Home

Gerechtshof Amsterdam, 26-01-2012, BV2988, 11-00182

Gerechtshof Amsterdam, 26-01-2012, BV2988, 11-00182

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
26 januari 2012
Datum publicatie
8 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV2988
Zaaknummer
11-00182
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.17

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft kosten gemaakt voor het bezoeken van haar, meer dan een maand verpleegde, vader.

Belanghebbende woonde op een ander adres dan haar ouders. Daarom is niet voldaan aan het wettelijke vereiste dat de bezoeker bij aanvang van de ziekte een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met de zieke persoon.

Bij het vragen van advies aan de Belastingtelefoon luidde het antwoord dat dergelijke kosten voor gezinsleden aftrekbaar zijn.

Uit dit antwoord mocht belanghebbende niet de conclusie trekken dat zij recht had op meergenoemde aftrek. Vast staat immers dat zij niet op hetzelfde adres woonachtig was als haar ouders en dus ook geen deel uitmaakte van hun gezin.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 11/00182 en 11/00183

26 januari 2012

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z, belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaken met de nummers AWB 10/3329 en 10/3996 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Hoorn,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 13 november 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.493. Belanghebbende heeft tegen de aanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van 1 juni 2010 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.

1.1.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank). Het beroep is geregistreerd onder kenmerk AWB 10/3329.

1.2.1. De inspecteur heeft met dagtekening 17 april 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.009. Belanghebbende heeft tegen de aanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van 13 juli 2010 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.

1.2.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank). Het beroep is geregistreerd onder kenmerk AWB 10/3996.

1.3. Bij uitspraak van 2 februari 2002 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

1.4. De tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 10 maart 2011. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende was in de jaren 2006 en 2007 ongehuwd. Zij woont sinds 27 februari 1998 zelfstandig op het adres A-straat 0 te P. De ouders van belanghebbende wonen vanaf 19 maart 1999 op het adres B-straat 1 te P.

De vader van belanghebbende is in 2006 ziek geworden. Vanaf 28 juli 2006 lag hij in het ziekenhuis te Q en vanaf 18 augustus 2006 in het AMC te Amsterdam. Hij is op 7 juni 2007 overleden.

Belanghebbende heeft in de jaren 2006 en 2007 kosten gemaakt ten behoeve van het met haar moeder bezoeken van haar vader casu quo dier echtgenoot. Haar moeder kon de reis niet zelfstandig afleggen.

2.2. Belanghebbende deed voor het jaar 2006 aangifte van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.300. Onderdeel hiervan vormde de post buitengewone uitgaven ten bedrage van € 3.497. Bij de aanslagregeling is een deel van de buitengewone uitgaven ter grootte van € 3.193 niet in aftrek aanvaard. Het belastbare inkomen uit werk en woning werd aldus vastgesteld op € 19.493. Onderdeel van de correctie werd gevormd door een bedrag ad € 3.035, omschreven als kosten gemaakt voor het bezoeken van de vader van belanghebbende in het ziekenhuis.

2.3. Belanghebbende deed voor het jaar 2007 aangifte van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.597. Onderdeel hiervan vormde de post buitengewone uitgaven ten bedrage van € 4.035. Bij de aanslagregeling is een deel van de buitengewone uitgaven ter grootte van € 3.412 niet in aftrek aanvaard. Het belastbare inkomen uit werk en woning werd aldus vastgesteld op € 17.009.

De correctie had betrekking op de kosten gemaakt voor het bezoeken van de vader van belanghebbende, zoals aangeduid onder 2.1.

3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard waarbij zij, voor zover hier van belang, heeft overwogen:

“4.1. Ingevolge artikel 6.17, lid 1 aanhef en onderdeel e van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden als uitgaven wegens ziekte aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker bij de aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde.

