Home

Gerechtshof Amsterdam, 12-04-2012, BW2981, 10/00938

Gerechtshof Amsterdam, 12-04-2012, BW2981, 10/00938

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
12 april 2012
Datum publicatie
18 april 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BW2981
Zaaknummer
10/00938
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.90

Inhoudsindicatie

Het sluiten van een overeenkomst krachtens welke recht bestaat op een vergoeding voor het uitzenden van opnamen is aan te merken als een werkzaamheid in de zin van artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 10/00938

12 april 2012

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: A.C. van der Noll (Schouten Accountants te Rhoon),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/2168 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi/kantoor Hilversum,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 15 oktober 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.958.

1.1.2. Met dagtekening 15 oktober 2009 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd, berekend naar een premie-inkomen van € 8.498.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken, gedagtekend 24 maart 2010, de aanslagen gehandhaafd.

1.3. Bij uitspraak van 23 november 2010 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 27 december 2010, aangevuld bij brief van 24 januari 2011. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.5 van haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.

2.1. Eiseres heeft in 1998 als zangeres meegewerkt aan het maken van een proefopname van een cd. Een deel van de proefopname is een jaar later door een derde gebruikt voor een commercial. Eiseres heeft in 2004 een exploitatieovereenkomst uitvoerende kunstenaars gesloten met de Stichting ter Exploitatie van Naburige Rechten (hierna: SENA) en een algemene opdracht tot uitbetaling uitvoerende kunstenaar aan SENA gestuurd.

2.2. Eiseres heeft in 2006 een bedrag van € 8.498 van SENA ontvangen.

2.3. Eiseres heeft daarnaast in 2006 van het Uwv een uitkering ingevolge de werkloosheidswet van € 9.443 ontvangen en voorts een inkomen vanwege uitzendwerk van

€ 2.017.

2.4. Eiseres heeft voor het jaar 2006 aangifte IB/PVV gedaan. Aangegeven is een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.977 en buitengewone uitgaven van € 483.

2.5. Met dagtekening 15 oktober 2009 heeft verweerder de aanslag IB/PVV en ZVW opgelegd. Daarbij heeft verweerder de aangifte van eiseres gecorrigeerd met een bedrag van € 8.498 aan inkomsten uit overige werkzaamheden. De buitengewone uitgaven van € 483 zijn vanwege een hogere drempel komen te vervallen.

2.2. In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast:

2.3. Belanghebbende heeft in 1999 haar toestemming verleend voor het gebruik van de proefopname voor een commercial, zoals in de uitspraak van de rechtbank onder 4.3 is overwogen.

2.4.1. Blijkens een bij het beroepschrift gevoegd afschrift van de onder 2.1 van de rechtbankuitspraak genoemde Exploitatie-overeenkomst uitvoerende kunstenaars, is SENA door de minister van Justitie aangewezen als rechtspersoon die met uitsluiting van ieder ander is belast met de inning en verdeling van de billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de naburige rechten (WNR). Deze vergoeding komt blijkens de overeenkomst gelijkelijk ten gunste van uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen.

2.4.2. Krachtens deze overeenkomst heeft belanghebbende de uitoefening en handhaving van haar op grond van de WNR toekomende rechten ter zake van opnamen waaraan zij heeft meegewerkt, waaronder de opname (getiteld (‘[A]’) die in de hiervoor vermelde commercial is gebruikt, overgedragen aan SENA.

2.4.3. In het jaar 2005 heeft SENA aan belanghebbende op grond van de in 2.4.1 vermelde overeenkomst een bedrag van € 4.503 uitbetaald. De inspecteur heeft dit bedrag als resultaat uit overige werkzaamheden in de heffing betrokken. Tegen de uitspraak op bezwaar, waarin de aanslag is gehandhaafd, is geen rechtsmiddel aangewend.

In het jaar 2007 heeft SENA aan belanghebbende ter zake van het uitzenden van de commercial een bedrag van € 40 uitbetaald.

3. Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de door SENA in 2006 uitbetaalde vergoeding is aan te merken als resultaat uit overige werkzaamheden en of deze vergoeding terecht in aanmerking is genomen als premie-inkomen bij de opgelegde aanslag ZVW 2006.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De rechtbank heeft over dit het volgende overwogen:

4.1. Een voordeel kan slechts inkomen zijn indien er een bron van inkomen aan ten grondslag ligt. Volgens vaste jurisprudentie (vgl. HR 3 maart 1954, BNB 1954/125 en HR 1 februari 2002, BNB 2002/128) worden de volgende drie cumulatieve voorwaarden gesteld aan een bron van inkomen: deelname aan het economische verkeer, het (subjectieve) oogmerk om voordeel te behalen, en de (objectieve) verwachting dat het voordeel redelijkerwijs kan worden behaald.

