Gerechtshof Amsterdam, 23-02-2012, BV7471, 08-01177
Gerechtshof Amsterdam, 23-02-2012, BV7471, 08-01177
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 23 februari 2012
- Datum publicatie
- 7 maart 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2012:BV7471
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:1182, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 08-01177
Inhoudsindicatie
Het horen van de getuigen kan redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
Het Hof behoeft de uitspraak in de strafzaak niet af te wachten, aangezien de belastingrechter weliswaar kan bewijs ontlenen aan de uitkomst van een strafzaak doch daaraan niet is gebonden; hij dient zich zelfstandig een oordeel te vormen omtrent de hem voorgelegde feiten.
Belanghebbende heeft de boot in Nederland intracommunautair verworven, omdat het Hof aannemelijk acht dat belanghebbende reeds voor het vervoer van de boot naar Nederland de macht om als eigenaar over de boot te beschikken had verworven.
De inspecteur is niet gehouden om stukken over te leggen welke niet in zijn bezit zijn. Voorts is de inspecteur niet tekort geschoten in het overleggen van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Overigens zou het in strijd zijn met een goede procesorde als belanghebbende, die daarbij kennelijk geen redelijk belang heeft, zou worden tegemoetgekomen in zijn klacht.
Voor het opleggen van de naheffingsaanslag heeft belanghebbende zich met zijn adviseurs over zijn fiscale positie kunnen beraden en zijn gevoelens aan de inspecteur kunnen kenbaar maken: geen schending van het verdedigingsbeginsel.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 08/01177
23 februari 2012
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z, belanghebbende,
gemachtigden mr. A.A. Feenstra en mr. R.W.J. Kerckhoffs,
tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 08/930 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Noord, kantoor Groningen,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 15 januari 2007 aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd tot een bedrag van € 217.188. Aan hem is € 24.521 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van 10 december 2007 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank). Bij uitspraak van 15 oktober 2010 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.3. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 24 oktober 2008, aangevuld bij brieven van 21 november 2008 en 15 januari 2009. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, heeft belanghebbende bij brief van 1 april 2010 een conclusie van repliek ingediend, waarop door de inspecteur is gereageerd bij conclusie van dupliek van 6 mei 2010.
1.5. Op 28 september 2010 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.6. Bij faxbericht van 1 september 2011 heeft de inspecteur het Hof desgevraagd de drie bijlagen bij de door inspecteur bij de rechtbank overgelegde pleitnota doen toekomen. Deze zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.
1.7. Belanghebbende heeft bij brieven van 1 en 5 september 2011 nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat bij brief van 11 oktober 2011 aan partijen is gezonden.
1.9.1. Ter zitting van 13 september 2011 is de behandeling van de zaak geschorst en is elk van de partijen in de gelegenheid gesteld binnen vier weken nadere stukken in te dienen.
1.9.2. Tot de briefwisseling inzake de door de inspecteur aan te voeren stukken behoren de brieven van 11 oktober en 24 oktober 2011 van de inspecteur, de brieven van 11 en 27 oktober en 11 november 2011 van het Hof en de brief van 9 november 2011 van belanghebbende.
1.9.3. Tot de briefwisseling inzake de door belanghebbende aan te voeren stukken behoren de brief van 11 oktober 2011 van belanghebbende en de brieven van 17 oktober, 21 november en 13 december 2011 van het Hof.
1.10. Belanghebbende heeft bij brieven van 23 december 2011 en 5, 6 en 16 januari 2012 nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.11. Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat bij deze uitspraak is gevoegd.
2. Feiten
2.1.1. Belanghebbende heeft op 18 december 2003 bij de in Italië gevestigde werf A S.p.A. (hierna: A) een bestelling geplaatst. In het “purchase proposal” is, voor zover hier van belang, vermeld:
“ The proposer Mr. X
(…)
Boat type nr. 1 (…)
Scheduled delivery March/April 04
The undersigned proposer hereby irrevocably offers for purchase the captioned boat at the conditions specified hereunder.
The proposer further declares his complete acceptance of the A S.p.A. general conditions of sale showd on the rear of this purchase proposal and which he fully acknowledges.
Price ex-works excluding VAT with standard equipment as per brochure € 960.000,=.
(…)
Transport costs will be paid by B (Hof: zie 2.2.1).
B will support Mr. X with skippering the boat.
(…)
Discount -/- € 48.000,=
(…)
Total – VAT excluded € 912.000,=
Payment conditions:
- deposit/down payment 30% deposit signing contract € 273.600,=
- within feb.’04 20% installation of the engines € 182.400,=
- within march/april ’04 Balance + extra ordered options € 456.000,=
+ options”
Het ‘purchase proposal’ is door belanghebbende ondertekend.
2.1.2. Tot de stukken behoort een ‘Appendix to the proposal’, waarop onder meer de namen A en B B.V. voorkomen. De door belanghebbende bestelde opties zijn hierin vermeld, tot een totaal bedrag van € 196.982,50.
2.2.1. De te […] gevestigde besloten vennootschap B B.V. (hierna: B) sloot in 2003 een “Distributions Agreement” met A.
Voor zover hier van belang is in deze overeenkomst, waarin B wordt aangeduid als ‘distributor’ en A als ‘manufacturer’, het volgende vermeld:
“Article 1 – Appointment of Distributor, Products, Territory.
1.1 The manufacturer hereby appoints the distributor, who accepts, as his distributor for the sale of the power driven pleasure boats (…) for the duration of this contract.
(…)
Article 2 – Distributor’s functions.
2.1 The distributor sells in his own name and for his own account (…) the products supplied to him by the manufacturer.
2.2 The distributor has no authority to make contracts on behalf of, or in any way, to bind the manufacturer towards third parties, unless after having been previously and specifically authorized in writing to do so by the latter.
(…)
2.4 If the distributor identifies the final customer of a product before its delivery, he may ask the manufacturer to make a direct sale to the final customer. If the manufacturer accepts such a direct sale, the distributor will be entitled to a fee according to Article 9.3. It is expressly agreed that any such activity as intermediary does not modify the legal status of the distributor as independent trader acting in his own name and for his own account.
Article 3 – Exclusivity
3.1 Except as otherwise stated in this contract (and particularly in Article 3.2 hereunder (…)), the manufacturer will sell, in the territory, only to the distributor or to final customers prospected by the distributor according to Article 2.4.
(…)
Article 9 – Prices
(…)
9.3 The manufacturer shall allow the distributor the discount on the price-list in force as specified in (…). In case of direct sales by the manufacturer to final customers prospected by the distributor in accordance with Article 2.4, a fee equivalent to the difference between the actual price made to the final customer and the discounted price that the distributor would have paid if he had purchased the product, will be paid to the distributor.
(…)
Article 10 – Delivery of the products
10.1 The products are sold on an Ex-works basis (…) at the manufacturer’s factory.
10.2 When the manufacture of the products nears completion the manufacturer shall notify the distributor by facsimile the date and place where actual delivery to the distributor shall take place. (…)
10.3 Actual delivery to the distributor shall occur after performance of the tests listed in the Inspection and Delivery Certificate contained in Section n. 10 of the Distribution Program and after execution of an Inspection and Delivery Certificate conforming to the form in (…) at the harbour indicated in the note of acceptance, provided all payments have been received and the necessary formalities for the transfer of property have been effected. (…)
10.4 Where the products are not to be immediately delivered to the final customer, the distributor shall properly store them in appropriate facilities in order to prevent their deterioration.”
