Home

Gerechtshof Amsterdam, 05-01-2012, BV0447, 11/00617

Gerechtshof Amsterdam, 05-01-2012, BV0447, 11/00617

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
5 januari 2012
Datum publicatie
11 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV0447
Zaaknummer
11/00617

Inhoudsindicatie

KB-Lux: Na uitspraak inzake de navorderingsaanslagen IB/PV en tussenuitspraak inzake navorderingsaanslagen VB, is geen ruimte meer voor grieven die hadden kunnen worden aangevoerd voordat die (tussen)uitspraak werd gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van [X] te [Z] (…), belanghebbende,

tegen

uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Alkmaar, de inspecteur.

1. Loop van het geding

1.1. Voor de loop van het geding verwijst het Hof allereerst naar de (tussen)uitspraak van de Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer van 4 augustus 2011 met kenmerknummer 04/03073 en 04/03074 (verder de Uitspraak). Bij de Uitspraak heeft het Hof de inspecteur opgedragen de vermogens voor de vermogensbelasting (VB) te berekenen met inachtneming van rechtsoverweging 5.5.3 van die uitspraak en heeft het Hof iedere verdere beslissing inzake het beroep betreffende de navorderingsaanslagen VB en de daarop betrekking hebbende kwijtscheldingsbeschikkingen (en beschikkingen heffingsrente) aangehouden.

1.2. Het lid van de Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer heeft de behandeling van het beroep verwezen naar de Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer.

1.3. Ter voldoening aan de onder 1.1 vermelde opdracht heeft de inspecteur het Hof bij schrijven van 26 september 2011 (met bijlagen) de herberekende vermogenscorrecties doen toekomen. De gemachtigde heeft bij brief van 21 oktober 2011 verzocht om uitstel van de termijn voor het reageren op de inhoud van dit schrijven. Aan de inspecteur is een kopie van deze brief gezonden bij brief van 7 november 2011.

1.4. De griffier heeft de gemachtigde bij schrijven van 25 oktober 2011 bericht dat hij ten behoeve van het onderzoek ter zitting op 2 december 2011 een schriftelijke reactie kon indienen. In hetzelfde schrijven van de griffier is de gemachtigde uitgenodigd aanwezig te zijn bij het onderzoek ter zitting van 2 december 2010. Deze uitnodiging is eveneens bij brief van 25 oktober 2011 aan de inspecteur gezonden.

1.5. Van het verhandelde ter zitting van 2 december 2011 is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift bij brief van 23 december 2011 aan partijen is gezonden.

1.6. Het door de gemachtigde met dagtekening 16 december 2011 ingezonden stuk is bij brief van 23 december 2011 retour gezonden.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Voor de vaststelling van de feiten verwijst het Hof allereerst naar de Uitspraak. Het voegt daar het volgende aan toe.

2.2. De inspecteur heeft als bijlage bij de brief van 26 september 2011 een spreadsheet overgelegd met daarop een tot de volgende vermogens leidende herberekening (in guldens):

jaar 1991 1992 1993 1994

nieuwe vermogens 1.805.000 1.798.000 1.779.000 1.795.000

3. Geschil

3.1. Voor de geschilomschrijving verwijst het Hof naar de Uitspraak.

3.2. In de pleitnota voor het onderzoek ter zitting van 2 december 2011 is voorts in geschil gebracht:

-a. of de belastingvrije som terecht buiten beschouwing is gebleven bij de berekening van de navorderingsaanslagen;

-b. of recht bestaat op een vergoeding van de immateriële schade als gevolg van de duur van de behandeling van de zaak.

3.3. Gelet op het in de Uitspraak opgenomen nadere standpunt van de inspecteur is niet langer in geschil dat de in de navorderingsaanslagen begrepen verhogingen dienen te worden vernietigd. Hetgeen in de pleitnota voor de zitting van 2 december 2011 daaromtrent is opgenomen kan om die reden als ‘niet opgenomen’ worden beschouwd.

4. Standpunten van partijen en het onderzoek ter zittingen

Voor de standpunten van partijen en het onderzoek ter zittingen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Voor de beoordeling van het geschil verwijst het Hof allereerst naar de Uitspraak. Het voegt daar het volgende aan toe.

5.2. Het Hof heeft in de Uitspraak de inspecteur opgedragen de correcties te berekenen met inachtneming van de eliminatie van de factor 1,5, zodat deze per saldo 1 beloopt.

5.3. In de huidige fase van de procedure is geen ruimte voor het aanvoeren van andere grieven dan die welke betrekking hebben op deze berekening. Voor een uitzondering hierop is alleen dan ruimte indien het grieven betreft die niet eerder hadden kunnen worden aangevoerd.

5.4.1. Deze uitzondering doet zich echter niet voor met betrekking tot de grieven tegen het niet in aanmerking nemen van de vermogensvrijstelling. Het Hof verwijst naar de in de Uitspraak onder 3.3.1 en 3.3.2 aangehaalde aan de navorderingsaanslagen ten grondslag liggende berekeningen, opgenomen in de bijlagen bij de aan belanghebbende gerichte brieven van 20 december 2002 en 2 mei 2003, welke eveneens als afschrift bij het verweerschrift zijn gevoegd.

