Gerechtshof Amsterdam, 15-12-2011, BV8926, 10/00497
Gerechtshof Amsterdam, 15-12-2011, BV8926, 10/00497
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 december 2011
- Datum publicatie
- 15 maart 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2011:BV8926
- Zaaknummer
- 10/00497
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 229
Inhoudsindicatie
Leges voor aanvragen splitsingsvergunningen is terecht geheven. Individualiseerbaar belang overheersend. Geen toepassing (lager) tarief volgend jaar. Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P10/00497
22 december 2011
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, Stadsdeel Oud-Zuid,
de heffingsambtenaar,
en het incidentele hoger beroep van
[X],
belanghebbende,
gevestigd te Amsterdam,
[…],
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 09/4738 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 16 november 2005 twee facturen leges voor splitsingsvergunningen gezonden ten bedrage van € 329.220 en € 267.840. De leges betreffen de aan belanghebbende verleende splitsingsvergunningen voor de complexen [a-straat 1] respectievelijk [b-straat 1] te [Z].
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 13 augustus 2009, het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld.
1.4. Bij uitspraak van 10 juni 2010 met kenmerk AWB 09/4738 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de beschikkingen waarbij de leges in rekening zijn gebracht vernietigd.
1.5. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 20 juli 2010.
1.6. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.4 van haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.
“2.1. Op 4 maart 2002 is tussen de gemeente Amsterdam, de Amsterdamse Federatie van
Woningbouwcorporaties en vertegenwoordigers van de Amsterdamse stadsdelen (waaronder verweerder) het "convenant verkoop sociale huurwoningen 2002-2007" gesloten (hierna: het convenant). In het convenant is, voor zover hier van belang, het volgende neergelegd:
"Art. 3
Aantal en verdeling van voor verkoop in aanmerking te brengen woningen naar stadsdeel
1. Partijen streven ernaar dat in 2010 35% van de woningvoorraad uit koopwoningen bestaat. Dit doel kan worden bereikt door uitbreidingsnieuwbouw, verkoop van sociale huurwoningen, verkoop van particuliere huurwoningen en vervangende nieuwbouw. Deze instrumenten zijn onderling uitwisselbaar. (…)
3. Het totaal aantal woningen dat vanaf 1-1-1998 door corporaties mag worden verkocht, zolang de noodzakelijke omvang van de kernvoorraad is gegarandeerd (zie lid 2), bedraagt voor de gehele stad 28.575 woningen. (…)
4. Het aantal door corporaties te verkopen woningen per stadsdeel luidt als volgt:
(…)
Oud-Zuid 1094
(…).
Art. 4
Te splitsen voorraad
Ten behoeve van de realisatie van de verkoop zijn er geen beperkingen t.a.v. het aantal te splitsen woningen. In elk afzonderlijk erfpachtcontract wordt opgenomen dat wanneer het aantal te verkopen woningen binnen (een deel van) een stadsdeel is bereikt, de omzetting van huur naar koop niet meer kan plaatsvinden.
Art. 8
Verkoopvoorwaarden
1(…)
c. Als bij tussentijdse evaluatie blijkt dat, mede doordat te weinig bewoners hun woningen kopen een percentage van 35% koopwoningen in 2010 niet wordt gerealiseerd, zullen corporaties extra middelen als de hiervoor genoemde inzetten.
(…)
2. De woning kan slechts worden verkocht aan de zittende huurder, dan wel bij leegkomst.
Art. 9
Batige saldi ten gevolge van verkoop
(…)
2. De corporaties zullen de extra opbrengsten die door middel van verkoop worden gegenereerd inzetten ten behoeve van investeringen in het kader van de Beleidsovereenkomst Wonen Amsterdam 2001-2002.
Art. 12
De procedure
1. Nadat het mogelijk te verkopen aantal woningen per stadsdeel door ondertekening van dit convenant is vastgesteld, stelt het stadsdeel een visie op met betrekking tot de differentiatie van het woningbezit in het stadsdeel en de daarin te onderscheiden buurten. De differentiatie heeft betrekking op kwaliteit, de eigendomsverhoudingen, de prijs en de bereikbaarheid van de woningvoorraad voor de verschillende groepen woningzoekenden. (…).
