Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-02-2012, BV7475, 10/00588 en 10/00589

Gerechtshof Amsterdam, 16-02-2012, BV7475, 10/00588 en 10/00589

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 februari 2012
Datum publicatie
7 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV7475
Zaaknummer
10/00588 en 10/00589
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:7, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:11, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 22j

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is primair in geschil of de bezwaren van belanghebbende door de inspecteur terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en of de rechtbank de beroepen van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk (betreffende de voorlopige aanslagen) en ongegrond (betreffende de definitieve aanslagen) heeft verklaard.

Uitspraak

AMSTERDAM

Kenmerk 10/00588 en 10/00589

16 februari 2012

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], belanghebbende, voor deze zaak domicilie kiezende ten kantore van haar gemachtigde J.S. Roseval (Adviesbureau ‘De Schiemolen B.V.’) te Rotterdam,

tegen

de uitspraak in de zaken met kenmerknummers AWB 09/4486 en 09/4487 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) van 13 juli 2010 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Utrecht, de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 5 juni 2008 aan belanghebbende voor de jaren 2006 en 2007 voorlopige aanslagen met respectievelijk nummer 2668.67.169.H.60 en 2668.67.169.H.70 opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen beide berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000.

1.2. Op 6 maart 2009 heeft belanghebbende bezwaarschriften tegen deze voorlopige aanslagen ingediend.

1.3. De inspecteur heeft met dagtekening 1 april 2009 aan belanghebbende voor de jaren 2006 en 2007 (definitieve) aanslagen met respectievelijk nummer 2668.67.169.H.66 en 2668.67.169.H.76 opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen beide berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000.

1.4. Bij uitspraken gedagtekend 6 juli 2009 heeft de inspecteur de in 1.2. bedoelde bezwaarschriften aangemerkt als bezwaarschriften gericht tegen de in 1.3 genoemde (definitieve) aanslagen en deze beide niet ontvankelijk verklaard.

1.5. Bij brief van 14 augustus 2009 heeft belanghebbende nogmaals bezwaarschriften ingediend tegen de in 1.1. vermelde aanslagen. De inspecteur heeft deze bezwaarschriften op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan de rechtbank doorgezonden alwaar zij zijn ingekomen op 10 september 2009.

1.6. Bij uitspraak van 13 juli 2010 heeft de rechtbank de beroepen gericht tegen de voorlopige aanslagen niet-ontvankelijk, en de beroepen gericht tegen de definitieve aanslagen ongegrond verklaard.

1.7. De tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hogere beroepen van belanghebbende zijn, vervat in één geschrift, bij het Hof ingekomen op 25 augustus 2010. De inspecteur heeft daartegen, eveneens in één geschrift, verweerschriften ingediend.

1.8. Bij brief van 20 januari 2012 heeft de inspecteur een pleitnota met één bijlage ingezonden. Een kopie daarvan is door het Hof aan belanghebbende gezonden.

1.9. Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken plaatsgevonden op 25 januari 2012. Belanghebbende, die bij aangetekende brief van 16 december 2011, verzonden naar haar gemachtigde met postadres Postbus 63039, 3002 JA te Rotterdam, is uitgenodigd voor de zitting, is niet verschenen. Blijkens gegevens van TNT Post is de brief waarin de uitnodiging is verzonden op 19 december 2011 afgehaald.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.4 van haar uitspraken de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.

2.1. Eiseres is op 19 maart 2008 op Schiphol door de douane aangehouden. Onder haar zijn bedragen aan contant geld van in totaal € 62.500 en $ 5.040 in beslag genomen.

2.2. Eiseres heeft die dag in een verhoor door de FIOD-ECD onder meer verklaard:

“(…) Sinds vier jaar reis ik heen en weer tussen Nederland en Spanje. Ik heb eerst in Amsterdam gewerkt en gewoond in de Molenstraat. Daarna ben ik in Utrecht gaan wonen en werken. Ik verblijf vaker hier in Nederland dan in Spanje maar officieel woon ik in Spanje en daar sta ik ook ingeschreven.

(…)

Ik sta niet ingeschreven op een adres in Nederland. Ik heb wel een Nederlands sofinummer, sinds juni vorig 2007. Ik heb dat nummer aangevraagd omdat ik belasting wilde gaan betalen voor mijn werk op het Zandpad, dat heb ik ook gedaan.