2.2.2. Met betrekking tot de onder 2.1.1 genoemde boot, de nr. 1 (hierna ook: de boot nr. 1), is in de administratie van B een zogeheten ‘Projectdossier […]’ opgenomen. Hierin is onder meer vermeld:
“A = Commissie deal zonder risico van aankoop schip
B = Commissie deal met risico aankoop schip
C = Voorraad schepen nieuw
D = Voorraad schepen inruil
Schip: A nr. 1
Naam Koper: X
Soort deal: A
(…)
Contractprijs
Betalingsschema Betaaldat. Omschrijving
1e betaling € 273.600 11-1-2004 Door X aan Werf
2e betaling € 182.400 1-2-2004 Door X aan Werf
3e betaling € 687.097 1-4-2004 Door X aan Werf
Commissie
Bruto commissie € 279.593
Korting naar klant € 59.089 -/-
Netto commissie € 220.504 Ontvangen 27-4-2004 bij B B.V.
(…)
Opmerkingen:
230.400,00 48.000,00 5% van boot
49.192,80 10.248,50 5% van opties
279.592,80
-58.248,50
221.344,30
- 840,00 coffeemachine
220.504,30 “
Met de hand geschreven is nog toegevoegd: “Schip is niet afgenomen door X. Was betaald door hem. Als schuld opgenomen op de balans.”
2.3.1. De voor de boot nr. 1 verschuldigde prijs is in termijnen gefactureerd. Bij facturen van respectievelijk 19 december 2003 en 3 februari 2004, voorzien van de aanduiding ‘PROFORMA INVOICE’, gericht aan belanghebbende op diens huisadres, werden door A bedragen van respectievelijk € 273.600 en € 182.400 in rekening gebracht.
Op de eerste factuur is onder ‘Item’ vermeld: ‘Deposit to be paid for the purchase of (…) (de boot) as per contract dated December 18th 2003’.
Op de tweede factuur is onder ‘Item’ vermeld: Instalment to be paid for the purchase of (…) (de boot) as per contract dated December 18th 2003’.
2.3.2. Tot de stukken behoort een factuur met nummer 43 van 4 mei 2004 van A aan B met betrekking tot de boot.
Op de factuur is onder meer vermeld:
“B
(…)
Partita IVA: NL[…]
(…)
Imponibile imbarcazione ed accessori EUR. 922.592,20
A dedurre fatture anticipo:
Ns. Fattura nr. 5 del 16/02/2004 EUR. 182.400,00
Imponibile fattura EUR. 740.192,20
Totale fattura EUR. 740.192,20
Non Imponible I.V.A. Cessione Intracomunitaria CEE Art. 41 D.L. 331 del 30-8-93.”
2.4. Tot de stukken behoort een aantal e-mailberichten met betrekking tot de boot nr. 1 waarvan de inhoud, voor zover hier van belang, hieronder is opgenomen.
2.4.1. E-mail van 20 februari 2004, 12.03 uur, van C van A (hierna: C) aan D van B:
“I would like to kindly ask you to inform us about the name in which we (…) issue the invoice of the payment received last February 16th 2004 relating to the boat in object.”
2.4.2. E-mail van 20 februari 2004, 14.34 uur, van D aan C:
“As the boat will probably be under a lease construction and it is not yet definite, we are truly sorry we cannot answer your question today. (…) the end of next week we will have more information about it. As soon as we have news, we will let you know immediately.”
2.4.3. E-mail van 25 februari 2004 van C aan D:
“Please do not forget to give us a follow up to the e-mail below, we mean if you can confirm and give us information about the leasing and vat number for the invoicing.
(…)
Dear E.B.,
We can wait only for few days, after that we can proceed with the issuing into the name of B and as soon as you will give us information about the name of the leasing company (to which we can issue the invoice of that payment), we will issue a credit note to B and a new invoice to the leasing company.
Please confirm that solution, because we really cannot wait more.”
2.4.4. E-mail van 27 februari 2004 van D aan C:
“With reference to our telephone conversation of this morning, we herewith confirm that you can issue the invoice in the name of B BV. As soon as we receive definite news about the name, we will let you know. You will then send us a credit note.”
2.4.5. Italiaanse e-mail van 16 april 2004 van G (A) aan H (A) waarvan de laatste volzin in het Nederlands is vertaald:
“Het enige wat zij nodig hebben is het uitschrijven van een eindfactuur van het vaartuig waarin wordt vermeld zowel het BTW-nummer van “A” als die van “B” … maar voor zover mij bekend worden in elk geval de BTW-nummers en van “A” en van degene op wiens naam de factuur staat altijd vermeld … vergis ik mij?”
2.5. Bij faxbericht van 26 april 2004 deelde D belanghebbende, voor zover hier van belang, mede:
“Hierbij willen wij graag bevestigen wat u met E.B. afgelopen zondag heeft besproken.
Aangezien wij reeds een bedrag met de werf verrekend hebben, verzoeken wij u vriendelijk het totaal door u te betalen balans bedrag ad € 687.096,50 als volgt te betalen:
€ 220.504,30 telefonisch vandaag te voldoen aan B B.V.
€ 466.592,20 te voldoen aan A S.p.A. voor 1 mei 2004”
2.6. Tot de stukken behoort een ongedateerd overzicht van betalingen door belanghebbende, opgesteld door I van B, gericht aan belanghebbendes echtgenote. Hierin is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“In december 2003 € 273.600,00 aan A Spa
In februari 2004 € 182.400,00 aan A Spa
In april 2004 € 220.504,30 aan B
In april 2004 € 466.592,20 aan A Spa te
voldoen voor 1 mei 2004
Totaal € 1.143.096,50
Wij hebben van A begrepen dat zij de laatste betaling (€ 466.592,20) nog niet hebben ontvangen. In verband met de oplevering op 6 mei a.s. verzoeken wij u vriendelijk ons met spoed een kopie (…) zodat wij A hiervan een kopie kunnen sturen.”
2.7.1. Voorts behoort tot de stukken een faxbericht van 26 april 2004 inzake de boot van A aan B, waarin – voor zover van belang – is vermeld:
“Kindly find here attached the dealer’s statement of account related to the boat in object. (…)
We take this occasion to kindly inform you that, as soon as we receive the balance payment, as per your request, we will issue the relevant invoice to B.
Considering the invoice amount to the dealer: Euro 922.592,20 and the instalment already received from the client (deposit of Euro 273.600,00 and first instalment of Euro 182.400,00), the sum to be paid in order to balance the boat accounts to Euro 466.592,20; to be transferred into the following bank account(…)”
2.7.2. Bij de onder 2.7.1 vermelde fax behoorde een overzicht, waarin met betrekking tot de boot nr. 1 een berekening wordt gegeven van de provisie waarop B recht heeft. In dit stuk wordt belanghebbende aangeduid als ‘customer’ en wordt B aangeduid als ‘dealer’.
De totale factuurprijs bedraagt volgens dit overzicht € 1.154.185. De netto commissie voor de dealer wordt hierin berekend op € 231.592,80.
2.8.1. Tot de stukken behoort een e-mailbericht van 13 april 2004 van G van A aan D. Hierin is, voor zover van belang, vermeld;
“I am writing you with reference to the nr. 1. Referring to the delivery I kindly ask you to communicate us who from B will come and also if (…) (belanghebbende) will join him.
Another question: on the contract from there’s written that the transport is at B own charge: to this purpose please inform us if the transport will be by sea of by truck (…)“
2.8.2. D antwoordde G op 14 april 2004 per mail. Voor zover van belang is hierin vermeld:
“E.B. or […] will be present at the delivery on April 26. Unfortunately (…) (belanghebbende) will not be there. After delivery in Casenatico the boat will be driven tot Portoroz. Then it will be transported by truck to The Netherlands.”