4.2. Eiseres (Hof: belanghebbende) heeft ter zitting erkend dat zij in de onderhavige periode op een ander adres heeft gewoond dan haar ouders. Niet kan worden gezegd dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met haar ouders of haar vader. De omstandigheid dat zij in de onderhavige periode veel bij haar moeder heeft verbleven brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Derhalve is niet voldaan aan genoemd wettelijk vereiste dat de bezoeker bij aanvang van de ziekte een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met de zieke persoon. Het beroep faalt in zoverre.

4.3. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat op de site van de Belastingdienst destijds werd aangegeven dat gezinsleden een beroep kunnen doen op genoemde bepaling en dat niet was vermeld dat sprake dient te zijn van een gezamenlijke huishouding met de zieke. Eiseres heeft dit in ruime zin opgevat en heeft gemeend dat zij op grond van het vertrouwensbeginsel aanspraak kan maken op aftrek van de met het ziekenbezoek gemoeide uitgaven.

4.4. Ervan uit moet worden gegaan dat de door eiseres genoemde informatie op de site van de Belastingdienst van destijds een algemene inlichting betreft voor het doen van aangifte. Er is geen individuele toezegging gedaan door een ter zake bevoegde medewerker van de Belastingdienst. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel met betrekking tot algemene inlichtingen als hier aan de orde heeft te gelden dat in de regel de Belastingdienst door onjuistheden of onvolledigheden in de voorlichting niet is gebonden. Voor afwijking van deze regel is slechts plaats ingeval de belastingplichtige de onjuistheid niet had behoeven te beseffen en tevens wordt geconfronteerd met het feit dat hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen maar daarenboven schade lijdt doordat hij, afgaande op de onjuiste voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten (vgl. Hoge Raad 3 januari 1990, BNB 1990/148)

4.5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres door af te gaan op de verkregen inlichtingen, die later onjuist bleken, geen schade heeft geleden. Weliswaar heeft zij de onderhavige kosten van ziekenbezoek niet in aftrek kunnen brengen, maar de hiermee gemoeide wettelijk verschuldigde belasting kan niet als schade in voormelde zin worden aangemerkt. Hoewel eiseres zich mogelijk niet heeft gerealiseerd dat genoemde inlichting onjuist was, kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen omdat geen schade is geleden.”

4. Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in geschil of belanghebbende de door haar gedane uitgaven voor vervoer ten behoeve van het bezoeken van haar zieke vader in mindering op haar belastbare inkomen uit werk en woning kan brengen.

Hierbij spitst het geschil zich toe op de vraag of bij belanghebbende het rechtens te honoreren vertrouwen is gewekt dat deze kosten aftrekbaar zijn.

5. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Voor het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het proces-verbaal van zitting.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen.

6.2. In hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat zij de vraag of de onderhavige uitgaven aftrekbaar zijn, ook heeft voorgelegd aan de Belastingtelefoon en dat het antwoord op die vraag luidde dat dergelijke kosten voor gezinsleden aftrekbaar zijn.

6.3. Uit dit antwoord mocht belanghebbende niet de conclusie trekken dat zij recht had op meergenoemde aftrek. Vast staat immers dat zij sinds 9 januari 1995 niet meer op hetzelfde adres woonachtig was als haar ouders en dus ook geen deel uitmaakte van hun gezin.

6.4. Zo dit anders mocht zijn heeft ook voor inlichtingen, verkregen via de Belastingtelefoon, als regel te gelden dat de Belastingdienst door onjuistheden of onvolledigheden in de voorlichting niet wordt gebonden en dat voor afwijking van deze regel slechts plaats is, indien de belastingplichtige de onjuistheid of onvolledigheid niet had behoeven te beseffen en tevens wordt geconfronteerd met het feit dat hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen maar daarenboven schade lijdt doordat hij, afgaande op de onjuiste voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten. Van schade in vorengenoemde zin is evenwel niet gebleken.

Slotsom

6.5. Het hoger beroep is ongegrond, zodat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus gedaan door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, B.A. van Brummelen en B. Emmerig, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat als griffier. De beslissing is op 26 januari 2012 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.