4.2. Eiseres heeft gesteld dat zij belangeloos en uit liefhebberij heeft meegewerkt aan de proefopname van de cd, dat commerciële overwegingen daarbij geen rol hebben gespeeld en dat de proefopname niet heeft geleid tot verkoopopbrengsten, zodat er geen sprake is van deelneming aan het economische verkeer en een positieve opbrengst redelijkerwijs niet was te verwachten, ook niet ten tijde van de aanmelding bij SENA.

4.3. Eiseres kan weliswaar worden gevolgd in de stelling dat haar medewerking aan de cd in 1998 een vriendendienst betrof, maar op het moment dat zij een jaar later toestemming geeft om de opname te gebruiken voor een commercial brengt eiseres haar eerdere activiteiten “op de markt” en gaat zij deze exploiteren. Dat er op dat moment geen sprake is van een winstoogmerk, acht de rechtbank onaannemelijk. Eiseres was er toen reeds mee bekend dat de opname werd gebruikt voor reclamedoeleinden en dat zij daarvoor een vergoeding zou kunnen ontvangen. Tegenover gebruik in een commercial staat normaliter een vergoeding en gesteld noch gebleken is van afwijkende voorwaarden in dit geval. Vervolgens heeft eiseres om ook daadwerkelijk de vergoeding te verkrijgen in 2004 de overeenkomst met SENA gesloten. Met het sluiten van de overeenkomst met SENA in 2004 geeft zij aan de vergoeding te willen ontvangen. Aan voormelde kan geen andere conclusie worden verbonden dan dat eiseres het behaalde voordeel, bestaande in de vergoeding van € 8.498, heeft beoogd en dat dit ook redelijkerwijs kon worden verwacht. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de vergoeding van SENA terecht aangemerkt als inkomen uit overige werkzaamheden.

4.4. Gezien het vorenstaande bestaat er geen recht op aftrek van de buitengewone uitgaven van € 483, nu deze als gevolg van de – zoals hiervoor is beslist – terechte inkomenscorrectie zijn komen te vervallen als gevolg van een wijziging van de drempel.

4.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

4.2. In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat zij weliswaar een jaar na het maken van de proefopname toestemming heeft gegeven voor het gebruik van deze opname in een commercial, maar dat zij daarmee geen winstoogmerk had. Het maken van de proefopname lag in 1998 in de privésfeer; het achteraf genieten van destijds niet-beoogde inkomsten moet worden gelijkgesteld met het geldelijke voordeel uit een uit liefhebberij opgezette verzameling, aldus belanghebbende.

4.3. Niet in geschil is dat de onderhavige vergoeding aan belanghebbende is uitbetaald krachtens de tussen haar en SENA gesloten overeenkomst. Voorts staat vast dat belanghebbende deze overeenkomst is aangegaan met het oog op het verkrijgen van een vergoeding voor het openbaar maken van de in die overeenkomst vermelde cd-opnames waarop haar stem is te horen, waaronder de opname (getiteld ‘[A]’) die in de hiervoor vermelde commercial is gebruikt. Nu vaststaat dat deze commercial ook werd uitgezonden voordat de overeenkomst gesloten was, moet geoordeeld worden dat dit voordeel ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met SENA (in 2004) ook redelijkerwijs te verwachten was.

4.4. Het vorenstaande dwingt tot de conclusie dat met het sluiten van de overeenkomst met SENA in 2004 sprake is van het productief maken van een recht. Daarmee heeft belanghebbende een werkzaamheid verricht in de zin van artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De krachtens die overeenkomst in 2006 genoten vergoeding is mitsdien aan te merken als een resultaat uit die werkzaamheid.

Slotsom

4.5. Het vorenstaande brengt mee dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd met aanvulling van de gronden zoals hiervoor weergegeven. Tot slot brengt ’s Hofs oordeel mee dat aan het tussen partijen bestaande geschil of reeds in 1998 belastbare inkomsten generende werkzaamheden zijn verricht voorbij kan worden gegaan.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor de proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. D.B. Bijl, voorzitter van de belastingkamer, E.A.G. van der Ouderaa en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 12 april 2012 in het openbaar uitgesproken.

De uitspraak is ondertekend door de oudste raadsheer.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.