Home

Gerechtshof Amsterdam, 03-04-2012, BW1499, 09/00593

Gerechtshof Amsterdam, 03-04-2012, BW1499, 09/00593

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
3 april 2012
Datum publicatie
11 april 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BW1499
Zaaknummer
09/00593
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 6.1

Inhoudsindicatie

De rechtbank heeft het beroep verworpen omdat belanghebbende geen bewijsstukken heeft overgelegd. In hoger beroep zijn evenmin bewijsstukken overgelegd, zodat het Hof kan volstaan met een verwerping van het hogere beroep onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 09/00593

3 april 2012

eerste meervoudige belastingkamer

proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

[X] te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 09/35 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) van 29 juli 2009 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Zaandam, de inspecteur.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2012.

Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Gronden

1. Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op een persoonsgebonden aftrek ter zake van

a. een niet eerder in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek uit een vorig jaar;

b. buitengewone uitgaven en

c. giften.

2.a. De rechtbank heeft in onderdeel 25 van haar uitspraak overwogen dat belanghebbende zijn stelling dat er sprake is van een niet eerder in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek niet heeft onderbouwd en op grond daarvan geoordeeld dat geen aftrek ter zake is toegestaan. Omdat de bewijslast voor deze aftrekpost op belanghebbende rust, acht het Hof de conclusie van de rechtbank juist.

2.b. De rechtbank heeft in de onderdelen 26 tot en met 38 van haar uitspraak overwogen dat belanghebbende en zijn echtgenote niet de vereiste bewijsstukken hebben ingebracht, er niet in zijn geslaagd aannemelijk te maken dat zij meer uitgaven ter zake van ziekte en invaliditeit hebben gedaan dan € 3.184,05 en op grond daarvan terecht geoordeeld dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid enig bedrag als buitengewone uitgave in aanmerking te nemen.

2.c. De rechtbank heeft in onderdeel 24 van haar uitspraak overwogen dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de ingevolge de wet gestelde voorwaarden voor aftrek van giften is voldaan en op grond daarvan terecht geoordeeld dat geen aftrek ter zake toegestaan.

3. De rechtbank heeft in onderdeel 39 van haar uitspraak geoordeeld dat het risico van het niet bewaren van de vereiste betalingsbewijzen voor rekening van belanghebbende komt. Zij heeft daarbij de door belanghebbende gestelde omstandigheden in aanmerking genomen. Belanghebbende heeft deze omstandigheden in hoger beroep deels weer naar voren gebracht. Het Hof sluit zich ook op dit punt aan bij het oordeel van de rechtbank.

4. Nu in hoger beroep evenmin bewijsstukken zijn ingebracht, volstaat het Hof met een verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank.

Slotsom

Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat het hogere beroep ongegrond is.

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De mondelinge uitspraak is gedaan op 3 april 2012 door mrs. A.D.R.M. Boumans, voorzitter van de belastingkamer, J.P.F. Slijpen en D. Hund, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter van de belastingkamer en de griffier.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.