2.9.1. J, een werknemer van B, tekende op 6 mei 2004 te Senigallia (Italië) een van A afkomstig document, waarop het volgende is vermeld:
“We, (…) J who resides at … as owner of the boat type nr. 1 called “K” delivered on 06/05/04 at Senigallia from the producer, hereby declares the receipt op date 06/05/04 of the “Owner Manual”related to the boat herself.”
2.9.2. Op het Delivery Certificate, getekend door J, is onder meer vermeld:
Harbour of Senigallia Date 6/05/2004
Boat type nr. 1 Name K
Owner B Dealer B
(…)
I hereby declare that I took delivery of the boat which has been described in detail, and delivered in Senigallia, in perfect conditions, and accordingly to the standards of productions. I examined all removable and fixed accessories and checked the functioning of all the devices after the sea-trial.”
2.9.3. Vervolgens is de boot nr. 1 vanuit Italië naar Portoroz (Slovenië) overgevaren.
2.9.4. In opdracht van B vervoerde […] Transport de boot nr. 1 per vrachtauto van Portoroz naar Nederland, waar de boot nr. 1 op of omstreeks 15 mei 2004 in de jachthaven van […] aankwam.
2.10. Belanghebbende sloot op 26 april 2004 bij […] Schadeverzekering N.V. voor de boot nr. 1 een verzekering, zijnde ‘De Watersportpolis’ met 1 mei 2004 als ingangsdatum.
2.11.1. Bij factuur van 20 augustus 2004 bracht B belanghebbende een bedrag ad € 1.202,72 in rekening, met als omschrijving ‘Eerste service beurt 27 mei 2004’. In een (begeleidende) brief van 20 augustus 2004 deelde B belanghebbende, voor zover hier van belang, mede:
“Op 27 mei 2004 heeft L een eerste servicebeurt aan de motoren van uw schip uitgevoerd.
Inmiddels hebben wij de rekening van L hiervoor ontvangen.
De kosten van een servicebeurt zijn altijd voor rekening van de eigenaar.”
2.11.2. Bij creditfactuur van 5 september 2005 werd belanghebbende voor het totaal bedrag van de onder 2.11.1 vermelde factuur gecrediteerd.
2.12. Op 8 juni 2004 heeft B ten behoeve van belanghebbende een ‘Aanvraag registratie snelle motorboot natuurlijk persoon’ voor de boot nr. 1 ingediend bij de Rijksdienst voor het wegverkeer. Deze aanvraag vermeldt, voor zover hier van belang, dat het vaartuig is gekocht van B. De boot nr. 1 is op 10 april 2004 op naam van belanghebbende gesteld.
2.13.1. Belanghebbende heeft in juli 2004 een ‘track and trace system’ in de boot nr. 1 laten plaatsen. De factuur ten bedrage van € 5.334,18 inclusief omzetbelasting is aan B gericht. Blijkens het daarop geplaatste stempel heeft B een en ander aan belanghebbende doorberekend.
2.13.2. B bracht belanghebbende bij factuur van 28 juli 2004 een bedrag van € 1.105,68 inclusief omzetbelasting in rekening ter zake van extra uitrusting van de boot nr. 1.
2.14. Bij factuur van 26 augustus 2004 werden werkzaamheden ter zake van een deurmagneetcontact aan B in rekening gebracht. Het factuurbedrag beliep € 303,45 inclusief omzetbelasting. Blijkens het op de factuur geplaatste stempel heeft B een en ander aan belanghebbende doorberekend.
2.15. Blijkens een email van 11 augustus 2004 van E.B. aan D wilde belanghebbendes echtgenote spreien, een magnetron en twee verloopstekkers voor de boot nr. 1 bestellen. In een mail van D aan A dienaangaande is vermeld:
‘The owner of the (…) boat would like to order new bedspreads (…).”
2.16. In een ambtsedige verklaring van […] en M, getekend op respectievelijk 21 en 20 februari 2006, is het volgende vermeld:
‘dat op vrijdag 26 augustus 2005 X verklaard heeft dat hij met de boot nr. 1 (met de naam K) een aantal keren heeft gevaren. X geeft aan dat ook zijn zoon een aantal keren met hem mee is gegaan om te varen.
Hoe vaak X met de boot heeft gevaren weet hij niet precies. Uiteindelijk verklaart X dat het aantal keren dat hij gevaren heeft net zo goed zeven of acht keer kan zijn geweest.”
2.17. In interne notities van 12 september 2004 van B is onder meer vermeld:
‘- Eigenaar van nr. 1 (lag op Hiswa) wil nieuwe nr. 2 kopen.
Voorstel: verkoop nr. 2 ca € 2.000.000,- commissie 185 = € 360.000.
- Geen inruil
- E.B. neemt de nr. 1 in de verkoop. Alles wat deze minder opbrengt dan de aankoopprijs (van 1.100.000,-) delen ze samen tot een max. van € 100.000,-.
(…)
Boekhoudkundig ??”
2.18. De notulen van de vergadering van 16 september 2004 van medewerkers van B, waarbij aanwezig waren N, O, […], E.B., F.B. en P (notulist), vermelden – voor zover hier van belang – het volgende:
“a. Met betrekking tot de voorraad zijn de volgende zaken besproken:
i. Nr. 1 en aankoop A nr. 2 (X).
(…)
Commercieel probleem volgens E.B.:
Indien de nr. 1 het schip aan X wordt geleverd en gefactureerd zal omzetbelasting in rekening gebracht moeten worden. Aangezien X het schip niet meer wil hebben zal het schip onverkoopbaar zijn: het schip zal dan immers bij verkoop voor X ca. € 1.360.000 (aankoopprijs X €1.143.097*1.19) moeten opbrengen. X zal dan waarschijnlijk besluiten de A nr. 2 niet te kopen.
(…)
Indien de verkoopovereenkomst van de nr. 1 wordt teruggedraaid en B het schip koopt, moet B deze boot als een ICV aangeven. De nr. 1 wordt een voorraadschip van B.
(…)
De aankoop van de nr. 1 wordt voorraad op balans voor € 1.143.097, hiertegenover staat een niet opeisbare schuld van € 1.143.097. Zoals hierboven vermeld zijn hiervan nog geen afspraken schriftelijk vastgelegd.
Indien de ontvangen van € 220.504 niet is verschuldigd aan X verlaagt dit de balanswaarde van de A nr.1 tot een bedrag van € 922.593: de winst is immers nog niet gerealiseerd en wordt hiermee voorlopig voorzien.
Volgens P voldoet deze transactie in beginsel niet aan het protocol. B is partij bij de aankoop van de nr. 2. Wij kopen de A nr.1 van X. Indien B de nr. 1 toch factureert aan X komt het schip zeker in de BTW en wordt het schip onverkoopbaar. X moet dan de A nr.1 voor € 1.360.000 verkopen om uit de kosten te zijn. X zal dan besluiten de nr. 2 niet aan te kopen. De afname verplichting voor de nr. 2 is echter wel alvast op naam van B afgesloten. Zonder voorafgaande fiscale opinie kan B geen enkele toezegging doen om de A nr.1 te kopen.
