Home

Gerechtshof Amsterdam, 01-03-2012, BV9217, 11/00083

Gerechtshof Amsterdam, 01-03-2012, BV9217, 11/00083

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
1 maart 2012
Datum publicatie
21 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV9217
Zaaknummer
11/00083
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 16-05-2023 tot 01-07-2023] art. 7:15

Inhoudsindicatie

Nu de uitspraak op bezwaar ten onrechte geen beslissing over de vergoeding van de kosten van bezwaar bevatte, had de rechtbank de uitspraak op bezwaar dienen te vernietigen. Om deze reden zal het Hof het hoger beroep gegrond verklaren en de uitspraak van de rechtbank vernietigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 11/00083

1 maart 2012

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], wonende te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/2040 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 31 januari 2009 op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak bekend als [A-straat 1] te [Z] (hierna: de woning) op de waardepeildatum 1 januari 2008 voor het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 vastgesteld op € 1.403.500 (hierna: de WOZ-beschikking).

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 9 april 2010, de WOZ-waarde van de woning verminderd tot € 1.274.500.

1.3. Bij uitspraak van 27 januari 2011, verzonden op 31 januari 2011, heeft de rechtbank het door belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4. Het door belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 februari 2011. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.6. Op 19 januari 2012 heeft de griffier belanghebbende gevraagd om een opgave van diens proceskosten, zowel betreffende het beroep bij de rechtbank als betreffende het hoger beroep bij het Hof. Belanghebbende heeft een gespecificeerde opgave van zijn proceskosten ingediend. De heffingsambtenaar heeft een afschrift van deze correspondentie ontvangen en er inhoudelijk niet op gereageerd.

1.7. Zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar hebben het Hof hierna toestemming verleend om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen.

2. Feiten

2.1. De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):

“2.1. Eiser is eigenaar van de woning. De woning betreft een herenhuis en heeft een woonoppervlakte van 250 m² en een perceeloppervlakte van 129 m².

2.2. Verweerder heeft in de beroepsfase een zogenoemd Overzicht taxatiewaarden overgelegd. In dit overzicht wordt eisers woning vergeleken met de objecten [B-straat 2], [B-straat 3] en [C-straat 4] te [Z]. De woonoppervlaktes van die objecten zijn respectievelijk 234 m², 255 m² en 250 m² en de perceeloppervlaktes 103 m², 130 m² en 190 m². [B-straat 2] is verkocht op 1 november 2007 voor € 1.475.000 en op 1 april 2008 voor € 1.750.000, [B-straat 3] is verkocht op 16 maart 2007 voor € 1.750.000 en [C-straat 4] is verkocht op 4 december 2007 voor € 1.625.000.”

2.2. In aanvulling hierop stelt het Hof nog de volgende feiten vast:

2.2.1. In een schrijven gedateerd 15 april 2010 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.

2.2.2. Op 19 april 2010 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbendes gemachtigde een brief gestuurd waarin staat dat in de uitspraak op bezwaar ten onrechte niet is ingegaan op belanghebbendes verzoek om vergoeding van de door hem gemaakte kosten in de bezwaarfase:

“Inhoudelijk kan ik u mededelen, dat de door u gevraagde € 827,40 vergoed zullen worden.”

2.2.3. Belanghebbende heeft het geclaimde bedrag - dat bestond uit ‘kosten indienen bezwaarschrift’ ad € 161 en ‘kosten taxatie’ ad € 666,40 - ontvangen.

2.2.4. Op 8 februari 2012 heeft het Hof van belanghebbende een specificatie ontvangen van de door hem in de bezwaarfase en (hoger) beroepsfase gemaakte kosten. Voor wat betreft de (hoger) beroepsfase hebben de kosten uitsluitend betrekking op verleende rechtsbijstand.

3. Procedure voor de rechtbank

3.1. Bij de rechtbank was in geschil of de WOZ-waarde van de woning op 1 januari 2008 ten minste - de bij uitspraak op bezwaar vastgestelde waarde van - € 1.274.500 bedroeg.

3.2. De rechtbank heeft omtrent het geschil het volgende overwogen:

“4.2. De bewijslast inzake de juistheid van de aan de woning toegekende waarde van

€ 1.274.500 ligt bij verweerder. Verweerder heeft deze waarde gebaseerd op de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten genoemd in het Overzicht taxatiewaarden, vermeld onder 2.2. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de in het Overzicht taxatiewaarden vermelde gegevens met betrekking tot de waardebepalende factoren en de daarbij overgelegde foto’s, de gehanteerde objecten als vergelijkingsobjecten kunnen dienen. Zij zijn wat type, ligging, woonoppervlakte, perceeloppervlakte en bouwperiode betreft voldoende vergelijkbaar met de woning en zij zijn niet op een te ver tijdstip van de waardepeildatum verkocht.