2. Nadat het mogelijk te verkopen aantal woningen per stadsdeel door ondertekening van dit convenant is vastgesteld, stelt de corporatie haar strategische voorraadbeleid op. (…). Indien het stadsdeel zijn visie op de differentiatie heeft vastgesteld voor 1 maart 2002, zal de corporatie deze visie in acht nemen. (…)”.
3. Indien het bestuur van het stadsdeel zich niet kan verenigen met de verkoopvoornemens, zoals aangegeven in het door de corporatie vastgestelde strategisch voorraadbeleid met betrekking tot het bezit gelegen binnen zijn stadsdeel, dan brengt het deze bezwaren binnen 6 weken nadat het stadsdeel de definitieve verkoopvoornemens van de corporatie heeft ontvangen, ter kennis van het College van Burgemeester en Wethouders. Indien het college de bezwaren van het stadsdeel deelt, zal het in overleg treden met de corporatie (…). Naar aanleiding van de door het college geformuleerde visie en ingezette middelen ter implementatie daarvan zal de corporatie haar verkoopvoornemens definitief vaststellen.”
In de algemene toelichting op het convenant is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
Het streven is om het aantal koopwoningen van 17 naar 35% te laten toenemen in 2010. Een van de instrumenten hiervoor is het verkopen van sociale huurwoningen. De basis hiervoor is gelegd in het eerste Convenant Verkoop Sociale Huurwoningen 1998-2002 waarin de uitwerking heeft plaats gevonden voor het in aanmerking brengen voor verkoop van 15.575 woningen.
Aangezien het 1e convenant eind 2001 afloopt is in de Beleidsovereenkomst Wonen 2001-2002 afgesproken dat de partijen naar een nieuw convenant streven waarmee het aantal te verkopen sociale huurwoningen wordt uitgebreid.
(…)
Dit convenant bevat afspraken tussen de gemeente Amsterdam en de gewone leden van de Amsterdamse Federatie Woningcorporaties, de Huurdersvereniging Amsterdam en vertegenwoordigers van de Amsterdamse stadsdelen ten aanzien van verkoop van sociale huurwoningen.
(…)
Artikel 12
(…)
Op centraal stedelijk niveau zijn de algemene doelstellingen waaronder het 35% eigen-woningbezit in 2010 vastgelegd. De stadsdelen ontwikkelen vervolgens een visie over het gedifferentieerde aanbod aan woonmogelijkheden op het niveau van het stadsdeel en van de te onderscheiden buurten. Het stadsdeel voert alvorens deze visie vast te stellen, overleg met de betrokken corporaties (...) op zodanige wijze dat ze met bezwaren van partijen rekening houden.
(…)”
2.2. Eiseres heeft in 2005 het besluit genomen om twee woningbouwcomplexen, gelegen aan de [a en b-straat 1 te Z]- samen genoemd het complex “[D]”- (ten dele) voor verkoop gereed te maken. Tevens is besloten, teneinde de in de complexen gelegen woningen separaat te kunnen verkopen, dat desbetreffende complexen moesten worden gesplitst in appartementsrechten. In dat kader heeft eiseres bij brief van 3 oktober 2005 een checklist met stukken ingediend in verband met de aanvraag voor de splitsingsvergunningen voor de complexen [a-straat 1] (288 appartementen) en [b-straat 1] (354 appartementen). Deze brief is door verweerder aangemerkt als een aanvraag voor de afgifte van splitsingsvergunningen.
2.3. De splitsingsvergunningen voor het [D]-complex (642 in totaal) zijn door verweerder in behandeling genomen naar aanleiding waarvan op 16 november 2005 de bestreden legesaanslagen aan eiseres zijn opgelegd. Per appartementsrecht heeft verweerder leges ten bedrage van € 930 berekend. Verweerder heeft desbetreffende splitsingsvergunningen verleend bij besluit van 10 februari 2006.