(…)
Fiscale opinie:
N pleegt telefonisch overleg met zijn fiscalist […] en legt de situatie voor:
- Boot is door distributeur verkocht aan klant en volledig betaald;
- Boot ligt in Nederland;
- Klant wil om technische redenen de boot niet afnemen;
- Boot wordt gebruikt voor demonstraties;
- Distributeur besluit de boot te kopen en verkoop aan klant terug te draaien;
- Indien Boot minder opbrengt deelt distributeur tot maximaal € 100.000 in het verlies
(…)
Afspraken:
De transactie kan alleen doorgang vinden bij de volgende condities:
- er wordt schriftelijke fiscale opinie opgevraagd voor de A nr. 1 voor 1 oktober 2004;
- er wordt een akte van niet levering opgesteld;
- verschuldigde (omzetbelasting) blijft voor risico van X;
(…)
Het huidige contract met de werf voor de aankoop van de A nr.2 staat op naam van B. Aangezien volgens het protocol B geen partij mag zijn, wordt het contract met de werf op naam van X gezet.”
2.19. Tussen B (schuldenares) en belanghebbende (schuldeiser) is met betrekking tot de boot nr. 1 een overeenkomst van geldlening en akte houdende verpanding opgemaakt. Deze overeenkomst vermeldt als datum van ondertekening 28 september 2004. Voor zover hier van belang is het volgende vermeld:
“Zijn het navolgende overeengekomen:
1. Schuldenares verklaart wegens de verkoop van het Schip aan schuldeiser in mei 2004 een Koopsom van Euro 1.144.000,00 (…) ontvangen te hebben. Wegens annulering van de koop is schuldenares een hoofdsom van Euro 1.144.000,00 (…) verschuldigd aan schuldeiser, welk schuldigerkenning doorschuldeiser wordt aanvaard.
2. Schuldenares is gerechtigd om 50% van de minderopbrengst ten opzichte van de oorspronkelijke koopsom in mindering te brengen op de terug te betalen koopsom. Schuldenares zal in gezamenlijk overleg met schuldeiser de verkoopsom van de boot aan derden van te voren vaststellen.
(…)
4. Schuldenares zal schuldeiser zekerheid verschaffen voor de nakoming van haar verbintenis tot terugbetaling van het in artikel 2 vermelde bedrag, door het verschaffen van een (stil) pandrecht op de na te melden zaken en onder de navolgende condities.
5. Schuldenares verklaart bij deze in stil pand te geven aan schuldeiser die verklaart voor zich in stil pand te nemen, het schip (…).”
2.20. Blijkens de jaarrekening 2003-2004 van B is de nr. 1 per 31 december 2004 voor een waarde van € 922.593 onder de voorraad schepen opgenomen. Onder de post ‘Overige schulden’ is een bedrag ad € 1.143.097 als schuld aan belanghebbende opgenomen.
2.21. In of omstreeks juni 2005 is de nr. 1 verkocht aan […] te [..].
2.22.1. Met dagtekening 11 oktober 2005 zond de inspecteur een brief aan belanghebbende met de volgende inhoud:
“Uit onderzoek is gebleken dat u als particulier een nieuw pleziervaartuig heeft aangeschaft in Italië. Voor een pleziervaartuig dat in een andere lidstaat van de Gemeenschap nieuw is aangeschaft door een particulier die in Nederland is gevestigd, geldt het bestemmingslandbeginsel. Dit houdt in dat de omzetbelasting wordt voldaan in de lidstaat waar de koper van het vaartuig is gevestigd. Het betreft een zogenaamde de intracommunautaire levering. In dat geval moet de houder van het pleziervaartuig een aangifte voor de omzetbelasting OB 97 indienen.
Hierbij stuur ik u, op grond van artikel 6 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, een aangifteformulier OB 97 toe. U dient deze, door u ingevulde en ondertekende aangifte, per omgaande aan mij te retourneren.
Omdat u deze aangifte niet tijdig heeft gedaan zult u rekening moeten houden met een verhoging en heffingsrente.”
2.22.2. Op de onder 2.22.1. aangehaalde brief is namens belanghebbende gereageerd door S van accountantskantoor R BV, bij fax van 24 oktober 2005:
“Client is niet tot aankoop van de A nr. 1 overgegaan. Derhalve werd geen aangifte gedaan. Hiertoe heeft op 5 oktober 2005 een nader onderzoek plaatsgevonden door de heer M van uw dienst bij B te […]. Graag vernemen wij nader van u hierover.”
2.22.3. Bij faxbericht van 25 oktober 2005 heeft de inspecteur de volgende reactie gezonden aan accountantskantoor R BV:
“Uw fax van 24 oktober 2005 heb ik heden, 25 oktober ontvangen. Uit onderzoek is gebleken dat de heer X een pleziervaartuig heeft gekocht in Italië. Daarvan heeft de heer X geen aangifte gedaan bij de Belastingdienst/Douane. Ik heb de heer X op grond van de Algemene wet Rijksbelastingen een aangifteformulier gezonden. Binnen de daarvoor geldende termijn, 1 maand na dagtekening van mijn brief, dient de heer X deze aangifte duidelijk, stellig en zonder voorbehoud in te vullen, te ondertekenen en aan mij terug te sturen.”
2.22.4. Bij schrijven van 11 november 2005 heeft T van accountantskantoor R BV het volgende aan de inspecteur bericht:
“Naar aanleiding van uw schrijven dd. 11 oktober 2005 betreffende een aangifte omzetbelasting in verband met een intracommunautaire levering en verwerving van een nieuw vervoermiddel sluit ik hierbij de ingevulde aangifte omzetbelasting
De aangifte is nihil omdat de aanschaf van het pleziervaartuig niet is doorgegaan.”
2.23. Bij brief van 20 maart 2006 zond […] van de Belastingdienst/Rijnmond/kantoor Rotterdam de inspecteur een compact disc (hierna: Cd-rom) met stukken die voormelde Belastingdienst van de Italiaanse Belastingdienst had ontvangen. Eén van de bestanden (Bijlage nr. 1/D.94/02 FIOD-ECD) heeft betrekking op A.
De inhoud van dit bestand luidt, voor zover van belang, als volgt:
Investigation number: MLCY […]
Yacht name: K
Yacht model: A nr. 1
Amount of the transaction: € 922.592,20
Port of registry N/A
SUBJECTS INVOLVED IN THE TRANSACTION:
First purchaser (…) (belanghebbende) Private person
Final purchaser (…) (B) Dealer
Actual user (…) (belanghebbende) Private person
Date Description
December 18, 2003 The purchase agreement (or contract form) for (…) (de boot) is countersigned by (…) (belanghebbende)
January 19, 2004 (…) (Belanghebbende) pays the amount of 273.600,00 euro as deposit for the purchase of (…) (de boot)
February 16, 2004 (…) (Belanghebbende) pays the amount of 182.400,00 euro as advance payment for the purchase of (…) (de boot)
February 16, 2004 The invoice for the advance payment is issued in the name of the dealer.
February 20, 2004 The dealer confirms to A (via e-mail) that the advance payments can be invoiced in the name of it. Moreover, in the e-mail is clarified that the dealer will communicate to A as soon as possible the name of the leasing company (maybe as final purchaser) and then the shipyard will send to the dealer a credit note.
May 04, 2004 (…) (Belanghebbende) pays the amount of 466.592,20 euro as settlement for the purchase of (…) (de boot)
May 04, 2004 A issues the final invoice in the name of the dealer.
May 06, 2004 Delivery certificate: The yacht is delivered to the dealer to Senigallia.
NOTES:
• After the e-mail correspondence between the shipyard and the dealer (February, 2004) there have been no more information or documents about the leasing company who should have entered into the transaction.
