Home

Gerechtshof Amsterdam, 15-03-2012, BW3274, 10/00493

Gerechtshof Amsterdam, 15-03-2012, BW3274, 10/00493

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
15 maart 2012
Datum publicatie
25 april 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3274
Zaaknummer
10/00493
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 16-05-2023 tot 01-07-2023] art. 8:75

Inhoudsindicatie

In geschil is of de rechtbank het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 8:75a Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), terecht heeft afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 10/00493

15 maart 2012

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/1334 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 6 februari 2010 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende voor het parkeren van een voertuig, kenteken [00-AA-BB], in de Y-straat te Amsterdam, ter hoogte van perceelnummer 158.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 10 maart 2010, het bezwaar ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3. Nadat belanghebbende beroep heeft ingesteld bij de rechtbank, heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag vernietigd. Belanghebbende heeft vervolgens het beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten.

1.4. Bij uitspraak van 9 juli 2010 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingediende verzoek om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten afgewezen.

1.5. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 19 juli 2010. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.6. Op 8 februari 2012 is per fax een nader stuk ontvangen van de heffingsambtenaar.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof deze als volgt vast:

2.2. Belanghebbende heeft niet verzocht om vergoeding van de kosten in de bezwaarfase voordat de heffingsambtenaar op 10 maart 2010 uitspraak heeft gedaan.

2.3. Belanghebbende is directeur en aandeelhouder van een aantal vennootschappen, waaronder [K-Investments B.V.] Zijn fiscaal adviseur is [L Fiscaal Juristen N.V.] (hierna: [L]).

2.4. Tot de gedingstukken behoort een door belanghebbende ingebrachte factuur van [L] met datum 7 juni 2010. Deze factuur is gericht aan [K-Investments B.V.], t.a.v. de heer ing. [X] te [Z]. In de factuur is, voor zover van belang vermeld:

‘Omschrijving

Procedure gemeente Amsterdam

- Concept reactie brief d.d. 11 februari 2010 aan de gemeente Amsterdam.

- Beoordeling brief gemeente Amsterdam d.d. 10 maart 2010.

- Beoordeling mogelijkheden beroep, brief Rechtbank d.d. 19 maart 2010.

- Beoordeling brief d.d. 11 mei 2010 gemeente Amsterdam.

- Concept beroepschrift d.d. 24 maart 2010.

Subtotaal € 595,00

Totaal BTW 19,00% € 113,05

Totaalbedrag factuur € 708,05’

2.5. In een brief van [L] van 28 juni 2010 aan belanghebbende, is het volgende vermeld:

‘Factuur aan [K-Investments B.V.]

Deze rechtspersoon staat als cliënt bij ons kantoor geregistreerd. Wij sturen derhalve onze facturen aan [K-Investments B.V.] Uw accountant zal onze kosten - als deze op u privé betrekking hebben - in rekening-courant met u verrekenen. Hiermee komen de kosten voor uw rekening.’

2.6. De heffingsambtenaar heeft per fax, ingekomen bij het Hof op 8 februari 2012 om 16.04 uur, een nader stuk ingediend en daarin aangekondigd dat de gemeente Amsterdam, naar het zich laat aanzien, niet in de gelegenheid is zich tijdens de mondelinge behandeling te laten vertegenwoordigen. De heffingsambtenaar is niet ter zitting verschenen.

3. Geschil in hoger beroep

In geschil is of de rechtbank het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 8:75a Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), terecht heeft afgewezen.

4. Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft voor zover van belang, het volgende overwogen. Daarbij is belanghebbende aangeduid als ‘eiser(es)’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.

2.1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in artikel 8:75 en 8:75a Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

2.2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.

2.3. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken, omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiser(es) en eiser(es) tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.

2.4. Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek als verweer aangevoerd dat de door eiser(es) opgevoerde kosten niet in aanmerking komen voor vergoeding. Verweerder voert aan dat de proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet bij eiser(es) worden gedeclareerd, maar bij [K-Investments BV.] Tevens voert verweerder aan dat niet eerder is gebleken dat eiser(es) zich in de procedure liet bijstaan.

2.5. De rechtbank overweegt dat de kosten die eiser(es) vergoed wenst te zien ingevolge het Besluit niet voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien uit de zich in het dossier bevindende stukken niet is gebleken van door een derde verleende professionele rechtsbijstand.

