Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-12-2011, BV8925, 10/00921

Gerechtshof Amsterdam, 22-12-2011, BV8925, 10/00921

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 december 2011
Datum publicatie
15 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2011:BV8925
Zaaknummer
10/00921
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 229

Inhoudsindicatie

Legesheffing aanvraag bouwvergunning. Bouw in eigen regie. Bouwkosten overeenkomstig verordening en tarieventabel bepaald op prijs die aan een derde in het economische verkeer zou moeten worden betaald voor realiseren bouwwerk.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 10/00921

22 december 2011

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] wonende te [Z],

belanghebbende

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 09/1048 van de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Harenkarspel.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 30 juni 2008 voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning tweede fase een aanslag leges opgelegd ten bedrage van € 2.900.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 2 maart 2009, het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld.

1.4. Bij uitspraak van 11 november 2010 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en bepaald dat de heffingsambtenaar opnieuw op het bezwaar beslist.

1.5. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 21 december 2010.

1.6. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.7. De heffingsambtenaar heeft een nader stuk ingediend dat op 13 oktober 2011 door het Hof is ontvangen.

1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. In de ontwikkeling van het geschil in hoger beroep vindt het Hof aanleiding de feiten als volgt vast te stellen.

2.2. Belanghebbende heeft op 16 april 2008 bij de gemeente Harenkarspel een aanvraag ingediend voor een reguliere bouwvergunning tweede fase voor een bouwplan betreffende een veestalling met opslagloods. Op 30 juni 2008 is de bouwvergunning verleend.

2.3. Belanghebbende heeft de bouwwerkzaamheden in eigen regie uitgevoerd dan wel laten uitvoeren.

2.4. In de tot de stukken behorende aanvraag voor de bouwvergunning heeft belanghebbende een aannemingssom of raming van de kosten van € 65.000 exclusief omzetbelasting aangegeven. Belanghebbende heeft geen stukken overgelegd waaruit een aannemingssom blijkt. De heffingsambtenaar heeft de aanslag gebaseerd op een bouwsom van € 200.000. De berekening daarvan heeft hij gebaseerd op het programma Taxarom en op gegevens van hallenbouwer [A].

2.5. In hoger beroep heeft de heffingsambtenaar overgelegd een offerte van Bouwbedrijf [B] van 30 september 2011, waarin de bouwkosten zijn geraamd op € 242.443,85, exclusief omzetbelasting.

2.6. De Tarieventabel behorende bij de Legesverordening Harenkarspel 2008 (hierna: de verordening) luidt voor zoveel van belang als volgt:

Hoofdstuk 5 Bouw- en aanlegvergunningen, meldingen

5.1 Begripsbepalingen:

Voor de toepassing van het bij of krachtens Hoofdstuk 5 van deze tabel bepaalde wordt verstaan onder:

a. (…)

f. bouwkosten: de aannemingssom als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve voorwaarden voor uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk, exclusief omzetbelasting, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten, exclusief omzetbelasting, bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd. Indien het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt, wordt in dit hoofdstuk onder bouwkosten verstaan: de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;

g. (...).

3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft omtrent het beroep het volgende overwogen waarbij belanghebbende is aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.

3. Verweerder heeft in de bestreden uitspraak op bezwaar aangegeven dat de bouwsom van de loods aan de hand van een raming is vastgesteld op € 200.000. Omdat de gevraagde constructieberekening en tekening van de vloer niet zijn overgelegd is de berekening gebaseerd op de door eiser in de aanvraag vermelde gegevens.

Verweerder heeft daarbij de volgende kosten in aanmerking genomen: boorpalen € 12.900, funderingsbalken € 18.800, opstorten ten behoeve van staalconstructie € 2.800, betonvloer € 94.500 en staalconstructie € 90.000, totaal € 219.000. Daarop is een bedrag van € 19.000 in mindering gebracht in verband met minderprijs wegens het ontbreken van overheaddeuren en het aanwezig zijn van een gedeeltelijke gevelopening.