2.24. Op respectievelijk 26 oktober 2006, 11 december 2006 en 21 februari 2007 zijn (ex- ) werknemers van B gehoord door ambtenaren van de Belastingdienst en buitengewoon opsporingsambtenaren. Blijkens de van de verhoren opgestelde processen-verbaal hebben de gehoorden, voor zover hier van belang, verklaard:
26 oktober 2006 (D):
“In mijn periode bij B heeft X een boot gekocht. Dit was een A. Ik dacht een [..] en volgens mij met een hullnummer nr. 1 maar dat weet ik niet zeker. (…) Ik kan mij niet herinneren dat er wat bijzonders was met de aankoop van de A aan X. X heeft deze boot bij A in Italië gekocht dit gebeurd namelijk bij alle nieuwe boten. B is wel de officiële distributeur van de […] in Nederland. Simpel gezegd koopt een klant een nieuwe boot van de werf waarbij B optreedt als dealer en daarvoor commissie ontving en soms gebeurde het wel eens dat een klant een boot van B kocht, welke B op dat moment op voorraad had en dan kocht de klant de boot van B.”
11 december 2006 (O):
“Noot verbalisanten: Wij tonen gehoorde een projectdossier met de code A 2003005 (…).
Vraag verbalisanten: Wat kunt u over dit dossier verklaren?
Antwoord gehoorde: (…) Het gaat hierbij om een aankoop via de werf, waarbij X ook aan de werf betaald en deze deal gaat niet via B. Soms gaat een deal ook via B, maar deze dus niet.
B krijgt hiervoor alleen de commissie van de werf.
Dit is geen voorraadschip, in tegenstelling tot de inruilen waar ik het over heb. X heeft hier een boot gekocht bij de werf, via bemiddeling van B. Het contract zal dit ook wel uitwijzen.
(…)
Noot verbalisanten: Wij tonen gehoorde notulen d.d. 16 september 2004 van P, met betrekking tot een bespreking d.d. 16 september 2004 te […] (…). (Hof: zie 2.18)
Vraag verbalisanten: Wat kunt u over deze notulen verklaren?
Antwoord gehoorde: (…) Dit is een casus, waarna wij gezegd hebben dat er per dossier een advies van een fiscalist bij moet komen.
Er was inderdaad een BTW probleem. Over deze boot, de A van X, die op dat moment in de haven bij B lag, moest al BTW betaald zijn en die werkte kostprijsverhogend. (…).
Tijdens de vergadering is in ieder geval aan de orde gekomen dat er BTW op de boot drukt en dat die boot daardoor te duur is geworden voor de verkoop, ik weet alleen niet wie hier mee kwam.
Ik weet nog wel dat X een keer schade heeft gemaakt toen hij met de boot heeft gevaren. […] heeft mij dat verteld.
Ik lees ook dat het omzetbelastingrisico voor X blijft.
(…)
Noot verbalisanten: Wij tonen gehoorde een overeenkomst van geldlening en akte houdende verpanding (…).
Vraag verbalisanten: Wat kunt u over deze overeenkomst verklaren?
Antwoord gehoorde: Ik weet niets van deze leningovereenkomst, ik heb hem in ieder geval niet eerder gemaakt.
Ik zie dat E.B. de overeenkomst opmaakt als directeur, maar dat kan helemaal niet, want de directie dat waren wij. Hij mag dit niet eens opmaken en tekenen.
Ik zie dat de overeenkomst op 28 september 2004 is ondertekend. Ik herken de handtekening bij schuldenares als de handtekening van E.B. of F.B.
(…)
De koop die hier wordt geannuleerd, is er helemaal niet tussen B en X geweest. Dit kan helemaal niet.
(…)
Noot verbalisanten: Wij tonen gehoorde de eigenschappen van de overeenkomst van geldlening, zoals die in een computer van B zijn terug gevonden (…).
Vraag verbalisanten:
Wat kunt u verklaren over de opmaakdatum d.d. 07 oktober 2004 en de auteur D?
Antwoord gehoorde: D deed de contacten met klanten en was eigenlijk een secretaresse van E.B. Zij was puur uitvoerend in opdracht van E.B., zij deed gewoon wat E.B. vroeg. Ik zie dat de opmaakdatum na de datum van ondertekening ligt.
Noot verbalisanten: Wij tonen gehoorde een reactie van […] aan D, d.d. 08 oktober 2004 (…).
Vraag verbalisanten: Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord gehoorde: Ik lees hier dat de intentie bestaat om geen BTW over deze boot te betalen.”
21 februari 2007 (I):
“Als wij een boot verkopen maken we een verkoopcontract tussen B en de klant op of een contract tussen A en de klant, als het een commissieboot betreft.
Bij de inkoop van een boot, dus als B daadwerkelijk een boot koopt, wordt er een inkoopcontract tussen A en B opgemaakt.
Vraag verbalisanten: Wanneer gaat de eigendomsoverdracht over van A naar de klant, als er een overeenkomst is tussen deze twee partijen en wanneer van B naar de klant, als er een overeenkomst is tussen die twee partijen?
Antwoord gehoorde: Op het moment van oplevering van het schip. Volgens mij worden de schepen dan ook op naam gesteld.
(…)
Vraag verbalisanten: Wat kunt u verklaren over de omzetbelastingverplichting, indien een particulier een nieuw vervoermiddel, meer specifiek een nieuw jacht, in het buitenland koopt en in Nederland verwerft?
Antwoord gehoorde: Dan moet die particulier omzetbelasting betalen.
Noot verbalisanten: Wij tonen gehoorde een offerte/voorlopig koopcontract d.d. 18 december 2003 van A aan X te Z, bijlage 1/D.14/01
Vraag verbalisanten: Wat kunt hierover verklaren?
Antwoord gehoorde: Hier koopt de heer X een boot bij A voor een bedrag van € 912.000,-”
2.25.1. Belanghebbende is bij vonnis van 11 februari 2008 van de rechtbank Leeuwarden, meervoudige kamer voor strafzaken, veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven. Het betreft hier de verwerving van de boot nr. 1. De rechtbank hanteert ondermeer de volgende bewijsoverweging:
“Nadat het aangiftebiljet omzetbelasting van de belastingdienst te Leeuwarden was ontvangen is er een bespreking geweest tussen verdachte, E.B., S en T. Tijdens deze bespreking is overleg gepleegd over de wijze waarop het aangiftebiljet ingevuld moest worden. Besloten is toen dat geen verschuldigdheid op de aangifte zou worden opgenomen.”
2.25.2. E.B. is bij vonnis van 11 februari 2008 van de rechtbank Leeuwarden, meervoudige kamer voor strafzaken, veroordeeld voor het opdracht geven tot en feitelijk leiding geven aan medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon. Hierbij werd bewezen verklaard dat E.B. in de periode van 20 september 2004 tot en met 7 oktober 2004 valsheid in geschrifte had gepleegd door een overeenkomst van geldlening en akte houdende verpanding op te maken of te laten opmaken. Het betreft hier de onder 2.19 genoemde overeenkomst.
2.25.3. Zowel belanghebbende als E.B. heeft bij het Hof Leeuwarden hoger beroep ingesteld.
2.26. Bij brief van 19 september 2008 diende B een suppletieaangifte intracommunautaire verwerving in, voor de verwerving van de boot door B in mei 2004. Voor zover van belang is hierin vermeld:
“B B.V. heeft in mei 2004 het jacht A nr. 1 intracommunautair verworven in Italië. Zoals uit de bijlage bij deze brief blijkt, heeft A ter zake van deze levering gefactureerd aan B B.V. A heeft de intracommunautaire levering van B in de aangifte over de maand mei 2004 aangegeven.