Ook heeft verweerder door middel van het genoemde Overzicht taxatiewaarden en de toelichting ter zitting aannemelijk gemaakt dat met de onderlinge verschillen voldoende rekening is gehouden. Verweerder heeft onderkend dat de ligging van eisers woning naast een horecagelegenheid minder gunstig is en dat sprake is van verschillen in staat van onderhoud. Hierin heeft verweerder aanleiding gezien de waarde van eisers woning in bezwaar te verminderen, wat er toe heeft geleid dat de vierkante meterprijs van de woning van eiser op een beduidend lager bedrag is gesteld (€ 4.300) dan die van de vergelijkingsobjecten (variërend van € 5.416 tot € 6.928). Verweerder heeft gesteld dat aldus de waarde van eisers woning voor een bedrag van € 465.000 onder de (gemiddelde) waarde van de vergelijkingsobjecten is getaxeerd. Deze stelling van verweerder is, na controle door de rechtbank, juist gebleken.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met vorenstaande voldoende rekening gehouden met de tussen de woning en de vergelijkingsobjecten bestaande verschillen. Dat aan die verschillen een hoger waardedrukkend effect moet worden toegekend is door eiser niet nader onderbouwd en aldus niet aannemelijk gemaakt. Met inachtneming van de onderlinge verschillen bieden de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldoende steun aan de door verweerder verdedigde waarde van € 1.274.500. Dit laat echter onverlet dat eiser omstandigheden kan aanvoeren die aanleiding geven tot een benedenwaartse bijstelling van de waarde.

4.3. Eiser heeft gesteld dat de waarde van de woning € 1.100.000 bedraagt. Hij heeft daartoe gewezen op het door hem in de bezwaarfase overgelegde taxatierapport van WOZ-consultants, opgemaakt op 17 juni 2009 door [D], WOZ-taxateur. In dit door eiser overgelegde taxatierapport zijn verkoopgegevens opgenomen van de objecten [E-straat 5], [F-straat 6] en [G-straat 7] te [Z]. De taxateur heeft geconcludeerde tot een waarde per 1 januari 2008 van € 1.100.000. Blijkens het taxatierapport en de daarin opgenomen taxatiekaart woningen heeft hij deze waarde gebaseerd op de voor de genoemde objecten gerealiseerde transactieprijzen. Deze transactieprijzen zijn geïndexeerd naar de waardepeildatum en de daaruit afgeleide prijzen per kubieke- dan wel vierkante meter voor de woon- dan wel perceeloppervlaktes zijn gecorrigeerd in verband met bouwtype, bouwvolume en bouwjaar. Daaruit heeft de taxateur een gemiddelde prijs per kubieke- dan wel vierkante meter berekend, die hij heeft vermenigvuldigd met de woon- en perceeloppervlakte van eisers woning, met als resultaat een beweerdelijke waarde van € 1.100.000.

De rechtbank is van oordeel dat, nog afgezien van de vraag of de door de taxateur gehanteerde objecten voldoende vergelijkbaar zijn met eisers woning, moet worden voorbijgegaan aan de aldus berekende waarde. De taxateur heeft de hoogte van de toegepaste indexering naar de waardepeildatum niet onderbouwd. Dit geldt ook voor de toegepaste correcties, wat daar verder ook van zij. De op deze wijze voor deze objecten berekende (WOZ-) waarden per 1 januari 2008 kunnen dan ook niet dienen ter onderbouwing van de waarde van eisers woning. Daar komt nog bij dat de waarde die aan een onroerende zaak dient te worden toegekend in het algemeen niet overeenkomt met een gemiddelde waarde van de vergelijkingsobjecten, zodat ook om die reden de rechtbank niet aannemelijk acht dat de in het taxatierapport genoemde waarde van € 1.100.000, die - zoals uit het voorgaande blijkt - is gebaseerd op een gemiddelde kubieke- dan wel vierkante meterprijs, de waarde is als bedoeld in artikel 17 van de Wet WOZ.

4.4. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslagen niet te hoog zijn vastgesteld. Het beroep is daarom ongegrond.”

3.3. De rechtbank achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

4. Geschil in hoger beroep

Ook in hoger beroep is in geschil of de WOZ-waarde van de woning op 1 januari 2008 ten minste - de bij uitspraak op bezwaar vastgestelde waarde van - € 1.274.500 bedraagt.