Voorts heeft verweerder gesteld dat geen sprake is van overschrijding van de termijn voor het afdoen van bezwaarschriften. Indien niet tijdig zou zijn beslist op het bezwaarschrift van eiser kan dit volgens verweerder niet leiden tot verlaging van de aanslag. Verweerder is tot slot van mening dat een fundering en een vloer altijd hoofdonderdelen betreffen die onlosmakelijk aan het realiseren van een bouwwerk zijn verbonden. Voor het vaststellen van de bouwsom dienen alle werkzaamheden in de berekening te worden betrokken.

4. In beroep heeft eiser aangegeven dat hij op zijn aanvraag heeft vermeld dat de bouwsom van de loods € 65.000 bedraagt. Dit bedrag is volgens eiser ook als uitgangspunt genomen bij zijn aanvraag voor een bouwvergunning eerste fase. Volgens eiser kunnen niet twee verschillende bouwsommen worden gehanteerd voor één bouwwerk. Voorts heeft eisergesteld dat verweerder heeft verzuimd om tijdig een uitspraak op zijn bezwaar te doen. Om die reden zag eiser geen noodzaak om de gevraagde gegevens bij verweerder in te leveren.

Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat de door verweerder in de berekening van de

bouwkosten opgenomen boorpalen niet zijn aangebracht. Er is een losliggende betonvloer gerealiseerd.

5. In het verweerschrift heeft verweerder nog aangegeven dat een verwijzing naar de eerder gehanteerde bouwsom niet relevant is. Tijdens de behandeling van de aanvraag voor een bouwvergunning tweede fase zijn technische zaken besproken waaruit is gebleken dat de bouwsom € 200.000 bedraagt. Tijdens de tweede fase zijn dus nieuwe gegevens bekend geworden waardoor een navordering op de aanslag voor de eerste fase gerechtvaardigd zou zijn. Er is echter geen navordering verzonden en dit gaat ook niet gebeuren.

6. Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.

In artikel 2 van de Verordening op de heffingen en invordering van leges Harenkarspel 2008 (hierna: de Verordening) is bepaald dat onder de naam leges rechten worden geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.

In artikel 3 van de Verordening is belastingplichtig de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend.

In artikel 5, eerste lid, van de Verordening worden de leges geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Ingevolge paragraaf 5.1, aanhef en onder f, van de Tarieventabel behorend bij de legesverordening Harenkarspel, belastingjaar 2008 (hierna: de Tarieventabel) wordt onder bouwkosten verstaan: de aannemingssom (exclusief omzetbelasting) als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve voorwaarden voor uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten (exclusief omzetbelasting) als bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd. Indien het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt, wordt in dit hoofdstuk onder bouwkosten verstaan de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft.

Ingevolge paragraaf 5.2.2 van de Tarieventabel bedraagt het tarief voor onder meer het in behandeling nemen van een aanvraag om een bouwvergunning tweede fase 1,45 % van de aanneemsom met een minimum van € 100,00 indien de bouwkosten zijn gelegen tussen € 0,00 en € 250.000,00.

7. Eiser heeft allereerst aangevoerd dat hij geen of minder leges meer verschuldigd zou zijn, omdat verweerder de termijn voor afdoening van bezwaarschriften heeft overschreden. Ongeacht de juistheid hiervan verbindt de Awb aan een overschrijding van de beslistermijn als bedoeld in artikel 7:10 van deze wet geen nietigheid of vernietigbaarheid van de aanslag. Het standpunt dat een en ander dient te leiden tot vermindering van de aanslag dient dan ook te worden verworpen. Op grond van artikel 6:12 van de Awb in samenhang met artikel 6:2 van de Awb had eiser de mogelijkheid beroep in te stellen tegen het door verweerder niet tijdig doen van de uitspraak op het ingediende bezwaarschrift. Dit heeft eiser echter nagelaten.

8. De rechtbank stelt voorop dat het objectieve karakter van de legesheffing met zich brengt dat onder bouwkosten moet worden verstaan de prijs (aanneemsom en/of raming van de bouwkosten) die aan een derde in het economische verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarvoor de vergunning werd verleend (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 1991 met LJ-Nummer LJN ZC4731). Dit leidt ertoe dat voor de bepaling van die prijs geen betekenis toekomt aan de omstandigheid dat werkzaamheden in eigen beheer tegen lagere kosten zijn of kunnen worden uitgevoerd.