Voor de volledigheid deel ik u mede dat met betrekking tot dit jacht een procedure bij uw ambtsgenoot te Groningen (de heer […]) loopt, wegens een vermeende intracommunautaire verwerving door de heer X, de in eerste instantie beoogde afnemer van dit jacht.
Door een miscommunicatie tussen onze commerciële afdeling en de administratie is deze intracommunautaire verwerving groot € 922.593 niet door B BV in de BTW aangifte over mei 2004 opgenomen. De BTW wegens deze intracommunautaire verwerving bedraagt € 175.292,52. Dit bedrag had in de aangifte over mei 2004 aangegeven en als voorbelasting weer in aftrek gebracht moeten worden. Door middel van deze suppletieaangifte corrigeren wij deze vergissing.”
2.27. De in het geding zijnde naheffingsaanslag is berekend op 19 procent van € 1.143.096,50, ofwel € 217.188.
3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft belanghebbendes beroep ongegrond verklaard, waarbij zij, voor zover hier van belang, heeft overwogen:
“4.3. Als “intracommunautaire verwerving” van een goed wordt beschouwd het verkrijgen van de macht om als eigenaar te beschikken over een roerende lichamelijke zaak die door de verkoper of de afnemer, of voor hun rekening, met als bestemming de afnemer is verzonden of vervoerd naar een andere lidstaat dan die waaruit het goed is verzonden of vervoerd. Aan de hand van de feitelijke omstandigheden dient te worden bepaald of er sprake is van overdracht van de macht om als een eigenaar over een goed te beschikken (Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 8 februari 1990, nr. C-320/88 (SAFE), BNB 1990/271)
4.4. Uit de feiten is gebleken dat eiser (Hof: belanghebbende), anders dan hij stelt, de nr. 1 gekocht heeft van A en dat B bij deze koop heeft bemiddeld. Eiser heeft samen met A in december 2003 een koopovereenkomst (2.2.) ondertekend. Deze koop van eiser direct bij de werf wordt, naast voormelde overeenkomst, bevestigd door de verklaringen van drie (voormalig) medewerkers van B (2.16. t/m 2.18.). Deze medewerkers hebben verklaard dat een dergelijke handelwijze, verkoop direct aan de klant, gangbaar was in gevallen als de onderhavige, waarin een nieuwe boot werd besteld. Bovendien blijkt vorenstaande ook uit het projectdossier (2.3.) van B en de interne notitie van een vergadering bij B van 16 september 2004 (2.14.). Vervolgens heeft eiser alle door A verstuurde facturen voor de nr. 1 betaald, behoudens het bedrag aan commissie, dat eiser direct aan B als tussenpersoon heeft overgemaakt. Daarna is de nr. 1 naar Nederland vervoerd, alwaar eiser (2.7., 2.8., 2.10. en 2.11.) onderhoud aan het jacht heeft laten plegen en diverse zaken, zoals een track en trace systeem en een magneetslot op het jacht heeft laten installeren. Ook heeft eiser meerdere keren (2.12.) met de nr. 1 gevaren. In mei 2004 is de boot op naam van eiser verzekerd. De echtgenote van eiser heeft in augustus 2004 nog bestellingen voor het interieur van de nr. 1 gedaan, waaruit volgt dat eiser de koop op dat moment klaarblijkelijk nog gestand wilde doen. Gelet op de voormelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiser als eigenaar over de nr. 1 kon beschikken. Dat eiser stelt nimmer de sleutel van de nr. 1 te hebben ontvangen, maakt vorenstaande niet anders. Eiser kon immers op elk gewenst moment het bezit (de sleutel) van de nr. 1 voor eigen gebruik van B vorderen. Het standpunt van eiser, dat B door het in ontvangst nemen van de nr. 1 in Slovenië en het tekenen voor ontvangst de macht zou hebben verkregen om als eigenaar over de nr. 1 te beschikken, volgt de rechtbank niet. Uit de stukken blijkt genoegzaam dat B namens eiser de nr. 1 in ontvangst heeft genomen en in de koopovereenkomst staat ook expliciet vermeld dat B eiser behulpzaam zou zijn bij het transport van de nr. 1. Ook overigens biedt het dossier geen aanknopingspunten voor de stelling van eiser dat niet hij maar B de nr. 1 zou hebben gekocht. Gelet vorenstaande heeft eiser de nr. 1 intracommunautair verworven.
4.5. Anders dan eiser, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld onder casus 2c in mededeling 28 van de staatssecretaris van Financiën van
23 december 1994, nr. VB94/4549, VN 1995/247.38. Nu de koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen eiser en A en niet, zoals eiser stelt, tussen eiser en B, kan B niet meewerken aan de ontbinding van deze koopovereenkomst. De koopovereenkomst tussen eiser en A is derhalve onverminderd van kracht. Van een situatie zoals beschreven in casus 2c, zijnde een ontbinding van de eerste koopovereenkomst en doorzending van het goed aan een andere, tweede, koper in Nederland, is derhalve geen sprake.
4.6. De rechtbank komt niet toe aan de stelling van eiser dat er sprake zou zijn van cumulatie van omzetbelasting en daarmee van schending van het neutraliteitsbeginsel, omdat de handelingen die deze cumulatie zouden hebben veroorzaakt, namelijk de verkoop van het jacht door eiser aan B met verlies dan wel de verkoop van B van het jacht aan een derde, buiten de omvang van dit geding vallen.”
4. Geschil in hoger beroep
4.1. Primair is in geschil of belanghebbende het schip intracommunautair heeft verworven in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet), hetgeen de inspecteur stelt doch belanghebbende bestrijdt.
4.2. Zo het gelijk met betrekking tot 4.1 aan de inspecteur is, is in geschil of belanghebbende een beroep kan doen op het Besluit van 23 december 1994, nr. VB94/4549 (Mededeling 28), met als gevolg dat ten onrechte is nageheven, hetgeen belanghebbende stelt doch de inspecteur bestrijdt.
4.3. De berekening van het nageheven bedrag is tussen partijen niet in geschil.
5. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Voor het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het proces-verbaal van zitting. Voorts wordt verwezen naar het proces-verbaal van getuigenverhoor.
6. Beoordeling van het geschil
Oproepen getuigen
6.1. Belanghebbende heeft bij aangetekende brieven van 5 september 2011 op de voet van artikel 8:60, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een tweetal getuigen opgeroepen om te verschijnen ter zitting van het Hof op 13 september 2011. Bij faxbericht van 12 september 2011 heeft belanghebbende het Hof medegedeeld dat beide getuigen verhinderd zijn om aan de oproeping gehoor te geven. Op verzoek van belanghebbende ter zitting op 13 september 2011 heeft het Hof het onderzoek geschorst en belanghebbende in de gelegenheid gesteld van beide getuigen een schriftelijke verklaring over te leggen. Belanghebbende heeft, ook na verlenging van de daartoe gestelde termijn, geen schriftelijke verklaring van de getuigen overgelegd.
Bij aangetekende brieven van 6 januari 2012 heeft belanghebbende een zestal getuigen opgeroepen voor de zitting van 17 januari 2012, waaronder de twee reeds eerder opgeroepen getuigen. Ter zitting is één getuige verschenen en door het Hof gehoord. Het Hof stelt voorop dat het al dan niet verschijnen van door een partij opgeroepen getuigen voor rekening en risico van die partij komt en dat belanghebbende door het telkens op een zeer korte termijn oproepen van door hem gewenste getuigen, terwijl reeds op 13 september 2011 in onderling overleg met partijen was afgesproken dat een nadere zitting op 17 januari 2012 zou plaatsvinden, de kans op het niet verschijnen van de getuigen aanmerkelijk heeft vergroot.