2.4. Tot de gedingstukken behoort een verslag van de vergadering van de Raad van Commissarissen van eiseres van 18 september 2008, waarin het agendapunt “Voorstel Investeringsprogramma complex [D], Amsterdam” is genotuleerd. Hierin is, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen:
“(…)
Het complex [D] omvat in totaal 546 woningen en 38 bedrijfsruimten en ligt in
Stadsdeel Oud Zuid te [Z]. Medio vorig jaar is het Verkoopbesluit [D]
ter goedkeuring voorgelegd aan de Raad van Commissarissen. Eind vorig jaar heeft [X] een licentie genomen op Koopgarant. Vanwege de hoge architectonische waarde, de grote
potentie van dit gebied en het beperkte contingent verkoop in stadsdeel Oud Zuid
is begin dit jaar besloten om 49% van het complex te verkopen onder Koopgarant
en het overige deel van de woningen en het bedrijfsonroerend goed in portefeuille
te houden. Met Koopgarant in [D] levert [X] een forse bijdrage aan de
stedelijke beleidsdoelstelling om koopwoningen aan te bieden voor de (lagere)
middeninkomens. (…) Het stadsdeel juicht de voorstellen toe. (…)
49% van de woningen (268 woningen) wordt onder de Koopgarantvoorwaarden te
koop aangeboden. De totaal geraamde verkoopopbrengst bedraagt € 43.7
miljoen. 51% van de woningen blijft in de verhuur”.
3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft omtrent het beroep het volgende overwogen waarbij belanghebbende is aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’:
“4.1.1. Ingevolge artikel 229, lid 1, aanhef en onder b, van de Gemeentewet (hierna: Gw) kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
4.1.2. In gevolge artikel 1 van de Legesverordening 2005 Amsterdam Stadsdeel Oud Zuid worden onder de naam leges rechten geheven ter zake van het door of vanwege het stadsdeel verlenen van diensten vermeld in deze verordening en in de daarbij behorende tarieventabel.
Ingevolge de bijbehorende tarieventabel onder 1.5.10.2. bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag om splitsingsvergunning, die ziet op gebouwen waarin zich uitsluitend woningen bevinden met een huurprijs boven de huurprijsgrens, € 930, - per appartementsrecht.
4.1.3. Ingevolge de bij de Legesverordening 2006 Amsterdam Stadsdeel Oud-Zuid behorende tarieventabel onder 1.5.10.2.4. bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag om splitsingsvergunning die ziet op gebouwen waarin zich uitsluitend woningen bevinden met een huurprijs boven de huurprijsgrens, met 100 of meer appartementsrechten, € 372, - per appartementsrecht.
4.2. In het arrest van 13 augustus 2004, nr. 37.836, BNB 2004/369, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat slechts als diensten als bedoeld in artikel 229, lid 1, aanhef en onder b, Gw, kunnen worden aangemerkt de door of vanwege het gemeentebestuur verrichte werkzaamheden die liggen buiten het gebied van de publieke taakuitoefening en die rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang. Het is aan het gemeentebestuur, zo volgt uit het arrest, om aannemelijk te maken dat een dergelijke dienst is verleend, teneinde de heffing te rechtvaardigen.
4.3.1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het van hem verlangde bewijs niet heeft geleverd en motiveert dit als volgt. Betrokken partijen hebben in het convenant afgesproken om het aantal koopwoningen van 17% in 2002 naar 35% in 2010 te laten toenemen. Deze doelstelling is gebaseerd op afspraken die zijn gemaakt op centraal stedelijk niveau, zo blijkt uit de toelichting op het convenant. Genoemde doelstelling is vastgesteld binnen de publieke verantwoordelijkheid van de gemeente Amsterdam voor het volkshuisvestingsbeleid in de stad.
4.3.2. Eiseres heeft gesteld, en de rechtbank heeft geen reden hieraan te twijfelen, dat zij de in geding zijnde splitsingsvergunningen heeft aangevraagd teneinde een (toegezegde) bijdrage te leveren aan de hiervoor, onder 4.3.1, genoemde doelstelling.
