Home

Gerechtshof Amsterdam, 26-01-2012, BV2996, 11/00164

Gerechtshof Amsterdam, 26-01-2012, BV2996, 11/00164

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
26 januari 2012
Datum publicatie
8 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV2996
Zaaknummer
11/00164
Relevante informatie
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 3, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.20

Inhoudsindicatie

Bijtelling privé-gebruik auto. De bestelauto is door aard of inrichting niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt voor vervoer van goederen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 11/00164

26 januari 2012

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], wonende te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/2803 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi/kantoor Amersfoort, de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 8 december 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 73.034.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 14 mei 2010, de aanslag gehandhaafd.

1.3. Bij uitspraak van 16 februari 2011 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4. Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 4 maart 2011, aangevuld bij brief van 24 maart 2011. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Van belanghebbende is op 23 december 2011 een nader stuk ontvangen dat in afschrift is verzonden naar de inspecteur.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

Het Hof vindt aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen.

2.1. Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de handelsnaam [A]. Het betreft een onderneming in zonweringen, raamdecoraties en woonaccessoires. Voorts verzorgt belanghebbende montagewerkzaamheden.

2.2. Voor zijn onderneming gebruikt belanghebbende een tot het ondernemingsvermogen behorende auto van het merk Land Rover, type Defender 110 TD5 Hard Top, met kenteken […] (hierna: de auto). De auto heeft een zogeheten grijs kenteken en een cataloguswaarde van € 30.000.

In privé beschikt belanghebbende over een auto van het merk Audi (hierna: Audi).

2.3. Belanghebbende gebruikt de auto zowel privé als zakelijk. Zakelijk wordt de auto gebruikt voor het vervoer van goederen en gereedschap, het bezoeken van (potentiële) klanten en het bezoeken van leveranciers. Belanghebbende houdt geen kilometeradministratie bij. Het aantal in het onderhavige jaar gereden privékilometers wordt door belanghebbende geschat op 4.800.

2.4. De auto heeft behalve de bestuurdersstoel en een passagiersstoel een zich achter de versnellingspook en vierwielaandrijvingschakelaar geplaatste tussenstoel.

2.5. Het is mogelijk om in de auto tussen de stoelen een middenconsole te monteren. De auto is voorzien van reclame en een (te demonteren) imperiaal. In de auto is een afscheiding tussen de bestuurderscabine en de laadruimte; het betreft geen volledige afscheiding maar een gedeeltelijke afscheiding. Het interieur van de auto is niet besmeurd met verf en/of bouwmaterialen. Het interieur is wel beschadigd en er hangen in het interieur draden los. In de laadruimte is een bak aangebracht om gereedschap te vervoeren. De laadruimte van de auto heeft geen ruiten aan de zijkant.

2.6. De afmetingen van de auto zijn: lengte 4,639 meter, breedte 1,79 meter, hoogte 2,021 meter. Met imperiaal bedraagt de hoogte van de auto 2,25 meter Tot de gedingstukken behoort informatie omtrent een aantal parkeergarages waarin de volgende maximale doorijhoogten van de parkeergarages is vermeld: 2,10 meter, 2,00 meter en 1,95 meter.

2.7. Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2007 een belastbaar inkomen uit werk en woning opgenomen van € 68.822. De inspecteur heeft een correctie aangebracht van € 4.212. In zijn verweerschrift in eerste aanleg heeft hij deze correctie (aangemerkt als onttrekking wegens privé-gebruik auto) als volgt gespecificeerd:

“- bijtelling privé-gebruik auto 22% x € 30.000 € 6.600

- reeds in aangifte aangegeven - 1.920

- correctie € 4.680

- door correctie extra winstvrijstelling - 468

- totale correctie € 4.212”.

3. Geschil in hoger beroep

3.1. In geschil is - evenals in eerste aanleg - of de auto door zijn aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.

3.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.822.

3.3. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De inspecteur stelt dat op grond van artikel 3.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) terecht een onttrekking bij belanghebbende in aanmerking is genomen. Tussen partijen is in confesso dat de auto aan belanghebbende ook voor privé-doeleinden ter beschikking heeft gestaan en dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt. Voorts zijn partijen eensluidend van mening dat de auto een bestelauto is in de zin van artikel 3, derde lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 en het Hof ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen.

4.2. Het geschil spitst zich (uitsluitend) toe op de vraag of de auto door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen (uitzonderingsbepaling welke is opgenomen in het derde lid van artikel 3.20 Wet IB 2001, tekst voor het jaar 2007).

De last te doen blijken (op overtuigende wijze aan te tonen) dat de auto door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor goederenvervoer rust op belanghebbende (hij beroept zich op voornoemde uitzonderingsbepaling).

4.3. Volgens vaste jurisprudentie hoeft indien in de bestuurderscabine meer dan één stoel aanwezig is en in die cabine geen voorzieningen zijn aangebracht die zijn gericht op het vervoer van goederen er niet aan in de weg te staan dat de bestelauto door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen (vgl. HR 29 mei 2009, nr. 43.602, BNB 2009/217, LJN BB3475 en HR 18 september 2009, nr. 08/00707, BNB 2009/282, LJN BJ7918).

