was duidelijk waarop de voorlopige aanslag en de aanslag betrekking hadden.
Ingebrachte bezwaren tegen tenaamstelling kunnen niet kunnen leiden tot vernietiging aanslag in het recht van successie.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P10/00729
8 december 2011
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de erven van (wijlen) [X de X], te [Z], belanghebbenden,
gemachtigde [A],
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/268 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbenden
en
de inspecteur van de Belastingdienst Rijnmond/kantoor Rotterdam,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan (wijlen) [X de X] een aanslag opgelegd in het recht van successie (aanslagnummer [efg]) wegens de verkrijging uit de nalatenschap van [A de X] in 2007.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 8 december 2009, het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbenden hebben daartegen beroep ingesteld.
1.4. Bij uitspraak van 22 september 2010 met kenmerk AWB 10/268 heeft de rechtbank het door belanghebbenden ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.5. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 1 november 2010.
1.6. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend
1.7. De inspecteur heeft op verzoek van het Hof nadere stukken ingebracht.
1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 1 tot en met 3 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. De inspecteur wordt daarin aangeduid als ‘verweerder’
“ 1. Op 18 januari 2007 is overleden [A de X] (hierna: erflaatster). Broer van erflaatster, [X de X], is één van de erfgenamen. Met dagtekening 9 november 2007 is aan [X de X] een voorlopige aanslag (aanslagnummer [abc]) in het recht van successie opgelegd. Als erflaatster is vermeld [A X].
2. Op 30 december 2007 is [X de X] overleden. De met dagtekening 12 augustus 2008 opgelegde definitieve aanslag (aanslagnummer [cde]) is door verweerder vernietigd, omdat deze ten onrechte ten name van [Y] is gesteld. Op deze aanslag is eveneens als erflaatster vermeld [A X]. Vervolgens is aan (wijlen) [X de X] met dagtekening 28 oktober 2008 een nieuwe definitieve aanslag in het recht van successie opgelegd. Als erflaatster is vermeld [A de X].
3. Het tegen deze aanslag ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 24 augustus 2009 niet-ontvankelijk verklaard en voorts is het beroepschrift op de voet van artikel 6:15 Awb aan verweerder doorgezonden ter behandeling als bezwaarschrift. Bij uitspraak op bezwaar van 8 december 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.”
3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbenden ongegrond verklaard waarbij zij, voor zover van belang, het volgende heeft overwogen. Belanghebbenden worden daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.:
“4. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanslag van 28 oktober 2008 die betrekking heeft op de nalatenschap van [A de X] niet rechtsgeldig is, omdat deze is gebaseerd op de aangifte, de correspondentie en de eerdere (voorlopige) aanslag waarin verweerder het telkens heeft over [A X].
5. De rechtbank stelt vast dat op de aanslag van 28 oktober 2008, waartegen het beroep zich richt, de tenaamstelling van de erflaatster juist is vermeld, namelijk [A de X]. Op de hieraan voorafgaande aangifte, correspondentie en (voorlopige) aanslag mist in de tenaamstelling het voorvoegsel ‘de’. De rechtbank is van oordeel dat deze geringe onvolkomenheid in de tenaamstelling niet kan leiden tot een vernietiging van de onderhavige definitieve aanslag. Het was aan eiser voldoende duidelijk dat de aan deze aanslag voorafgaande bescheiden betrekking hadden op een verkrijging uit de nalatenschap van [A de X]. Mede ook gezien eisers verklaring ter zitting “dat hij ook wel weet dat het om zijn tante gaat” kon er daarom redelijkerwijs geen misverstand ontstaan over de vraag wie de erflaatster was. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de ingebrachte bezwaren tegen de tenaamstelling ongegrond zijn en dat er derhalve geen aanleiding bestaat de definitieve aanslag op deze grond te vernietigen.
6. Dat de communicatie tussen verweerder en de gemachtigde niet naar volle tevredenheid van de gemachtigde heeft plaatsgevonden is spijtig, maar is geen reden om de aanslag niet in stand te laten.”
4. Het geschil in hoger beroep
In hoger beroep is evenals voor de rechtbank in geschil of de aanslag recht van successie [efg] van 28 oktober 2008, rechtsgeldig is of dat deze moet worden vernietigd.
5. Beoordeling van het geschil in hoger beroep
5.1. Belanghebbenden stellen dat de opgelegde aanslag recht van successie [efg] van 28 oktober 2008 die de nalatenschap van [A de X] betreft, niet rechtsgeldig is omdat deze is gebaseerd op de aangifte, de correspondentie en de eerdere (voorlopige) aanslag waarin de inspecteur telkens “[A X]” heeft vermeld.
5.2. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat de ingebrachte bezwaren tegen de tenaamstelling van de onder 5.1 bedoelde aanslag niet kunnen leiden tot vernietiging van deze aanslag. Het was [X de X] en nadien zijn erfgenamen immers volstrekt duidelijk dat de voorlopige aanslag en de aanslag betrekking hadden op de verkrijging door [X de X] uit de nalatenschap van [A de X]. Daarover bestond geen enkel misverstand. Er is daarom geen reden om de aanslag te vernietigen.
5.3. Ter zitting in hoger beroep hebben belanghebbenden nog aangevoerd, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, dat de inspecteur bij de behandeling van de aanslag recht van successie, opgelegd naar aanleiding van de nalatenschap van [A de X] zo onzorgvuldig heeft gehandeld dat dit moet leiden tot vernietiging van de aanslag.
5.4. Ook deze stelling wordt verworpen. Daartoe overweegt het Hof dat niet in geschil is dat [X de X] één van de erfgenamen van [A de X] is. Dat betekent dat ter zake van het door [X de X] van [A de X] geërfde, alleen aan (wijlen) [X de X] of aan de erven van [X de X] een aanslag in het recht van successie kan worden opgelegd.
De aan [Y] opgelegde aanslag voor de verkrijging uit de nalatenschap van [A de X] is ten onrechte aan haar opgelegd omdat zij geen erfgenaam van [A de X] is, maar één van de erven van [X de X]. Deze aanslag is door de inspecteur daarom terecht vernietigd.
5.5. Aan belanghebbenden kan worden toegegeven dat de behandeling door de inspecteur van de aanslag recht van successie in de nalatenschap van [A de X] voor zover het gaat om [X de X] niet de kwalificatie zorgvuldig verdient. Dit kan er echter niet toe leiden dat op grond daarvan de aanslag ten name van (wijlen) [X de X] moet worden vernietigd. Hetzelfde heeft te gelden voor de door belanghebbenden aangevoerde omstandigheid dat de communicatie tussen de gemachtigde en de inspecteur niet naar tevredenheid is verlopen.
5.6. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond is.
5.7. Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. A.P.M. van Rijn, voorzitter, A.D.R.M. Boumans en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus. De beslissing is op 8 december 2011 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.