Daarnaast is in geschil of belanghebbende zowel met betrekking tot de procedure voor de rechtbank als voor het Hof recht heeft op een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb.

5. Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. De bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet op een te hoog bedrag is vastgesteld, rust op de heffingsambtenaar.

5.2. De heffingsambtenaar heeft de waarde van het appartement gebaseerd op (vier) verkoopprijzen van de (drie) onder 2.2 van de uitspraak van de rechtbank vermelde vergelijkingsobjecten, waarbij het Hof aantekent dat het vergelijkingsobject [B-straat 2] uit twee appartementen bestaat. De vergelijkingsobjecten zijn kort vóór of kort na de waardepeildatum verkocht. Als toelichting op zijn taxatie heeft de heffingsambtenaar in zijn “Reactie taxateur, bijlage bij het verweerschrift” over de vergelijkingsobjecten geschreven:

“Het betreffen vier objecten die erg goed met elkaar vergelijkbaar zijn op basis van locatie, liggen in hetzelfde deel in [wijk Y], om de hoek van het onderhavige object. Ook qua type woning zijn zij hetzelfde (archetype 18 dwz eengezinswoning; tussen-/eindwoning; gebouwd omstreeks 1900). Daarnaast komen de woon- en kaveloppervlakte overeen met het onderhavige object.

Verkoop 1 en Verkoop 2 [B-straat 2] betreffen hetzelfde pand. Deze woning bevindt zich bij de eerste transactie in een eenvoudige/normale staat van onderhoud en bij de tweede transactie is deze woning compleet gerenoveerd.

Verkoop 3 [B-straat 3] betreft ook een woning die verkocht is in gerenoveerde staat. Hetgeen de hoge gerealiseerde vierkante meterprijs ook verklaard.

Verkoop 4 [C-straat 4] betreft een woning die in een normale staat van onderhoud verkeerd, dus geen overdreven luxe.

De gemiddelde gerealiseerde vierkante meterprijs van de vergelijkbare verkopen komt uit op € 6.160, - terwijl de getaxeerde vierkante meterprijs van het onderhavige object uitkomt op € 4.300, -. Dit levert voor belanghebbende een voordeel op van € 1.860, - per vierkante meter, wat een absoluut rekenkundig voordeel betekent van € 465.000, - (250 * € 1.860, -).

Ik ben dan ook van mening dat de waardedrukkende factoren, zoals de locatie naast een restaurant en een mindere staat van onderhoud, met dit waardeverschil ruimschoots tot uiting komen.”

5.3. Belanghebbende stelt dat de woning € 1.100.000 waard is. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft hij zowel in de procedure voor de rechtbank, als voor het Hof een taxatierapport (met in elk drie vergelijkingsobjecten) overgelegd (hierna aan te duiden als respectievelijk taxatierapport 1 en taxatierapport 2). Beide taxatierapporten zijn - met uitzondering van de opgenomen vergelijkingsobjecten - identiek. Belanghebbende stelt dat de door hem ingebrachte taxatierapporten de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning met betrekking tot “kwaliteit, onderhoud, doelmatigheid, ligging, luxe, uitstraling, bouwjaar, wet van het afnemend grensnut en verschil in objecttype” controleerbaar en inzichtelijk maken. Zijns inziens geldt dit niet voor het taxatierapport van de heffingsambtenaar.

Belanghebbende beroept zich in hoger beroep op beide taxatierapporten.

5.4. De heffingsambtenaar heeft met betrekking tot de vergelijkingsobjecten welke zijn opgenomen in het taxatierapport 1 in zijn “Reactie taxateur, bijlage bij het verweerschrift”, voor zover van belang, het volgende geschreven:

“Referentie 1: [E-straat 5] is om diverse redenen niet bruikbaar voor de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ. Allereerst ligt deze verkoop niet in [wijk Y], zoals het onderhavige object, maar in [wijk W]. Een hele andere wijk. Daarnaast betreft het hier een complex van 4 zelfstandige appartementen die in verhuurde staat zijn verkocht. Dus niet één herenhuis zoals het onderhavige object en al helemaal niet vrij van huur en gebruik.

Referentie 2: [F-straat 6] Betreft wederom een verkoop die niet bruikbaar is in het kader van de waardebepaling van de Wet WOZ. Dit object ligt overigens wel in [wijk Y], in een ander deel, maar is qua locatie wel te gebruiken. Echter betreft het hier eveneens een complex bestaande uit drie zelfstandige appartementen die de eigenaar in verhuurde staat aan zichzelf heeft doorverkocht. Dus ook geen herenhuis vrij van huur en gebruik.