5.4.2. Uit deze berekeningen blijkt dat de navorderingsaanslagen zijn berekend zonder de belastingvrije som op de correcties in mindering te brengen. Belanghebbende had zijn grieven ter zake dus reeds vanaf december 2002 dan wel mei 2003 kunnen aanvoeren tot uiterlijk 7 juni 2011, de datum waarop het onderzoek waarop de Uitspraak is gevolgd werd gesloten. Nu de gemachtigde ervoor heeft gekozen deze grieven daarna aan te voeren, acht het Hof deze tardief. Het Hof gaat hier verder dan ook aan voorbij. Dit brengt mee dat eveneens voorbij kan worden gegaan aan hetgeen de inspecteur ter zitting van 2 december 2011 tegen deze grieven heeft ingebracht en aan het in reactie daarop na sluiting van het onderzoek ingekomen schrijven van de gemachtigde waarin hij op dit betoog van de inspecteur reageert. Nu uit het vorenoverwogene volgt dat dit schrijven geen aanleiding geeft tot heropening van het onderzoek heeft de griffier dit schrijven dan ook terecht geretourneerd.

5.4.3. Nu belanghebbende overigens geen grieven heeft aangevoerd tegen de berekeningen van de inspecteur en het Hof ook zelf geen reden heeft deze berekeningen niet te volgen, zal het Hof de vermogens vaststellen in overeenstemming met deze berekening.

5.5.1. Met betrekking tot de verhogingen is in de Uitspraak het volgende opgenomen:

5.6.1. In zijn arrest van 15 april 2011, LJN BN6324, heeft de Hoge Raad overwogen:

(…)

5.6.2. Bij brief van de griffier van 22 april 2011 heeft het Hof de inspecteur in de gelegenheid gesteld op dit arrest te reageren. (…)

5.6.3. Uit deze reactie leidt het Hof af dat de inspecteur niet het door de Hoge Raad verlangde bewijs kan leveren. Dit brengt mee dat in het onderhavige geval het voordeel van de twijfel aan belanghebbende moet worden gegund, zodat de in de navorderingsaanslagen begrepen verhogingen dienen te vervallen.

5.5.2. Het Hof heeft de navorderingsaanslagen IB/PV in de Uitspraak om die reden verminderd met de daarin begrepen verhogingen, en zal de navorderingsaanslagen VB om dezelfde reden verminderen met de daarin begrepen verhogingen.

6. Proceskosten

6.1. Nu het door belanghebbenden ingestelde beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Andere kosten dan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn niet gesteld en zijn het Hof ook niet gebleken.

De kosten van deze bijstand, voor zover gemaakt tot de datum van de Uitspraak, zijn begrepen in het in de Uitspraak berekende bedrag. Het Hof verwijst in dit verband naar de rechtsoverwegingen onder 6 van de Uitspraak.

6.2. Hiervan uitgaande zijn de kosten van deze bijstand, voor zover gemaakt na de datum van de Uitspraak, de kosten voor het inzenden van de brief van 21 oktober 2011 en voor het bijwonen van de nadere zitting van 2 december 2011. De te vergoeden kosten komen dan uit op 1 (0,5 punt voor het indienen van deze reactie en 0,5 punt voor het bijwonen van een nadere zitting) x € 322 x 0,5 (wegingsfactor voor de zwaarte van de zaak na de Uitspraak), dat is € 166.

7. Schadevergoeding

7.1. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2011, LJN BO5046, heeft de gemachtigde in zijn brief van 21 oktober 2011 verzocht belanghebbende een schadevergoeding toe te kennen. Dit verzoek is verder uitgewerkt in onderdeel 3 van de pleitnota ten behoeve van de zitting van 2 december 2011.

7.2. Nu op 7 juni 2011 het onderzoek waarop de Uitspraak is gevolgd, werd gesloten, acht het Hof de onder 5.3 bedoelde uitzondering van toepassing. Het Hof zal het onderzoek daarom heropenen. Het stelt de inspecteur met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73, lid 2, Awb in de gelegenheid in de vorm van een schriftelijke conclusie te reageren op het schrijven van de gemachtigde van 21 oktober 2011 en onderdeel 3 van de pleitnota van 2 december 2011. Voor zover nodig wordt met toepassing van artikel 8:26 Awb de Minister van Veiligheid en Justitie in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.

8. Beslissing

8.1. Het Hof

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de bestreden uitspraken die betrekking hebben op de navorderingsaanslagen VB en de ter zake van deze navorderingsaanslagen genomen beschikkingen heffingsrente,

- vermindert de navorderingsaanslagen VB tot aanslagen zonder verhoging en berekend naar de volgende vermogens (in guldens):

jaar 1991 1992 1993 1994

vermogens 1.805.000 1.798.000 1.779.000 1.795.000

- vermindert de op de navorderingsaanslagen VB betrekking hebbende beschikkingen heffingsrente overeenkomstig de bovenstaande vermindering van die aanslagen en

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 166.

8.2. Het Hof heropent het vooronderzoek over de omvang van de aan belanghebbende te vergoeden schade en stelt de inspecteur in de gelegenheid hieromtrent binnen 8 weken na de verzenddatum van deze uitspraak een conclusie in te dienen.

De uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 5 januari 2012 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.