Belanghebbende heeft het Hof verzocht het onderzoek te schorsen en de vijf niet verschenen getuigen voor een nader te bepalen zittingsdatum op te roepen, zodat zij verplicht zijn te verschijnen. Het Hof overweegt ter zake als volgt. Het staat de rechter vrij alleen dan zelf een getuige op te roepen indien hem dit in het kader van de op hem rustende taak zinvol voorkomt (vgl. HR 13 maart 2009, nr. 43 313, LJN BH5559). Nu het geding naar het oordeel van het Hof genoegzaam kan worden beoordeeld op basis van de tot het dossier behorende stukken en op basis van hetgeen partijen daaromtrent naar voren hebben gebracht, kan het horen van de getuigen redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Het Hof maakt daarom geen gebruik van zijn bevoegdheid om getuigen op te roepen.
Afwachten strafzaak
6.2 In zijn brief van 23 december 2011 en ter zitting op 17 januari 2012 heeft belanghebbende verzocht om de (verdere) behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd uit te stellen, in afwachting van de uitkomsten van het feitenonderzoek in de tegen hem aanhangige strafzaak. Belanghebbende komt daarmee terug op het door hem op 13 september 2011 ter zitting ingenomen standpunt dat het niet efficiënt is te wachten op de uitkomsten van de strafzaak. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
Het onderwerpelijke hoger beroep is ingesteld op 24 oktober 2008. De lange behandelduur is onder meer terug te voeren op de omstandigheid dat belanghebbende zesmaal uitstel heeft gevraagd voor het indienen van repliek en op de omstandigheid dat de eerste mondelinge behandeling van de zaak op verzoek van belanghebbende tot tweemaal toe is uitgesteld. Daarmede is naar het oordeel van het Hof reeds sprake van een onredelijke vertraging in de afwikkeling van de het hoger beroep. Het Hof acht verder uitstel niet wenselijk en ook niet noodzakelijk, nu het geding naar het oordeel van het Hof genoegzaam kan worden beoordeeld op basis van de tot het dossier behorende stukken en op basis van hetgeen partijen daaromtrent naar voren hebben gebracht.
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat het Hof de uitspraak in de strafzaak dient af te wachten geldt het volgende. Aan de uitkomst van de behandeling van een strafzaak kan de belastingrechter weliswaar bewijs ontlenen, doch hij is daaraan niet gebonden en dient zich zelfstandig een oordeel te vormen omtrent de hem voorgelegde feiten (vgl. HR 19 juni 1996, nr. 31 079, LJN AA1946).
Intracommunautaire verwerving
6.3.1. Gelet op de onder 2.2.1 aangehaalde “Distributions Agreement” tussen A en B kan de verkoop van schepen door A op twee wijzen plaatsvinden. De eerste mogelijkheid is dat B op eigen naam en voor eigen rekening een schip bestelt. Een tweede mogelijkheid is dat B optreedt als bemiddelaar. In dat geval komt een directe verkoopovereenkomst (direct sale) tot stand tussen A en de eindgebruiker van het schip. B ontvangt dan van A een beloning ter grootte van het verschil tussen de ‘dealerprijs’ (consumentenprijs minus korting) en de daadwerkelijk gerealiseerde verkoopprijs.
Naar het oordeel van het Hof volgt uit het onder 2.1.1 aangehaalde ‘purchase proposal’ dat in het onderwerpelijke geval sprake is van een ‘direct sale’ van A aan belanghebbende, daar niet B maar belanghebbende op 18 december 2003 onherroepelijk heeft ingestemd met het voorstel van A om het schip aan te kopen, onder vermelding van de totale prijs die belanghebbende voor het schip zal betalen en de termijnen waarin betaald zal worden. A heeft dit aanbod op of omstreeks genoemde datum geaccepteerd, zo leidt het Hof af uit de onder 2.3.1 genoemde proforma factuur met dagtekening 19 december 2003, waarmee A aan belanghebbende heeft verzocht om de overeengekomen aanbetaling van € 273.600 aan haar over te maken. Belanghebbende heeft vervolgens zijn aanbod gestand gedaan door overmaking van genoemd bedrag op de bankrekening van A.
6.3.2. Blijkens de onder 2.24 aangehaalde getuigenverklaringen heeft een drietal (ex-) medewerkers van B tegenover ambtenaren van de FIOD/ECD eenstemmig verklaard – uit eigen herinnering dan wel nadat hun meergenoemd ‘purchase proposal’ of het door B aangelegde projectdossier was getoond – dat belanghebbende het schip van A heeft gekocht en dat dit de gebruikelijke gang van zaken was bij B. Deze getuigenverklaringen worden ondersteund door de onder 2.18 aangehaalde notulen, waarin wordt gerefereerd aan een intern ‘protocol’ volgens hetwelk B geen partij mag zijn bij de aankoop van een schip bij de werf.
6.3.3. Gelet op het vorenoverwogene staat naar het oordeel van het Hof vast dat een overeenkomst tot stand is gekomen tussen A en belanghebbende. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze overeenkomst op enig moment is ontbonden. De enkele omstandigheid dat B aan A de instructie heeft gegeven dat de eindfactuur op naam van B zal worden gesteld en dat A de BTW heeft gelist op naam van B, is daartoe onvoldoende. Dit te minder nu B eerst vier jaar na het vervoer van de boot naar Nederland aangifte heeft gedaan van een intracommunautaire verwerving, hetgeen kennelijk verband hield met het ontstaan van het onderhavige geschil.
6.3.4. Uit artikel 10 van de onder 2.2.1 aangehaalde “Distributions Agreement” volgt dat de ontvangst van de boot en de laatste controle altijd plaatsvinden door B. Uit de onder 2.9.1 en 2.9.2 aangehaalde stukken volgt dat het schip op 6 mei 2004 te Senigallia, Italië, door een medewerker van B in ontvangst is genomen. Daar B niet de koper van het schip is moet het er voor worden gehouden dat B daarbij is opgetreden namens belanghebbende.
6.3.5. Belanghebbende heeft na binnenkomst in Nederland onderhoud aan het jacht laten uitvoeren (2.11.1) en heeft het jacht van extra uitrusting laten voorzien (2.13.1, 2.13.2, 2.14 en 2.15). Tevens is het schip op zijn naam verzekerd vanaf een tijdstip vóór de oplevering van het schip door A (2.10) en op zijn naam geregistreerd met ingang van 1 april 2004 (door B, zie 2.12). Belanghebbende heeft met het schip gevaren (2.16), waarbij hij, conform de vermelding op het meergenoemde ‘purchase proposal’ (“B will support Mr. X with skippering the boat.”) werd bijgestaan door medewerkers van B.
6.3.6. Op grond van de onder 6.3.1 tot en met 6.3.2 vermelde feiten en omstandigheden, in hun onderling verband bezien, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende reeds voor het vervoer van de boot naar Nederland de macht om als eigenaar over de boot te beschikken had verworven. Belanghebbende is dan degene die de boot in Nederland intracommunautair heeft verworven. Het gelijk op dit punt is derhalve aan de inspecteur.
Schending artikel 8:42 Awb
6.4. Belanghebbende heeft betoogd dat de inspecteur niet heeft voldaan aan zijn verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank te zenden op de voet van artikel 8:42 Awb. Ter zitting van 17 januari 2012 heeft belanghebbende gepreciseerd dat zijn grief zich richt op het niet aan de rechtbank overleggen van het strafdossier, een Cd-rom met informatie van de Italiaanse belastingdienst en het rapport van het boekenonderzoek bij B.