Referentie 3: [G-straat 7] Ook deze verkoop is niet goed bruikbaar voor de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ. Allereerst ligt deze woning niet aan [het park], maar in de buurt van [het park]. Er is zelfs geen uitzicht op [het park]. Daarnaast ligt deze woning niet in [wijk Y], zoals het onderhavige object, maar in [wijk W]. Ook was deze woning ten tijde van de verkoop niet luxe afgewerkt, zoals belanghebbende beweert. Het betreft hier een verkoop van een object dat in gebruik was als kamerbewoning. De woning is op 02-03-2009 en op 03-03-2009 overgedragen van woonvereniging [J] naar [K BV] voor twee verschillende bedragen, dus een uiterst dubieuze transactie te noemen. Bovenal is de transactiedatum de voornaamste reden om deze verkoop niet te gebruiken. De datum van aankoop 02-03-2009 of 03-03-2009 en het prijspeil (1-1-2008) liggen te ver uit elkaar om een goede situatie van de werkelijkheid te schetsen.”

5.5. Ter zitting voor het Hof heeft de heffingsambtenaar eveneens, deels soortgelijke, bezwaren geuit tegen de door belanghebbende gehanteerde vergelijkingsobjecten in zijn taxatierapport 2. Over die objecten heeft hij opgemerkt:

“- Met betrekking tot het object [H-straat 8] heb ik de melding teruggekregen dat de transactieprijs niet bruikbaar is, omdat het object uit twee zelfstandige appartementen bestaat en in verhuurde staat is verkocht.

Belanghebbendes woning is daarentegen in gebruik als één grote, zelfstandige woning.

- Met betrekking tot het object [I-straat 9] heb ik (eveneens) de melding teruggekregen dat de transactieprijs niet bruikbaar is, omdat (ook) dit object uit meerdere zelfstandige eenheden bestaat en in verhuurde staat is verkocht. Daarnaast is de transactiedatum van 11 mei 2009 te ver verwijderd van de waardepeildatum van 1 januari 2008. Als laatste wil ik het Hof wijzen op de omstandigheid dat het object na verkoop volledig is gerenoveerd. (…)

- Met betrekking tot het object [I-straat 10] heb ik (ook) de melding teruggekregen dat de transactieprijs niet bruikbaar is, omdat het object in verhuurde staat is verkocht. Of het object uit meerdere zelfstandige eenheden bestaat weet ik niet zeker, ik dacht dat het ging om twee zelfstandige eenheden.”

5.6. Het Hof is van oordeel dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten en de woning in zodanige mate met elkaar vergelijkbaar zijn dat de met die objecten gerealiseerde transactieprijzen (zie 2.2 van de uitspraak van de rechtbank) terecht als uitgangspunt zijn genomen bij het bepalen van de WOZ-waarde van de woning.

Uit hetgeen de heffingsambtenaar overigens gesteld heeft (onder andere weergegeven onder 5.2) leidt het Hof af dat de heffingsambtenaar zich rekenschap heeft gegeven van de verschillen en overeenkomsten met betrekking tot oppervlakte, ligging, type, bouwjaar en onderhoud tussen de vergelijkingsobjecten en de woning.

De stelling van belanghebbende dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten niet bruikbaar zijn omdat die objecten ‘een geheel ander kwaliteitsniveau kennen’ doet daar niet aan af. Enerzijds omdat belanghebbende die stelling slechts met betrekking tot de vergelijkingsobjecten [C-straat 4] en [B-straat 3] enigszins onderbouwt, anderzijds omdat indien veronderstellenderwijs uitgegaan wordt van de juistheid van belanghebbendes stelling, daarmee die objecten niet onbruikbaar zijn geworden om als uitgangspunt te nemen bij het bepalen van de WOZ-waarde van de woning. Alsdan zou de heffingsambtenaar het ‘andere kwaliteitsniveau’ in aanmerking moeten nemen bij het zich rekenschap geven van de verschillen en overeenkomsten tussen de vergelijkingsobjecten en de woning. Zoals volgt uit de eerste alinea van deze rechtsoverweging en uit rechtsoverweging 5.7 heeft de heffingsambtenaar dit naar het oordeel van het Hof (in voldoende mate) gedaan.

