Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-02-2012, BV6949, 10-00834

Gerechtshof Amsterdam, 16-02-2012, BV6949, 10-00834

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 februari 2012
Datum publicatie
29 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV6949
Zaaknummer
10-00834
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.1, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.17

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft geen aanvraag om vergoeding van de kosten van aanpassing van zijn woning ingediend. Het Hof acht de tijdsduur van de procedure voor een woningaanpassing niet onoverkomelijk. Verder neemt het Hof in aanmerking dat voor de toekenning van de vergoeding geen inkomensgrens gold en er evenmin een eigen bijdrage werd gevraagd. Omstandigheden op grond waarvan aannemelijk moet worden geacht dat aan belanghebbende geen vergoeding van de kosten zou zijn toegekend, zijn gesteld noch gebleken.

Op grond van het vorenoverwogene oordeelt het Hof dat de kosten niet op belanghebbende hebben gedrukt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 10/00834

16 februari 2012

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Zaandam,

de inspecteur,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 09/6353 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen

X te Z, belanghebbende,

gemachtigde mr. R. Dobbelaar (America & Partners Belastingadviseurs te Baarn),

en

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 30 juli 2008 aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.371 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van 17 november 2009 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank). Bij uitspraak van 3 november 2010 heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de belastingaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.339 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 805 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

1.3. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 30 november 2010. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. Het Hof neemt hier over, voor zover van belang, hetgeen in onderdeel ‘2. Tussen partijen vaststaande feiten” van de uitspraak van de rechtbank is vermeld:

“2.1. Eiser (Hof: belanghebbende), geboren op […] is het gehele jaar gehuwd met A, geboren op […]. Eiser en zijn echtgenote zijn het gehele jaar 2005 woonachtig op het adres B-straat 0 te P.

2.2. In 2005 is een aanvang gemaakt met de verbouwing van de woning van het echtpaar, waarbij de douche en de slaapkamer op de benedenverdieping in een uitbouw zijn geplaatst.

2.3. In zijn aangifte IB/PVV 2005 heeft eiser - voor zover hier van belang – als onderdeel van de buitengewone uitgaven een aftrekpost van € 19.462 inzake de aanpassingskosten van de woning opgevoerd.

2.4. De huisarts heeft op 6 maart 2008 de volgende verklaring opgesteld:

“(…) (Belanghebbende, […], B-straat 0, […] P, ging in de loop van 2005 sterk in gezondheid achteruit. Er bleek sprake van een aandoening van de bloedvaten in het gehele lichaam; onder andere in de hersenen. Daardoor kon hij slechts moeizaam voortbewegen, had overal hulp bij nodig en kon de trap niet meer op. Ook waren de voorzieningen op de bovenverdieping niet toereikend en was uitgebreide aanpassing noodzakelijk.””

2.2. In aanvulling hierop stelt het Hof het volgende vast.

Tot de stukken behoort een brief van de Gemeente P, verzonden op 28 mei 2010 aan de toenmalige adviseur van belanghebbende, waarin – voor zover hier van belang – is vermeld:

“Naar aanleiding van ons telefonisch contact stuur ik u deze brief, betreffende een woningaanpassing in 2006 van (…) (belanghebbende).

Een procedure voor een woningaanpassing duurde destijds zes tot tien weken.

Gezien het tijdstip van de woningaanpassing en de veranderde wet- en regelgeving kunnen wij niet meer aangeven of (…) (belanghebbende) destijds in aanmerking was gekomen voor een vergoeding vanuit de WVG.

Er gold destijds geen inkomensgrens voor de vergoeding van een woningaanpassing. Ook was er geen sprake van een eigen bijdrage in de kosten.”