Dat de publieke doelstelling daarbij leidend is geweest volgt ook uit de ter zake gevolgde procedure. Uit artikel 12, lid 3, van het Convenant volgt dat het plan “[D]-complex” aan verweerder vooraf ter goedkeuring moet worden voorgelegd. Uit het verslag van de vergadering van de Raad van Commissarissen van eiseres blijkt dat deze procedure ook is gevolgd en dat verweerder met het plan heeft ingestemd. Hieruit leidt de rechtbank af dat verweerder het plan kennelijk in voldoende mate vond aansluiten op zijn huisvestingsbeleid. Voorts acht de rechtbank aannemelijk dat de onderhavige splitsingsvergunningen niet zouden zijn verleend als de gemeente haar instemming niet aan het plan zou hebben verleend.
4.3.3. Uit de convenantafspraken en de gevolgde procedure leidt de rechtbank vervolgens af dat met de door verweerder verrichte werkzaamheden rechtstreeks het publieke belang is gediend. De vraag of het plan winstgevend is, is niet relevant, nu hieruit niet afgeleid kan worden dat er sprake is van een publiek dan wel individueel belang. Aan dit oordeel doet het feit dat 51% van de aldus gesplitste appartementen niet ter verkoop is aangeboden maar bij eiseres in de verhuur is gebleven, niet af. Het aanvragen van splitsingsvergunningen was immers alleen noodzakelijk voor de verkoop en levering van de huurwoningen en niet voor het voortzetten van de bestaande situatie van verhuur.
4.4. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk dat de splitsingsvergunningen hoofdzakelijk zijn verstrekt met het oog op de geplande verkoop van de woningen. Dat eiseres uit praktische overwegingen voor het gehele complex een splitsingsvergunning heeft aangevraagd, doet daar niet aan af.
4.5. De omstandigheid dat in het convenant geen concrete verplichting aan eiseres is opgelegd om de onderhavige complexen te splitsen en te verkopen, brengt niet mee, zoals verweerder stelt, dat bij de afgifte van de splitsingsvergunningen het individuele belang van eiseres voorop heeft gestaan. In het convenant is per stadsdeel het aantal te realiseren koopwoningen bepaald. Eiseres heeft zich, door ondertekening van het convenant, verplicht om daaraan een bijdrage te leveren. Dat zij die bijdrage ook op andere wijze had kunnen leveren, bijvoorbeeld door de realisatie van nieuwbouw, neemt niet weg dat de onderhavige aanvragen zijn gedaan met het oog op het realiseren van de publieke ‘35%-doelstelling’.
4.6. De stelling van verweerder dat niet alle woningen die door eiseres te koop zijn aangeboden ook daadwerkelijk zijn verkocht, leidt evenmin tot een ander oordeel nu eiseres, reeds door de appartementen ter verkoop aan te bieden, haar bijdrage heeft geleverd aan de publiekrechtelijke doelstellingen, zijnde het vergroten van het aanbod van betaalbare koopwoningen.
4.7. Gelet op het voorgaande houden de betrokken werkzaamheden van het gemeentebestuur niet in overheersende mate verband met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang, zodat het gemeentebestuur geen dienst jegens eiseres heeft verricht en de grondslag voor legesheffing ontbreekt. De onder 1.1 genoemde beschikkingen waarbij de leges in rekening zijn gebracht dienen derhalve vernietigd te worden.
4.8. Gezien voormeld oordeel behoeven de overige grieven van eiseres geen behandeling meer.
4.9. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.”
4. Het geschil
4.1. In hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar terecht de onder 1.1 genoemde leges aan belanghebbende in rekening heeft gebracht. Verder is in geschil of belanghebbende recht heeft op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn voor zover het de duur van de procedure betreft.
4.2. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en naar het proces-verbaal van de zitting.
5. Beoordeling van het geschil
In het hoger beroep
5.1. Vaststaat dat belanghebbende vrijwillig partij is geworden bij het in 2.1. bedoelde convenant. Voorts is niet in geschil dat belanghebbende ter uitvoering van het convenant de splitsingsvergunningen heeft aangevraagd. Het Hof stelt voorop dat met de afgifte van een splitsingsvergunning in het algemeen een individualiseerbaar belang is gediend. Belanghebbende neemt echter het standpunt in dat door het sluiten van het convenant met het aanvragen van de splitsingsvergunningen geen individualiseerbaar belang is gediend zodat geen leges kunnen worden geheven.