5.7. De heffingambtenaar heeft voor de woning een lagere waarde per vierkante meter gehanteerd (€ 4.300) dan overeenkomt met de gemiddelde vierkante meterprijs van de op of rond de waardepeildatum verkochte vergelijkingsobjecten (€ 6.160); hetgeen in totaal tot een waardedrukkend effect van [250 x (€ 6.160 -/- € 4.300) =] € 465.000 heeft geleid. Hierdoor heeft de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de waarde naar het oordeel van het Hof in voldoende mate rekening gehouden met de door belanghebbende gestelde nadelen, zoals (1) overlast van de naast de woning gelegen cateraar in visproducten, en (2) de staat van onderhoud, dan wel het ‘andere kwaliteitsniveau’. Hierbij merkt het Hof op dat de heffingsambtenaar in zijn “Reactie taxateur, bijlage bij het verweerschrift” erkend heeft dat er van de naast de woning gelegen cateraar een waardedrukkend effect uitgaat en dat belanghebbende ter zitting van het Hof dit effect op niet meer dan circa € 30.000 geschat heeft. Voorts wijst het Hof erop dat belanghebbende met betrekking tot de tweede waardedrukkende factor (de staat van onderhoud) geen enkel bedrag genoemd heeft.

5.8. Naar het oordeel van het Hof kunnen de transactieprijzen van de door belanghebbende genoemde vergelijkingsobjecten niet als uitgangspunt dienen voor de bepaling van de WOZ-waarde van de woning. Immers de heffingsambtenaar heeft door belanghebbende onvoldoende betwist gesteld - en het Hof acht derhalve aannemelijk - :

• dat de objecten [E-straat 5], [F-straat 6], [H-straat 8] en [I-straat 9 en 10] bestaan uit een complex van zelfstandige en verhuurde appartementen;

• dat het object [G-straat 6] verkocht is aan een met de verkoper gelieerde partij en in een ander buurt dan de woning is gelegen.

Voorts liggen de objecten [E-straat 5] en [G-straat 6] in een andere buurt dan de woning. Daar komt bij dat het Hof met de heffingsambtenaar van oordeel is dat de transactiedata van het laatstgenoemde object en die van het object [I-straat 9] in beginsel te ver afliggen van de peildatum om als uitgangspunt voor de bepaling van de WOZ-waarde van de woning te dienen. Belanghebbende heeft onvoldoende redenen aangevoerd om van deze hoofdregel af te weten wijken.

5.9. Anders dan belanghebbende voorstaat is het Hof van oordeel dat de WOZ-waarde van voorgaande tijdvakken ten deze niet van belang is. De juistheid van de WOZ-waarde op een bepaalde waardepeildatum kan niet worden afgeleid uit de waarde zoals deze op een eerdere waardepeildatum is vastgesteld, maar dient te worden onderbouwd op basis van actuele markgegevens.

5.10. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de aan de woning toegekende waarde van € 1.274.500 niet te hoog is vastgesteld.

5.11. Nu de uitspraak op bezwaar - naar de heffingsambtenaar ook verklaard heeft - ten onrechte geen beslissing over de vergoeding van de ‘kosten bezwaarfase’ bevatte (zij het dat niet in geschil is dat belanghebbende deze kosten na de uitspraak op bezwaar vergoed heeft gekregen), heeft de rechtbank deze uitspraak ten onrechte niet vernietigd. Om deze reden zal het Hof het hoger beroep gegrond verklaren en de uitspraak van de rechtbank vernietigen.

Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

6. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de kosten van het beroep en het hoger beroep van belanghebbende, te berekenen op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Die kosten bestaan uit:

• de in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; en

• de in artikel 1, onderdeel b, van het Besluit vermelde kosten van een deskundige.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief als volgt vast:

• De kosten van het beroep bij de rechtbank bedragen 2,5 (punten voor het beroepschrift, het inwinnen van schriftelijke inlichtingen en de zitting) maal 1 (wegingsfactor) maal € 437 (waarde per punt), dat is € 1.092,50.

• De kosten van het hoger beroep bedragen 2 (punten voor het beroepschrift en de zitting) maal 1 (wegingsfactor) maal € 437 (waarde per punt), dat is € 874.

• De totale kosten bedragen derhalve € 1.966,50.

7. Beslissing

Het Hof:

• vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

• verklaart het beroep gegrond;

• vernietigt de uitspraak op bezwaar, voor zover deze geen beslissing inhoudt op belanghebbendes verzoek om een kostenveroordeling;

• veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende in de bezwaarfase gemaakte kosten, zijnde € 827,40, met dien verstande dat de heffingsambtenaar deze kosten niet meer hoeft uit te betalen;

• veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 1.966,50; en

• gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende vergoedt het door deze voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal (€ 41 + € 112 =) € 153.

De uitspraak is gedaan door mr. P.F. Goes, voorzitter, M.J. Leijdekker en E. van Waaijen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 1 maart 2012 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.