4.4. Belanghebbende heeft, mede in het licht van de onder 2 vermelde feiten en omstandigheden, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet doen blijken dat de auto voldoet aan het onder 4.2, eerste volzin, genoemde criterium. De auto beschikt naast de bestuurdersstoel over een (volwaardige) passagiersstoel en is deze is niet zodanig vervuild (of anderszins ongeschikt) dat deze niet of niet meer geschikt is voor het vervoer van personen, ook overigens is de auto niet zodanig vervuild (of anderszins ongeschikt) dat personenvervoer daardoor wezenlijk belemmerd wordt. Gelet hierop bestaat de mogelijkheid voor het vervoer van personen (ook van anderen dan bijvoorbeeld de door belanghebbende genoemde monteur). Dat belanghebbende de passagiersstoel (zoals gesteld in zijn motivering van het hoger beroep van 24 maart 2011) “in voorkomende gevallen (…) gebruikt voor het vervoer van een monteur” of gebruikt “als een soort bureaublad. Hij legt er ordners etc. op” doet aan deze mogelijkheid niet af. Voorts leidt de omstandigheid dat het type Land Rover waarover belanghebbende beschikt een bedrijfsauto-uitvoering is en op bepaalde punten niet hetzelfde (de auto heeft onder meer minder luxe, andere bekleding, een andere ophanging, andere carrosserie, andere vering, geen zijruiten aan de achterkant en enkel een voorcabine) is als een Land Rover Defender in andere uitvoeringen, niet tot de conclusie dat de auto naar aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. Door deze verschillen is de auto wellicht minder geschikt (dan de Land Rover Defender in andere uitvoeringen) voor het vervoer van personen, maar daaruit volgt niet dat de auto naar aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. Dit wordt bevestigd door het verklaarde door belanghebbende ter zitting van het Hof “Desgevraagd zou ik in mijn eentje met de auto op wintersport kunnen gaan. Ik kan dan echter maximaal 110 kilometer per uur rijden en ik zal af en toe moeten stoppen om even te pauzeren. Er zou tijdens deze rit ook nog iemand naast mij op de passagiersstoel kunnen plaatsnemen”. Voorts leidt ook de omstandigheid dat de auto (relatief) hoog is en daardoor veelal niet in parkeergarages kan worden geparkeerd niet tot de conclusie dat de auto (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. Ook hetgeen overigens door belanghebbende naar voren is gebracht (waaronder het in privé beschikken over een Audi) leidt niet tot het oordeel dat de auto (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen.

Het Hof merkt nog op dat het anders dan de rechtbank het gegeven dat belanghebbende de auto ook voor privédoeleinden heeft gebruikt voor de beoordeling niet (althans onvoldoende) van belang acht nu uit dit enkele gegeven - dat wil zeggen zonder informatie over de aard van het privégebruik - geen conclusies kunnen worden getrokken aangaande de vraag of de auto (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen.

4.5. Belanghebbend heeft in zijn beroepschrift bij de rechtbank nog het volgende opgenomen: “Het begrip “nagenoeg uitsluitend” houdt in tenminste 90%. Gelet op het feit dat de wetgever genoemd begrip niet heeft gedefinieerd, is het de vraag hoe dit criterium bij bestelauto’s moet worden toegepast”.

Voor zover belanghebbende hier heeft willen betogen dat met het opnemen van “nagenoeg uitsluitend” in het derde lid van artikel 3.20 Wet IB 2001 beoogd is een kwantitatieve toets (90% of meer) voor de auto op te nemen (waarbij bijvoorbeeld aan de hand van de inhoudsmaten van de auto moet worden bepaald of de inhoud van het deel dat gebruikt wordt voor goederenvervoer meer bedraagt dan 90% van de totale inhoud), slaagt deze stelling niet. Het Hof acht een dergelijke kwantitatieve toets voor de auto onjuist nu deze ten onrechte ervan uitgaat dat een ondubbelzinnige scheiding gemaakt kan worden tussen delen die voor goederenvervoer en delen die voor personenvervoer geschikt zijn. Het Hof wijst daarbij bijvoorbeeld op de passagiersstoel die dienstbaar kan zijn aan zowel het vervoer van personen als het vervoer van goederen. Voorts is met het opnemen van het begrip “nagenoeg uitsluitend”, zo belanghebbende dat al heeft willen stellen, niet beoogd een toets in te voeren dat 90% of meer van de feitelijk met de auto gepleegde ritten of afgelegde kilometers het vervoer van goederen moet betreffen.

4.6. Het Hof acht, gelet op het vorenoverwogene, belanghebbende niet geslaagd in de op hem rustende last te doen blijken dat de auto door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen.

Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, F.J.P.M. Haas en M. Greebe, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 26 januari 2012 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.