9. Ter zitting heeft eiser desgevraagd toegelicht dat zijn opgave van de bouwkosten tot een bedrag van € 65.000 berustte op een schatting. Daarbij heeft eiser de oppervlakte van 1.000 m2 vermenigvuldigd met een bedrag aan materiaalkosten van € 65 per m2.

10. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat voor het plaatsen van de loods geen aanneemsom, dat wil zeggen het bedrag waarvoor de aannemer zich heeft verbonden het werk tot stand te brengen, is overeengekomen. Voor zover een aanneemsom ontbreekt dient voor de bepaling van de bouwkosten te worden uitgegaan van een raming (exclusief omzetbelasting) als bedoeld in het normblad NEN 2631. De door eiser opgegeven raming kan gelet op het onder 8. genoemde arrest van de Hoge Raad niet worden gevolgd, omdat het moet gaan om de prijs die aan een derde in het economische verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarvoor de vergunningen zijn verleend. Omdat verweerder in afwijking van de door eiser genoemde raming de bouwsom heeft vastgesteld op € 200.000 rust de bewijslast hier op verweerder

11. Nu eiser geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om de ontbrekende gegevens in te leveren bij verweerder is verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht uitgegaan van de gegevens zoals vermeld in eisers aanvraag. De omstandigheid dat eiser, zoals hij ter zitting heeft aangegeven, de loods in afwijking van de gevraagde en verleende vergunning heeft gerealiseerd, dient bij de beoordeling buiten beschouwing te blijven.

De omstandigheid dat verweerder voor de bouwvergunning eerste en tweede fase voor hetzelfde bouwplan verschillende bedragen heeft gehanteerd betekent niet dat de grondslag voor de heffing van de leges onjuist is. Verweerder heeft aangegeven dat bij de behandeling van de aanvraag voor een bouwvergunning tweede fase is gebleken dat de bouwkosten hoger liggen dan waarvan eerder is uitgegaan. De rechtbank is niet gebleken dat er sprake is van in rechte te beschermen bij eiser gewekt vertrouwen dat de op te leggen leges voor de bouwvergunning tweede aanvraag niet zouden afwijken van de opgelegd leges voor de bouwaanvraag eerste fase.

12. Bij de heffing van bouwleges gaat het om belastingheffing waarbij voor de bepaling van de omvang van de belastingschuld met het oog op een gelijke behandeling van vergelijkbare gevallen zoveel mogelijk wordt aangeknoopt bij geobjectiveerde feiten en omstandigheden. Dit brengt mee dat de door verweerder geraamde bouwkosten volgens objectieve maatstaven dienen te worden berekend. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij bij de berekening gebruikt heeft gemaakt van de gegevens zoals die staan vermeld op de internetsite van een volgens verweerder in hallenbouw gespecialiseerd bedrijf. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat verweerder de bouwkosten naar objectieve maatstaven heeft bepaald, nu hij gebruik heeft gemaakt van de prijzen van slechts één aanbieder op de markt van hallenbouwers. Verweerder heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de bouwkosten € 200.000 bedragen. Het beroep is gegrond en de uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, tweede lid, van de Awb.

10. De rechtbank heeft onvoldoende gegevens voorhanden om met toepassing van artikel 8:72 van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. In deze omstandigheden is het aan verweerder om de bouwkosten alsnog naar objectieve maatstaven te bepalen. Daarom zal de rechtbank verweerder opdragen om, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe uitspraak op eisers bezwaar te doen.

Verweerder zal tevens nog moeten beslissen op het verzoek van eiser om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase.

11. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De reiskosten heeft de rechtbank berekend op basis van de kosten van openbaar vervoer, tweede klasse, en vastgesteld op € 8,00. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser geclaimde verletkosten. De rechtbank overweegt daartoe dat in de toelichting bij het formulier is vermeld dat niet-loontrekkenden het derven van inkomsten door het genoemde tijdverzuim met bewijsstukken dienen te onderbouwen. Eiser heeft geen onderbouwing gegeven voor de door hem geclaimde verletkost en dus ook niet aannemelijk gemaakt dat hij inkomsten heeft gederfd vanwege het bijwonen van de zitting.

