Home

Gerechtshof Amsterdam, 06-01-2012, BV9193, 10/00905

Gerechtshof Amsterdam, 06-01-2012, BV9193, 10/00905

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
6 januari 2012
Datum publicatie
21 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV9193
Zaaknummer
10/00905
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 65

Inhoudsindicatie

Tegen door de inspecteur op grond van artikel 65 Awr genomen beschikkingen is geen bezwaar en beroep mogelijk. Het Hof oordeelt dat de rechtbank het beroepschrift ten onrechte heeft doorgezonden naar de inspecteur en hem ten onrechte heeft opgedragen alsnog op het bezwaar te beslissen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 10/00905

Eerste meervoudige belastingkamer

proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Utrecht, de inspecteur,

en het incidenteel hoger beroep van

[X], te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/2860 van de rechtbank Haarlem van 23 november 2010 in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2011.

Verschenen zijn belanghebbende en [A] namens de inspecteur.

De inspecteur heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond.

Gronden

Met betrekking tot het hoger beroep van de inspecteur

1.1. In de uitspraak op bezwaar van 28 april 2010 heeft de inspecteur het tegen de voldoening van de overdrachtsbelasting gerichte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en onder verwijzing naar zijn brief van 26 april 2010 besloten dat ook geen aanleiding bestaat ambtshalve aan het bezwaar tegemoet te komen en teruggaaf te verlenen.

1.2. De rechtbank heeft in haar uitspraak het beroep voor zover gericht tegen de afwijzing van het verzoek om teruggaaf niet-ontvankelijk verklaard en het beroepschrift doorgezonden naar de inspecteur ter behandeling als bezwaarschrift. Hierbij heeft de rechtbank het volgende overwogen. Belanghebbende wordt door de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’:

“4.7. Voor zover het beroep is gericht tegen de in de uitspraak op bezwaar neergelegde beslissing van verweerder tot afwijzing van eisers verzoek om teruggaaf van de afgedragen overdrachtsbelasting is dit eveneens niet ontvankelijk. De afwijzing van verweerder is immers een primaire beschikking, waartegen geen beroep openstaat, maar bezwaar (artikel 6:13 Awb). De rechtbank zal het beroep in zoverre niet ontvankelijk verklaren en zal het beroepschrift op de voet van artikel 6:15, tweede lid, Awb alsnog doorzenden aan verweerder ter behandeling als bezwaarschrift”.

1.3. Het hiertegen gerichte hoger beroep van de inspecteur slaagt. Uit artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) volgt dat, in afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts bezwaar en beroep kan worden ingesteld, indien het betreft een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 Awr voorgeschreven verrekening, of een voor bezwaar vatbare beschikking. Ingevolge het tweede lid van artikel 26 Awr wordt de voldoening op aangifte van een bedrag als belasting gelijkgesteld met een voor bezwaar vatbare beschikking.

Anders dan de rechtbank is het Hof van oordeel dat tegen de door de inspecteur op grond van artikel 65 Awr genomen beschikking geen bezwaar en beroep mogelijk is. Hieruit volgt dat de rechtbank het beroepschrift ten onrechte heeft doorgezonden naar de inspecteur en hem ten onrechte heeft opgedragen alsnog op het bezwaar te beslissen.

Met betrekking tot het incidenteel hoger beroep van belanghebbende

2.1. De rechtbank heeft het volgende overwogen met betrekking tot de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar:

“4.1. Ingevolge artikel 17 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: Wbr) moet de overdrachtsbelasting op aangifte worden voldaan.

4.2. Ingevolge artikel 22j, aanhef en onderdeel b, van de Algemene wet inzake

rijksbelastingen vangt in afwijking van artikel 6:8 Awb - voor zover hier van belang - de

termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van de voldoening onderscheidenlijk de afdracht. In artikel 6:7 van de Awb is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor de einde van de termijn is ontvangen.

4.3. De overdrachtsbelasting is op 19 maart 2008 voldaan. De bezwaartermijn eindigde daarom op 1 mei 2008.

4.4. Eiser heeft gesteld dat hij reeds op 28 januari 2008 bezwaar heeft gemaakt tegen de

overdrachtsbelasting. Eiser moet als verzender aannemelijk maken dat het bezwaarschrift

tijdig is verzonden en voor het einde van de termijn door verweerder is ontvangen. Eiser is hierin niet geslaagd. Het overleggen van een bezwaarschrift met dagtekening 28 januari 2008 is daartoe onvoldoende. Hieruit kan niet de conclusie worden getrokken dat dit

bezwaarschrift is verzonden en wanneer het is verzonden Er zijn ook geen andere objectieve aanknopingspunten gesteld of gebleken die dit bevestigen. Eisers stelling dat hij met de notaris heeft gesproken over het indienen van een bezwaarschrift is daartoe onvoldoende.

Eiser heeft eerst na ommekomst van bijna twee jaar na de het door hem gestelde eerdere

bezwaarschrift een (nieuw) bezwaarschrift ingediend, terwijl hij daarbij geen melding heeft gemaakt van het eerder ingediende bezwaar en evenmin heeft eiser op enig moment bij verweerder geïnformeerd naar de stand van zaken van het bezwaarschrift van 28 januari 2008. Gelet op het vorengaande is de rechtbank van oordeel dat niet voldoende is gebleken dat eiser reeds op 28 januari 2008 een bezwaarschrift naar verweerder heeft verzonden.

Derhalve kan in het midden blijven of dit bezwaarschrift prematuur, want voor het begin van de bezwaartermijn, is ingediend en om die reden niet-ontvankelijk zou zijn.

4.5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de door eiser gestelde psychische gesteldheid en de panieksituatie van waaruit hij ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak heeft gehandeld niet kan leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 Awb. Met zijn stellingen dat hij eerder (tijdig) een bezwaarschrift heeft ingediend heeft eiser immers te kennen gegeven dat zijn toestand niet dusdanig was dat hij binnen de wettelijke bezwaartermijn buiten staat moest worden geacht bezwaar aan te tekenen.

4.6. Gezien het vorenoverwogene heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan een inhoudelijke behandeling van de zaak komt de rechtbank daarom niet toe”.

2.2. In hoger beroep stelt belanghebbende, evenals hij voor de rechtbank heeft gedaan, dat hij tijdig bezwaar heeft aangetekend. Het Hof acht dit, evenals de rechtbank, niet aannemelijk en maakt de overwegingen van de rechtbank zoals hiervoor onder 2.1 vermeld, tot de zijne. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep naar voren heeft gebracht doet hieraan niet af.

Slotsom

Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van de inspecteur gegrond is. Het Hof zal de uitspraak van de rechtbank vernietigen omdat daarin is beslist dat het beroepschrift moet worden doorgezonden en de inspecteur is opgedragen alsnog op het bezwaar te beslissen.

Het incidenteel hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De mondelinge uitspraak is gedaan op 6 januari 2012 door mrs. A.P.M. van Rijn, voorzitter, A.D.R.M. Boumans en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door het lid van de belastingkamer en de griffier.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.