3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft belanghebbendes beroep gegrond verklaard, waarbij zij – voor zover hier van belang – heeft overwogen:

“4.3. Verweerder (Hof: de inspecteur) is van mening dat de achteraf opgemaakte verklaring van de huisarts niet kan gelden als een medisch voorschrift, omdat aanpassing van de woning op medische gronden vanwege functiebeperking alleen op medisch voorschrift kan zijn verricht als de huisarts vooraf zijn advies heeft verstrekt. Zonder voorafgaand medisch voorschrift is volgens verweerder niet voldaan aan één van de voorwaarden van artikel 20a van het Uitvoeringsbesluit. Reeds het ontbreken van die voorwaarde staat aftrek dan in de weg. Verweerder zegt zijn standpunt bevestigd te zien in de toelichting van de staatssecretaris van Financiën van 6 augustus 2009 nr. DGB 2009-3821, naar aanleiding van de uitspraak van het hof Leeuwarden van 3 juli 2009. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. De rechtbank is met het hof Leeuwarden van oordeel dat ook voldaan is aan de voorwaarde van het medisch voorschrift indien de verklaring van de arts eerst achteraf is gevraagd en verkregen en - zoals ook hier het geval is - de verklaring bevestigt dat sprake is van functiebeperkingen waarvoor aanpassingen aan de woning noodzakelijk waren. Anders dan verweerder ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris van Financiën genoemde vier argumenten om tegen de uitspraak van het hof Leeuwarden geen beroep in cassatie in te stellen te gaan geen aanleiding om in het onderhavige geval de aftrek niet toe te kennen. Met eiser ziet de rechtbank in het eerste en het vierde argument van de staatssecretaris van Financiën dat in die situatie grote spoed vereist was bij de aanpassing van de woning en dat de betrokkene in die procedure inmiddels was overleden, geen valide argumenten om de aftrek in onderhavig geval te weigeren. Eiser heeft zich in dat verband terecht op het standpunt gesteld dat de voorbereiding van een aanpassing immers altijd een zekere tijd vergt, ook als er spoed bij is. Voordat de verbouwing aanvangt zal er in de regel nog tijd zijn om een medische verklaring te bemachtigen welke kan dienen als grondslag voor de verbouwing. Het tweede en derde argument van de staatssecretaris van Financiën om in die procedure geen cassatie in te stellen is ook in deze procedure onverkort van toepassing. Verweerder heeft immers niet weersproken dat de aanpassing uitsluitend vanwege een functiebeperking is aangebracht (het tweede argument) en de huisarts heeft de aanpassing vanwege functiebeperking ook duidelijk bevestigd (het vierde argument).

4.4. Artikel 6.1, aanhef en eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 bepaalt dat de persoonsgebonden aftrek het gezamenlijke bedrag is van de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende, persoonsgebonden aftrekposten. De persoonsgebonden aftrekposten komen slechts voor aftrek in aanmerking indien en voor zover zij op de belastingplichtige drukken. Er moet sprake zijn van op de belastingplichtige financieel drukkende uitgaven die uit eigen middelen moeten worden voldaan en die te zijnen laste komen. Buitengewone uitgaven worden in beginsel geacht niet op de belastingplichtige te drukken indien daarvoor een tegemoetkoming in de kosten kan worden ontvangen. Op grond van de WVG moet het gemeentebestuur onder andere zorg dragen voor de verlening van woonvoorzieningen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van in de gemeente woonachtige gehandicapten.

4.5. Vaststaat dat eiser geen verzoek om een tegemoetkoming in de kosten op grond van de WVG heeft ingediend alvorens de aanpassingen aan de woning te effectueren, in verband met het spoedeisende belang van die aanpassingen. In het geval een belanghebbende geen verzoek vooraf doet bestaat geen recht op vergoeding van de kosten door de gemeente P, zo heeft de gemeente P bij brief van 28 mei 2010 desgevraagd aan de gemachtigde van eiser bevestigd. Bovendien blijkt uit dezelfde brief dat niet op voorhand zeker was of eiser destijds in aanmerking was gekomen voor een vergoeding vanuit de WVG, althans de gemeente P wenst zich daar thans niet meer over uit te laten. Onder die omstandigheden kan daarom niet worden gezegd dat de kosten van de aanpassing niet op eiser hebben gedrukt.

4.6. Nu tussen partijen niet in geschil is dat geen sprake is van een waardestijging van de woning, voldoen de kosten die eiser voor de aanpassing heeft moeten maken aan de in artikel 20a Uitvoeringsbesluit gestelde vereisten en komen zij wel voor aftrek in aanmerking. Zoals eiser ter zitting nader heeft toegelicht bedroegen de kosten van de aanpassing € 19.032. Het belastbaar inkomen uit werk en woning dient als gevolg hiervan op € 25.339 te worden vastgesteld.”

4. Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in geschil de vraag of de kosten van aanpassing van belanghebbendes woning op grond van hetgeen is bepaald in artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) in verbinding met artikel 20a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 als uitgaven ter zake van ziekte in aanmerking kunnen worden genomen.

5. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Voor het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het proces-verbaal van zitting.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de kosten van aanpassing van belanghebbendes woning niet op belanghebbende hebben gedrukt als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Volgens de inspecteur had belanghebbende op grond van de destijds geldende Wet voorzieningen gehandicapten bij de gemeente P met een medische verklaring een vergoeding kunnen aanvragen voor de ter zake van de aanpassing gemaakte kosten. Gezien de periode van juni tot oktober 2005 acht de inspecteur ruimschoots tijd aanwezig geweest om de mogelijkheid van vergoeding van de kosten te benutten.

6.2. Belanghebbende, die aanspraak maakt op een aftrekpost, draagt de bewijslast dat is voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden. Belanghebbende dient daarom aannemelijk te maken dat de kosten op hem hebben gedrukt.

Namens belanghebbende wordt hiertoe aangevoerd dat hij in het jaar 2005 zowel geestelijk als lichamelijk in een zeer slechte conditie verkeerde, dat de neuroloog in juni 2005 van mening was dat belanghebbende eigenlijk naar een verpleeghuis moest, omdat diens echtgenote het niet aankon, dat toen werd besloten de garage te verbouwen en dat de aannemer in oktober 2005 al aan de verbouwing kon beginnen. Voorts wordt namens belanghebbende naar voren gebracht dat belanghebbendes echtgenote contact had opgenomen met de gemeente en met instellingen, dat er volgens de van die zijde verkregen informatie vermoedelijk een jaar voorbij zou gaan voor de realisatie van het plan en dat men de uitgaven pas mocht doen nadat de gemeente toestemming had verleend. Gelet op dit een en ander hebben belanghebbende en zijn echtgenote zelf het initiatief tot de verbouwing genomen zonder een aanvraag bij de gemeente in te dienen.

6.3. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat voor de aanpassing van de woning geen vergoeding zou zijn verkregen.

Het Hof neemt hierbij in aanmerking de omstandigheid dat in juni 2005 de gezondheidstoestand van belanghebbende kennelijk zodanig was dat de woning aanpassingen behoefde, maar dat belanghebbende geen aanvraag om vergoeding van de kosten heeft ingediend bij de gemeente terwijl blijkens de onder 2.2 aangehaalde brief de procedure voor een woningaanpassing destijds zes tot tien weken duurde. Naar het oordeel van het Hof moet deze tijdsduur niet onoverkomelijk worden geacht, mede in het licht van de omstandigheid dat de aannemer eerst in oktober 2005 met de werkzaamheden is begonnen.

Verder neemt het Hof in aanmerking dat voor de toekenning van de vergoeding geen inkomensgrens gold en er evenmin een eigen bijdrage werd gevraagd.

Omstandigheden op grond waarvan aannemelijk moet worden geacht dat aan belanghebbende geen vergoeding van de kosten zou zijn toegekend, zijn gesteld noch gebleken. Als een zodanige omstandigheid kan niet worden aangemerkt de stelling van belanghebbende dat aan zijn echtgenote was medegedeeld dat er vermoedelijk een jaar voorbij zou gaan voor de realisatie van het plan en dat zij daarom geen aanvraag hebben ingediend.

Op grond van het vorenoverwogene moet worden geoordeeld dat de kosten niet op belanghebbende hebben gedrukt.

6.4. Gezien het onder 6.3 overwogene kan in het midden blijven of sprake is van een woningaanpassing ‘op medisch voorschrift’ als bedoeld in artikel 20a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001.

6.5. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is, dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd en dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus gedaan door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, B.A. van Brummelen en B. Emmerig, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat als griffier. De beslissing is op 16 februari 2012 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.