4. Het geschil in hoger beroep

4.1. Het eerste geschilpunt betreft de vraag of belanghebbende zoals hij heeft gesteld, geen of minder leges verschuldigd is omdat de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar heeft gedaan na afloop van de wettelijke beslistermijn.

4.2. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de heffingsambtenaar bij de bepaling van de aanslag is uitgegaan van een te hoog bedrag aan bouwkosten.

4.3. Belanghebbende heeft verder gesteld dat de door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding te laag is aangezien het gaat om een zakelijk pand.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Met betrekking tot het geschilpunt vermeld onder 4.1 is het Hof van oordeel dat de rechtbank in overweging 7 van haar uitspraak met juistheid heeft geoordeeld dat de overschrijding van de termijn voor het doen van uitspraak op het bezwaarschrift niet kan leiden tot vermindering van de geheven leges. Deze beroepsgrond is derhalve vergeefs voorgesteld.

5.2. Met betrekking tot het geschilpunt vermeld onder 4.2. overweegt het Hof als volgt. Ingevolge Hoofdstuk 5, onderdeel 5.1 aanhef en onder f, van de tarieventabel behorende bij de verordening wordt onder bouwkosten verstaan de aannemingssom. In de tweede volzin van dit onderdeel is bepaald dat indien het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt, onder bouwkosten wordt verstaan de prijs die aan een derde in het economische verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft.

5.3. Vaststaat dat er geen aannemingssom is omdat belanghebbende de bouw in eigen regie heeft uitgevoerd. De heffingsambtenaar heeft daarom naar het oordeel van het Hof terecht in overeenstemming met Hoofdstuk 5, onderdeel 5.1 aanhef en onderdeel f, van de tarieventabel de bouwkosten bepaald door een raming te maken van de prijs die aan een derde in het economische verkeer zou moeten worden betaald voor het realiseren van het bouwwerk. Het bedrag van de onder 2.5 genoemde offerte van Bouwbedrijf [B] moet naar het oordeel van het Hof als een zodanige prijs worden aangemerkt. De heffingsambtenaar heeft met deze prijsopgaaf, waarin de bouwkosten voor het onderhavige bouwwerk op € 242.443,85 zijn gesteld, aannemelijk gemaakt dat zijn raming van € 200.000 niet te hoog is geweest. Daarbij acht het Hof het verschil tussen de prijsopgaaf van [B] en de raming van de heffingsambtenaar voldoende groot om een eventuele prijsontwikkeling tussen het tijdstip van indiening van de bouwaanvraag door belanghebbende en de datum van de prijsopgaaf af te dekken. Aan het vorengaande doet niet af dat bij de bouw van de loods is afgeweken van de gevraagde en verleende vergunning, zoals belanghebbende stelt, en dat belanghebbende de bouwwerkzaamheden voor een lager bedrag heeft kunnen uitvoeren doordat hij deze in eigen regie heeft uitgevoerd. Ook het feit dat hij in de bouwaanvraag de bouwkosten op € 65.000 heeft gesteld, brengt daar geen verandering in. De aanslag is derhalve opgelegd tot het juiste bedrag.

5.4. Nu de aanslag niet op een te hoog bedrag is vastgesteld, kan de beslissing van de rechtbank gelet op de daarin opgenomen terugwijzing naar de heffingsambtenaar voor een nieuwe beslissing op het bezwaar, niet in stand blijven.

5.5. Met betrekking tot het geschilpunt over de proceskosten is het Hof van oordeel dat de rechtbank in de tweede overweging met nummeraanduiding 11 van zijn uitspraak met juistheid heeft beslist dat de door belanghebbende gevraagde verletkosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het feit dat het onderhavige bouwwerk voor zakelijke doeleinden wordt gebruikt, doet daar niet aan af.

Slotsom

5.6. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd behoudens de beslissing over het griffierecht en de proceskosten. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep ongegrond verklaren.

6. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens de beslissing over het griffierecht en de proceskosten en

- verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is gedaan door mrs. A.P.M. van Rijn, voorzitter, A.D.R.M. Boumans en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op 22 december 2011 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.