(…)

Gemiddeld verdien ik tussen de 5.000 en 10.000 per jaar. Dat geld dat ik bij me had vanmorgen had ik in vier jaar tijd verdiend in de prostitutie (…) verder heb ik geen inkomsten

(…)

Het geld dat ik verdien hou ik altijd contant bij me. Ik heb dit niet op een bankrekening gezet omdat ik volgens de bank geen rekening kon openen.

(…)

In mijn administratie is terug te vinden wat ik elke dag verdien en wat voor onkosten ik heb. Ik hou dat allemaal bij en aan het einde van de maand neemt de boekhouder het mee. Ik hou mijn boekhouding nu ongeveer vanaf juni of juli 2007 bij. De inkomsten die ik daarvoor had heb ik bijgehouden. Ik betaal aan huur 500 euro per week. Ik heb verder geen vaste lasten. Ik geef verder wel veel geld uit aan kleding.

(…)

Het geld is van mij, ik heb het in de prostitutie verdiend in de afgelopen vier jaar of misschien wel langer. Het geld komt nergens anders vandaan.

(…)”

2.3. Eiseres heeft de haar op 3 juni 2008 uitgereikte aangiftebiljetten IB/PVV 2006 en 2007 niet teruggestuurd, ook niet na de aan haar op 29 augustus 2008 verzonden aanmaningen waarin eiseres in de gelegenheid is gesteld de aangiftebiljetten terug te sturen.

2.4. Verweerder heeft eiseres bij brieven van 10 maart 2009 medegedeeld dat definitieve ambtshalve aanslagen IB/PVV zullen worden opgelegd. Deze zijn vervolgens opgelegd op 1 april 2009 conform de voorlopige aanslagen.

Tegen deze door de rechtbank vastgestelde feiten zijn door partijen geen bezwaren inge-bracht, zodat ook het Hof daarvan zal uitgaan.

2.5. Daar voegt het Hof aan toe dat ter zitting de inspecteur onder meer heeft verklaard:

“Op de bezwaarschriften staan aanslagnummers die eindigen op 60 en 70. De 6 en de 7 in deze nummers staan voor de jaren 2006 en 2007. Het nummer 0 houdt de status van de aanslag in, namelijk een voorlopige aanslag. Als er bijvoorbeeld 66 aan het einde had gestaan, ging het om de definitieve aanslag van 2006.

De dagtekening van de definitieve aanslagen over 2006 en 2007 is 1 april 2009. Meestal worden definitieve aanslagen iets eerder dan de dagtekening verstuurd. Dit zal eind maart zijn geweest. Op 10 maart 2009 zijn er al twee aankondigingen naar belanghebbende gestuurd dat de aanslagen op basis van een schatting zouden worden vastgesteld. De aankondigingen zijn opgenomen in bijlagen 12 en 13 van het verweerschrift in eerste aanleg. Mij is geen correspondentie met belanghebbende of haar gemachtigde van vóór 10 maart 2009 bekend waaruit belanghebbende of haar gemachtigde hadden kunnen afleiden dat binnenkort definitieve aanslagen zouden worden opgelegd.

De bezwaarschriften tegen de voorlopige aanslagen, gedagtekend 6 maart 2009, zijn op 11 maart 2009 bij de Belastingdienst binnengekomen. Zij zijn bij de uitspraak op de bezwaarschriften door de inspecteur aangemerkt als voortijdig tegen de definitieve aanslagen ingediende bezwaarschriften. Gelet op de dagtekening van de bezwaarschriften, is de redenering van de inspecteur eigenlijk niet te volgen. Het ging, denk ik, om een extensieve interpretatie om tegenover belanghebbende welwillend te zijn. Voor zover de bezwaarschriften gericht waren tegen de voorlopige aanslagen, zijn zij mijns inziens niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Het is juist dat de bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard in verband met het achterwege blijven van een motivering.”

3. Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is primair in geschil of de bezwaren van belanghebbende door de inspecteur terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en of de rechtbank de beroepen van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk (betreffende de voorlopige aanslagen) en ongegrond (betreffende de definitieve aanslagen) heeft verklaard.