6.4.1. Ten aanzien van het boekenonderzoek bij B heeft de inspecteur gesteld dat hij niet beschikt over een rapport van een dergelijk onderzoek. Uit het door belanghebbende bij zijn pleitnota overgelegde voorblad van het controlerapport blijkt dat het boekenonderzoek niet is uitgevoerd door de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Noord maar door de inspecteur van Belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Utrecht. De stukken van het geding bevatten geen gegevens of aanwijzingen waaruit kan worden afgeleid dat de inspecteur in weerwil van zijn stelling wel zou beschikken over genoemd controlerapport. De inspecteur is niet gehouden om stukken over te leggen welke niet in zijn bezit zijn (vgl. Hoge Raad 8 april 2005, nr. 40 052, LJN AT3409), zodat de stelling van belanghebbende dat niet is voldaan aan de in artikel 8:42, lid 1, van de Awb neergelegde verplichting tot inzending van de op de zaak betrekking hebbende stukken, voor zover die het genoemde controlerapport betreft, reeds om die reden moet worden verworpen.
6.4.2. Ten aanzien van het strafdossier en de Cd-rom heeft de inspecteur bevestigd dat hij deze niet integraal aan de rechtbank, noch aan het Hof heeft verstrekt. De inspecteur heeft daar onweersproken aan toegevoegd dat belanghebbende – reeds ten tijde van de behandeling van het bezwaar alsmede van het beroep in eerste aanleg – integraal over deze informatie beschikte. De achtereenvolgende gemachtigden van belanghebbende hebben van de inspecteur inzage gekregen in de Cd-rom en hebben voor zover zij dat wensten afschriften ontvangen van de inhoud van de Cd-rom. Zij hadden de beschikking over een afschrift van het strafdossier doch hebben het kennelijk niet nodig gevonden deze volledig aan het procesdossier toe te voegen. De stelling dat belanghebbende over het strafdossier beschikt vindt bevestiging in de omstandigheid dat een aantal stukken uit het strafdossier als bijlage bij zijn beroepschrift aan de rechtbank zijn gezonden. Ook de huidige gemachtigde heeft van de inspecteur in de hoger beroepsfase nogmaals een kopie van de Cd-rom ontvangen vanwege zijn stelling dat hem deze kopie niet door de eerdere gemachtigden is verstrekt. Hij beschikt eveneens over een afschrift van het strafdossier.
6.4.3. Hieruit leidt het Hof af dat partijen kennelijk van oordeel waren dat de informatie op de Cd-rom en in het strafdossier slechts ten dele tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoorde. Daarenboven geldt dat uit het procesdossier van de rechtbank noch uit de uitspraak van de rechtbank blijkt dat belanghebbende heeft gesteld dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank zijn overgelegd. Belanghebbende heeft in de procedure voor de rechtbank evenmin verzocht om overlegging van bepaalde stukken welke nog niet door de inspecteur aan de rechtbank waren verstrekt (vgl. Hoge Raad 25 april 2008, nr. 43 448, LJN BA3823).
6.4.4. De gemachtigde heeft ter zitting van 17 januari 2012 verklaard dat hij niet stelt dat niet-overgelegde stukken belanghebbende zouden kunnen baten, dan wel dat belanghebbende op enigerlei wijze is geschaad in zijn belangen. Uitsluitend in geschil is of de inspecteur de Cd-rom en het strafdossier, gelet op de formele bepalingen opgenomen in de Awb, integraal aan de rechtbank casu quo het Hof had moeten overleggen.
6.4.5. Uit vorenvermelde feiten en omstandigheden leidt het Hof af dat de inspecteur niet tekort is geschoten in het overleggen van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Overigens zou het, gelet op de in 6.4.4 weergegeven stelling van belanghebbende, in strijd zijn met een goede procesorde als belanghebbende, die daarbij kennelijk geen redelijk belang heeft, zou worden tegemoetgekomen in zijn klacht.
Schending rechten van de verdediging
6.5. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging is geschonden. De inspecteur heeft deze stelling gemotiveerd weersproken, waarbij hij heeft gewezen op het controlebezoek dat op 26 augustus 2005 aan belanghebbende is gebracht (zie 2.16), de onder 2.22.1 tot en met 2.22.4 aangehaalde correspondentie die voorafgaande aan de naheffingsaanslag met belanghebbende is gevoerd en het overleg dat naar aanleiding van die correspondentie heeft plaatsgevonden tussen belanghebbende, E.B. en de boekhouders/accountants van belanghebbende, T en S, beiden werkzaam bij accountantskantoor R BV (zie 2.25.1). Gelet op het vorenoverwogene mist de stelling van belanghebbende feitelijke grondslag. De naheffingsaanslag is niet rauwelijks opgelegd en belanghebbende heeft zich voor het opleggen van de naheffingsaanslag met zijn adviseurs over zijn fiscale positie kunnen beraden en zijn gevoelens aan de inspecteur kunnen kenbaar maken.
Dubbele heffing
6.6. Belanghebbende heeft betoogd dat sprake is van dubbele heffing van omzetbelasting over een deel van de door hem betaalde vergoeding. Hij heeft daartoe aangevoerd dat B van A uit de totaal door belanghebbende betaalde prijs een provisie ontvangt en dat over deze provisie reeds omzetbelasting is nageheven bij B. Naar het oordeel van het Hof is van een dubbele heffing geen sprake. De over een intracommunautaire verwerving verschuldigde omzetbelasting wordt berekend over het totale bedrag dat ter zake van de levering in rekening wordt gebracht. De omstandigheid dat A een betaling verricht aan B voor een door B verrichte dienst is niet van invloed op de door belanghebbende aan A betaalde vergoeding voor de levering van het schip. De omstandigheid dat B met het onder 2.5 aangehaalde faxbericht belanghebbende ertoe heeft bewogen om een bedrag ter grootte van de aan haar toekomende provisie rechtstreeks aan B over te maken en niet aan A, leidt niet tot een ander oordeel. In dit verband merkt het Hof nog op dat de ter zake van de dienst van B aan A verschuldigde omzetbelasting in beginsel voor aftrek in aanmerking komt. Per saldo leidt die dienst dan ook niet tot een additionele belastingdruk.
Besluit van 23 december 1994, nr. VB94/4549
6.7. Belanghebbende heeft zich subsidiair beroepen op het beleidsbesluit van 23 december 1994, nr. VB94/4549, zoals gewijzigd bij besluit van 19 december 1995, nr. VB95/3635. Belanghebbende stelt dat hij de overeenkomst met A heeft ontbonden, waarna het jacht door A is (door)geleverd aan een andere afnemer in Nederland, namelijk B. Naar het Hof begrijpt beoogt belanghebbende een beroep te doen op casus 2c van genoemd beleidsbesluit, hetgeen voor de heffing van omzetbelasting zou betekenen dat de intracommunautaire verwerving door belanghebbende moet worden geacht niet te hebben plaatsgevonden. Dit beroep faalt, reeds omdat niet aannemelijk is gemaakt dat een ontbinding van de overeenkomst tussen belanghebbende en A heeft plaatsgevonden, noch dat een verkoop van A aan B heeft plaatsgevonden. De enkele omstandigheid dat B bij brief van 19 september 2008 de onder 2.26 vermelde suppletieaangifte heeft gedaan, van de intracommunautaire verwerving van het jacht in mei 2004, is daartoe onvoldoende.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb.
8. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus gedaan door mrs. E.M. Vrouwenvelder, voorzitter, B.A. van Brummelen en D.B. Bijl, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat als griffier. De beslissing is op 23 februari 2012 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.