2.6. De rechtbank zal het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen afwijzen.

5. Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Indiening nadere stukken door de heffingsambtenaar

5.1. In artikel 8:58, eerste lid, Awb is bepaald dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. De heffingsambtenaar heeft een nader stuk ingediend aan het einde van de middag van de dag voorafgaand aan de dag waarop het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld zich hierdoor in zijn belangen geschaad te voelen en heeft het Hof verzocht dit stuk niet tot de gedingstukken te rekenen, dan wel - indien het Hof dit verzoek niet honoreert - hem in de gelegenheid te stellen na afloop van de zitting schriftelijk te reageren. Het Hof is van oordeel dat het belang dat belanghebbende heeft bij voortvarende afdoening van de zaak en - ook met het oog op de door hem in dat verband anders mogelijk nog te maken kosten - niet geconfronteerd te worden met de noodzaak zich zo laat in de procedure nog te moeten verweren tegen een nader stuk van de heffingsambtenaar, in het onderhavige geval zwaarder weegt dan het belang van de heffingsambtenaar om in dit stadium van de procedure nog een nader stuk in te kunnen dienen. Hierbij weegt het Hof mee dat uit dit stuk geen reden naar voren komt waarom het in een dergelijk laat stadium is ingezonden en de heffingsambtenaar bovendien geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid ter zitting te verschijnen om zijn standpunt nader toe te lichten. Het Hof zal daarom dit te laat ingediende stuk niet tot de gedingstukken rekenen.

Proceskosten

5.2. Belanghebbende heeft tegelijkertijd met de intrekking van zijn beroepschrift bij de rechtbank verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Bij het verzoek is de in 2.4. van de feiten bedoelde factuur van [L] gevoegd.

5.3. In artikel 7:15, derde lid, Awb, is bepaald dat een verzoek om vergoeding van de kosten in de bezwaarfase moet zijn gedaan voordat het bestuursorgaan, dat is voor de onderhavige procedure de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, op het bezwaar heeft beslist. Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat in de bezwaarprocedure geen verzoek is gedaan om vergoeding van de gemaakte kosten. Dit brengt mee dat de kosten vermeld in de factuur van [L], voor zover deze zijn opgeroepen door de brief van

11 februari 2010 aan de gemeente Amsterdam, niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat deze brief betrekking heeft op de bezwaarfase.

5.4. De heffingsambtenaar heeft ook in hoger beroep betwist dat belanghebbende in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding op de voet van artikel 8:75a Awb. Daartoe heeft hij onder meer gesteld dat niet is gebleken dat aan belanghebbende professionele rechtsbijstand is verleend in de procedure tot aan de intrekking van het beroep. Bovendien betwist hij dat de door belanghebbende overgelegde, onder 2.4 vermelde factuur betrekking heeft op kosten die op belanghebbende hebben gedrukt.

5.5. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij met [L] heeft gesproken over de naheffingsaanslag parkeerbelastingen en dat hij hem om advies heeft gevraagd over de wijze waarop hij deze naheffingsaanslag in rechte kon aanvechten. Het Hof acht niet uitgesloten dat belanghebbende hierover met zijn adviseur heeft gesproken. Het Hof acht echter niet aannemelijk dat de kosten, waarvan belanghebbende stelt dat deze door [L] aan hem in rekening zijn gebracht, daadwerkelijk door hem in privé worden betaald. De factuur van [L] is gericht aan één van de vennootschappen van belanghebbende. Uit de nota blijkt op geen enkele wijze dat door de adviseur werkzaamheden zijn verricht voor belanghebbende in zijn hoedanigheid als privé-persoon. De enkele stelling van belanghebbende, dat de kosten die aan [K-Investments B.V.] in rekening zijn gebracht aan hem worden doorberekend, acht het Hof niet aannemelijk. Ook de door belanghebbende overgelegde, onder 2.5 geciteerde verklaring van [L] is hiervoor onvoldoende bewijs, aangezien daarin slechts de veronderstelling wordt uitgesproken dat “[uw] accountant (…) onze kosten – als deze op u privé betrekking hebben – in rekening-courant met u [zal] verrekenen.” Aangezien de heffingsambtenaar ook in hoger beroep heeft betwist dat in verband met de onderhavige procedure daadwerkelijk advieskosten voor rekening van belanghebbende zijn gekomen, had het op de weg van belanghebbende gelegen nader bewijs van zijn stelling te leveren, bijvoorbeeld met een verklaring van de accountant, die deze doorberekening zou kunnen ondersteunen. Nu dergelijk nader bewijs ontbreekt, heeft belanghebbende niet aan zijn bewijslast voldaan en ziet het hof reeds op deze grond geen reden om het verzoek van belanghebbende toe te wijzen.

Slotsom

5.6. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, met aanvulling van de gronden zoals hiervoor vermeld.

6. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 Awb.

7. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. A.P.M. van Rijn, voorzitter, H.E. Kostense en O.B. Onnes, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus, als griffier. De beslissing is op 15 maart 2012 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.