Subsidiair is in hoger beroep, evenals bij de rechtbank, in geschil of de inspecteur het inkomen uit werk en woning van belanghebbende voor de jaren 2006 en 2007 juist heeft vastgesteld.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De rechtbank heeft omtrent de ontvankelijkheid van de beroepen van belanghebbende het volgende geoordeeld:

“4.1. Verweerder heeft de twee bezwaarschriften d.d. 14 augustus 2009 aangemerkt als beroepschriften gericht tegen de definitieve aanslagen. De rechtbank overweegt hierover dat uit de gang van zaken voldoende is gebleken wat de bezwaren van eiseres zijn. Ook al kleven aan de als zodanig aangemerkte beroepschriften tekortkomingen, dit is voor de rechtbank onvoldoende reden om eiseres in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank acht derhalve eiseres ten aanzien van beide definitieve aanslagen ontvankelijk in beroep. (…)

4.8. Nu de beroepen tegen de definitieve aanslagen ongegrond worden verklaard, vervalt hiermee voor eiseres het belang van de beroepen tegen de voorlopige aanslagen, nu deze qua hoogte en samenstelling exact gelijk zijn en er overigens de nodige formele gebreken kleven in het handelen van eiseres in de bezwaar- en de beroepsfase. De rechtbank acht derhalve eiseres in haar beroep tegen de voorlopige aanslagen niet ontvankelijk.”

4.2. Het Hof komt op grond van de stukken van het geding tot een andere conclusie dan de rechtbank en overweegt daartoe als volgt.

4.3.1. Vaststaat dat de voorlopige aanslagen zijn gedagtekend 5 juni 2008 en dat geen feiten zijn gesteld of gebleken waaruit volgt dat de (toenmalige) gemachtigde van belanghebbende die voorlopige aanslagen niet op regelmatige wijze heeft ontvangen. Het Hof stelt mitsdien vast dat de bezwaartermijn op de voet van artikel 6:7 van de Awb in verbinding met artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) afliep op 17 juli 2008.

4.3.2. Vaststaat dat bij brief van 6 maart 2009 door belanghebbende bezwaar is gemaakt tegen de voorlopige aanslagen 2006 en 2007 (met nummers eindigend op H.60 en H.70) met dagtekening 5 juni 2008. Gelet op hetgeen hiervóór omtrent het einde van de bezwaartermijn is overwogen, zijn deze bezwaren na afloop van die termijn, dus te laat, ingediend.

4.3.3. Niet is gesteld dat er redenen zijn als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende met de indiening van de bezwaarschriften in verzuim is geweest. Het bestaan van zodanige redenen is aan het Hof ook niet overigens gebleken.

4.4. Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur de bezwaarschriften ten onrechte aangemerkt als gericht tegen de definitieve aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2006 en 2007 met dagtekening 1 april 2009. Die aanslagen waren immers op 6 maart 2009 nog niet vastgesteld en belanghebbende kon, naar mede volgt uit de verklaring van de inspecteur ter zitting van het Hof, toen ook niet redelijkerwijs menen dat dit wel reeds het geval was. Bezwaren tegen de definitieve aanslagen zouden in dat geval voortijdig zijn ingediend en ook met toepassing van artikel 6:10, eerste lid, van de Awb, niet-ontvankelijk zijn geweest.

4.5. Uit de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 6 juli 2009 blijkt ter zake van de voorlopige aanslagen 2006 en 2007 niet iets anders dan dat de inspecteur de daartegen gerichte bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk achtte. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het Hof van oordeel dat die conclusie op zich juist is. Zij berust evenwel op een onjuiste grondslag nu uit de desbetreffende bezwaarschriften genoegzaam is af te leiden dat belanghebbende de voorlopige aanslagen te hoog achtte en een verdere motivering voor de ontvankelijkheid niet vereist was. Dit brengt evenwel geen wijziging in de conclusie dat de bezwaren van belanghebbende tegen de voorlopige aanslagen terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.