5.2. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 13 augustus 2004, nr. 37.836, BNB 2004/369, kunnen slechts als diensten als bedoeld in artikel 229, lid 1, aanhef en onder b, Gemeentewet worden aangemerkt de door of vanwege het gemeentebestuur verrichte werkzaamheden die liggen buiten het gebied van de publieke taakuitoefening en die rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang.
5.2.1. Volgens belanghebbende houden de aanvragen voor het verlenen van splitsingsvergunningen direct verband met het convenant zodat er geen sprake is van werkzaamheden die liggen buiten het gebied van de publieke taakuitoefening. Naar het oordeel van het Hof kan dit standpunt niet worden gevolgd. In artikel 3 van het convenant is vermeld dat partijen er naar streven dat in 2010 35% van de woningvoorraad uit koopwoningen bestaat. Hieruit, en ook uit de overige bepalingen van het convenant, kan echter niet worden afgeleid dat een verplichting is opgenomen voor individuele woningbouwcorporaties om een vooraf vastgesteld aantal woningen te verkopen. De woningbouwcorporaties hebben zich gezamenlijk verbonden. Verder kunnen zij op verschillende manieren uitvoering geven aan het in artikel 3 bedoelde streven doordat naast de verkoop van sociale huurwoningen onder andere uitbreidingsnieuwbouw en vervangende nieuwbouw mogelijk zijn. Anders dan belanghebbende heeft betoogd, kan daarom niet worden aangenomen dat belanghebbende de splitsingsvergunningen uitsluitend heeft aangevraagd om gemeentelijk beleid uit te voeren.
5.2.3. Door het sluiten van het convenant werd het voor belanghebbende mogelijk om splitsingsvergunningen te verkrijgen voor sociale huurwoningen en vervolgens de appartementsrechten te verkopen aan huurders. In zoverre verschillen de aanvragen van belanghebbende niet van die welke worden gedaan door particuliere eigenaren van onroerende zaken die splitsingsvergunningen aanvragen om appartementsrechten te kunnen verkopen. De dienstverlening door de gemeente in de vorm van het in behandeling nemen van aanvragen van splitsingsvergunningen is ten behoeve van een individualiseerbaar belang gedaan.
5.2.4. Dat de gemeente door het verlenen van de vergunningen toezicht kan uitoefenen op splitsingen van onroerende zaken en dat daardoor meer woningen voor verkoop beschikbaar komen, dient weliswaar tevens een algemeen belang, maar neemt niet weg dat het individualiseerbaar belang van belanghebbende overheersend is. Het doel van de aanvragen van splitsingsvergunningen, dat belanghebbende onder andere huurders de eigendom van sociale huurwoningen kan laten verwerven, is naar het oordeel van het Hof doorslaggevend.
5.2.5. Ook hetgeen overigens door belanghebbende is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
5.3. Belanghebbende is subsidiair van mening dat de heffingsambtenaar ten onrechte het tarief van de leges voor splitsingsvergunningen zoals vastgesteld voor 2005 heeft gehanteerd omdat zij in 2005 geen aanvraag heeft ingediend. De brief van 3 oktober 2005 is volgens belanghebbende door de heffingsambtenaar ten onrechte als zodanig aangemerkt. De vergunningen zijn pas verleend in 2006 en dus hadden, aldus belanghebbende, de tarieven zoals vastgesteld voor 2006 gehanteerd moeten worden. Ter zitting in hoger beroep heeft belanghebbende nog opgemerkt dat indien de brief van 3 oktober 2005 wel als een aanvraag voor splitsingsvergunningen moet worden aangemerkt, de redelijkheid meebrengt dat de heffingsambtenaar het tarief leges voor splitsingsvergunningen zoals vastgesteld voor 2006 had moeten toepassen.
5.3.1. In de brief van 3 oktober 2005 staat onder het hoofdje “onderwerp” vermeld “aanvraag splitsingsvergunning”. Bovendien luidt de eerste alinea van deze brief:
“ Bijgaand ontvangt u de stukken, nl. de grote checklist met toebehoren ivm de aanvraag splitsingsvergunning voor een aantal panden in de [D]buurt. (…)”
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar gelet op de omschrijving van het onderwerp van de brief van 3 oktober 2005 en de hiervoor geciteerde eerste alinea van die brief, deze brief niet anders kunnen opvatten dan als een aanvraag voor splitsingsvergunningen. Bovendien is door het Dagelijks Bestuur van Stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid (hierna: het dagelijks bestuur) bij brieven van 25 oktober 2005 (bijlagen 12 en 13 bij het door de heffingsambtenaar bij de rechtbank ingediende verweerschrift) aan belanghebbende bericht dat de aanvragen voor de splitsingsvergunningen voor de panden [b-straat 1] en [a-straat 1] zijn ontvangen. Daarop is door belanghebbende bij brief van 1 november 2005 (bijlage 11 bij het door de heffingsambtenaar ingediende verweerschrift) gereageerd, welke brief onder meer inhoudt: “In verband met de ontvangstbevestiging voor de splitsingsaanvraag van een aantal panden in Oud Zuid (…)”.
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar, gelet op het voorgaande, de brief van 3 oktober 2005 terecht als een aanvraag van splitsingsvergunningen aangemerkt.
5.3.2. Evenmin volgt het Hof belanghebbende in haar stelling dat de redelijkheid meebrengt dat de – lagere – legestarieven voor splitsingsvergunningen voor 2006 hadden moeten worden toegepast. De heffingsambtenaar heeft met juistheid en in overeenstemming met de legesverordening 2005 het tarief gehanteerd dat gold op het tijdstip waarop de aanvragen zijn gedaan.
In het incidenteel hoger beroep
5.4. Belanghebbende vordert in hoger beroep de veroordeling van de gemeente Amsterdam tot betaling van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, nu de bezwaarschriftprocedure onevenredig lang heeft geduurd.
5.5 Het Hof zal het verzoek van belanghebbende beoordelen aan de hand van de arresten van de Hoge Raad van 10 juni 2011, nr. 09/02639, LJN BO5046, en 22 april 2005, nr. 37.984, LJN AO9006, Belastingblad 2005, blz. 577. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift is ontvangen op 1 november 2005. De uitspraak van de rechtbank is gedaan op 10 juni 2010, waardoor de redelijke termijn met ruim 3 jaar is overschreden. Niet aannemelijk is geworden dat sprake is van omstandigheden die verlenging van de duur van de berechting in de bezwaarfase en in eerste aanleg rechtvaardigen. Dit brengt mee dat er aanleiding is belanghebbende een schadevergoeding toe te kennen van afgerond 7 perioden van een half jaar à € 500 per half jaar, dat wil zeggen € 3.500. De overschrijding van de redelijke termijn is geheel het gevolg van de lange duur van de bezwaarschriftenprocedure zodat de heffingsambtenaar dient te worden veroordeeld tot voldoening van de schadevergoeding aan belanghebbende.
Slotsom
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep gegrond is en dat het incidentele hoger beroep eveneens gegrond is.
6. Proceskosten
Het door belanghebbende ingestelde incidenteel hoger beroep is gegrond. Het Hof acht daarom termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in zowel het hoger beroep als het beroep. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van de kosten van rechtsbijstand overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 2 [bewaarschrift, hoorzitting bezwaar] x € 161 x 1,0 (wegingsfactor) + 2½ [beroepschrift, zitting rechtbank, schriftelijke inlichtingen] x € 322 + 2 [hoger beroepschrift, zitting Hof] x € 437 x 1,0 (wegingsfactor) = € 2.001.
7. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- handhaaft de uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling aan belanghebbende van een schadevergoeding van € 3.500;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.001;
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 297 (beroep bij de rechtbank) te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. A.P.M. van Rijn, voorzitter, A.D.R.M. Boumans en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus. De beslissing is op 22 december 2011 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.