4.6. Naar het oordeel van het Hof kunnen de geschriften van 14 augustus 2009 van de gemachtigde, die op 18 augustus 2009 bij de inspecteur zijn ingekomen en door hem als beroepschriften zijn aangemerkt en als zodanig naar de rechtbank zijn doorgezonden, naar hun inhoud beoordeeld niet anders worden aangemerkt dan als (eveneens) bezwaarschriften tegen de aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslagen 2006 en 2007. In duidelijke bewoordingen is in die geschriften immers vermeld dat het gaat om aanslagen voor de jaren 2006 respectievelijk 2007 met nummers (eindigend op) H.60 (dat “H.80” is vermeld berust, naar moet worden aangenomen, op een vergissing) en H.70 en kopieën van de voorlopige aanslagen 2006 en 2007 zijn meegezonden, evenals de aangiften voor die jaren. Dat in de geschriften als dagtekening van de voorlopige aanslagen is vermeld “5 juni 2009” in plaats van 5 juni 2008 zal op een vergissing berusten. Voorts heeft belanghebbende ter zitting van de rechtbank en in haar hogerberoepschrift verklaard dat het in de geschriften van 14 augustus 2009 om de voorlopige aanslagen 2006 en 2007 gaat.

Uit het voorgaande volgt dat de geschriften van belanghebbende van 14 augustus 2009 door de inspecteur terecht met toepassing van artikel 6:15 van de Awb aan de rechtbank zijn doorgezonden.

4.7. Met inachtneming van hetgeen is bepaald in het derde lid van artikel 6:15 van de Awb zijn de beroepen tijdig bij de rechtbank ingekomen.

4.8.1. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen heeft te gelden dat de geschriften van belanghebbende van 14 augustus 2009 moeten worden aangemerkt als beroepschriften gericht tegen - uitsluitend - de voorlopige aanslagen 2006 en 2007.

Uit de gedingstukken blijkt op geen enkele wijze dat door of namens belanghebbende op enig moment bezwaar of beroep is ingesteld tegen/betreffende de definitieve aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2006 (eindigend op nummer H.66) en 2007 (eindigend op nummer H.76).

4.8.2. Dit een en ander betekent dat de rechtbank ten onrechte de beroepen van belang-hebbende betreffende de voorlopige aanslagen niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat zij voorts ten onrechte de beroepen als (mede) betreffende de definitieve aanslagen ontvankelijk heeft geacht en ongegrond heeft verklaard.

4.8.3. Gelet op hetgeen in 4.5 is overwogen zijn de bezwaarschriften van belanghebbende tegen de voorlopige aanslagen door de inspecteur (onder verbetering van gronden zoals hiervoor weergegeven) terecht niet-ontvankelijk verklaard en dienen de desbetreffende beroepen ongegrond te worden verklaard.

Slotsom

4.9. De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is. Het Hof zal de uitspraak van de rechtbank vernietigen en, doende wat de rechtbank had behoren te doen, de beroepen tegen de uitspraak op de bezwaren betreffende de voorlopige aanslagen 2006 en 2007 ongegrond verklaren.

5. Kosten

Nu belanghebbende in haar hogerberoepschrift uitdrukkelijk heeft betoogd dat de onderhavige procedure - uitsluitend - de voorlopige aanslagen betreft en niet de definitieve aanslagen en zij in dit betoog door het Hof wordt gevolgd, acht het Hof termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb, ook al worden de beroepen ongegrond verklaard en blijven de uitspraken van de inspecteur in stand. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).

Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op:

voor het beroep bij de rechtbank (2 voor proceshandelingen (beroepschrift en mondelinge behandeling) x € 322 x 1 (wegingsfactor) x 1 (samenhangende zaken) = € 644; en

voor het hoger beroep bij het Hof (1 voor proceshandelingen (hoger beroepschrift) x € 437 x 1 (wegingsfactor) x 1 (samenhangende zaken) = € 437.

6. Beslissing

Het Hof

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen betreffende de aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2006 en 2007 ongegrond;

- veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644 (beroep bij de rechtbank) plus € 437 (beroep bij het Hof), derhalve in totaal € 1.081; en

- gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 41 (beroep bij de rechtbank) en € 111 (hoger beroep bij het Hof), in totaal € 152, te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mrs. A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter, J. den Boer en E.F. Faase, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Detweiler-Cox als griffier. De beslissing is op 16 februari 2012 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.