Home

Gerechtshof Amsterdam, 19-04-2012, BW4383, 10/00890

Gerechtshof Amsterdam, 19-04-2012, BW4383, 10/00890

Inhoudsindicatie

Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbendes activiteiten als muzikant niet als bron van inkomen kunnen worden aanvaard en dat hiermee behaalde (negatieve) resultaten derhalve niet als winst uit onderneming kunnen worden aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 10/00890

19 april 2012

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], wonende te [Z], belanghebbende,

gemachtigde mr. D.P. Isebia (Isebia & Associates te Den Haag),

de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/1171 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank), in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Hilversum,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft met dagtekening 1 juli 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 134.568.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 22 januari 2010, de aanslag gehandhaafd.

Bij uitspraak van 3 november 2010 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 15 december 2010, aangevuld bij brief van 24 februari 2011. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Op 17 februari 2012 zijn nadere stukken ontvangen van de inspecteur. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

Belanghebbende, die bij aangetekende brief van 10 januari 2012 verzonden aan Postbus 96979, 2509 JJ te Den Haag is uitgenodigd voor de zitting, is niet verschenen. Blijkens gegevens van PostNL is de brief waarin de uitnodiging is verzonden op 12 januari 2012 afgehaald op de afhaallocatie.

2. Feiten

2.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin (evenals in de hierna opgenomen citaten) aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“2.1. Eiser is geboren op 12 juli 1964.

2.2.1. Sinds 1996 is eiser werkzaam als muzikant (band- en studio, zang en piano, arrangeur, componist en producer). Met betrekking tot zijn activiteiten als muzikant heeft eiser de volgende resultaten behaald:

Jaar Resultaat

1996 -/- € 9.773

1997 -/- € 10.018

1998 -/- € 13.981

1999 -/- € 18.972

2000 -/- € 22.598

2001 -/- € 4.006

2002 € 2.988

2003 -/- € 11.161

2004 -/- € 8.682

2005 -/- € 5.142

2006 -/- € 12.505

2007 € 8.053

2008 € 10.789

2.2.2. Verder was eiser in het onderhavige jaar fulltime werkzaam bij [A] als piloot. Het door eiser verdiende brutoloon vertoont het volgende verloop:

Jaar Brutoloon

1996 fl. 118.022

1997 fl. 124.596

1998 fl. 126.450

1999 fl. 152.320

2000 fl. 181.325

2001 € 94.182

2002 € 103.364

2003 € 110.069

2004 € 118.210

2005 € 130.809

2006 € 164.889

2007 € 173.520

2008 € 176.142

2.3.1. Eiser heeft in het jaar 2006 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 111.191. In zijn aangifte heeft eiser belastbare winst aangegeven ten bedrage van negatief € 23.377. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:

- winst uit onderneming voor ondernemersaftrek -/- € 12.505

- zelfstandigenaftrek -/- € 10.872

- belastbare winst uit onderneming -/- € 23.377

2.3.2. Bij het vaststellen van de definitieve aanslag heeft verweerder -/- € 23.377 belastbare winst niet geaccepteerd.”

Tegen deze door de rechtbank vastgestelde feiten zijn door partijen geen bezwaren ingebracht, zodat ook het Hof daarvan zal uitgaan.

In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast.

2.2. In het nader stuk van de inspecteur dat door het Hof op 17 februari 2012 is ontvangen, heeft de inspecteur in de bijlage aangiftegegevens IB/PVV 2009 van belanghebbende opgenomen. Hierin komt naar voren dat belanghebbende een winst uit onderneming (vóór toepassing van de ondernemersaftrek) heeft aangegeven van -/- € 10.279 en een brutoloon van € 176.142.

3. Geschil in hoger beroep

3.1. Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of belanghebbendes activiteiten als muzikant kunnen worden aangemerkt als een bron van inkomen, zijnde winst uit onderneming.

3.2. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding en de processen-verbaal van de zittingen in eerste aanleg en hoger beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De rechtbank heeft omtrent het geschil het volgende overwogen en geconcludeerd:

“4.1. Een voordeel kan slechts inkomen zijn in de zin van de Wet IB 2001 indien er een bepaalde bron aan ten grondslag ligt. Volgens vaste jurisprudentie (vgl. HR 3 maart 1954, BNB 1954/125 en HR 1 februari 2002, BNB 2002/128) is sprake van een bron van inkomen indien sprake is van:

- deelname aan het economische verkeer;

- het (subjectieve) oogmerk om voordeel te behalen, en

- de (objectieve) verwachting dat het voordeel redelijkerwijs kan worden behaald.

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser met zijn activiteiten als muzikant deelneemt aan het economische verkeer en dat hij hiermee voordeel beoogt te behalen. Wel is tussen partijen in geschil of ten aanzien van de muzikale activiteiten wordt voldaan aan de voorwaarde dat het voordeel redelijkerwijs kon worden verwacht.

4.3. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een objectieve winstverwachting bij eiser, zodat de activiteiten van eiser als muzikant geen bron van inkomen vormen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser gedurende de jaren 1996 tot en met 2006 – met uitzondering van het jaar 2002, in welk jaar een gering positief resultaat is behaald, – negatieve resultaten heeft behaald met zijn activiteiten. Eiser heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de verwachting gerechtvaardigd is dat hij met deze activiteiten in de toekomst duurzaam positieve resultaten zal gaan behalen. In de jaren 2007 en 2008 heeft eiser weliswaar een gering positief resultaat behaald, echter eiser heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aan de hand van concrete stukken of feiten aannemelijk kunnen maken dat in de jaren na 2008, met name het jaar 2009, eveneens positieve resultaten te verwachten zijn.

4.4. Gelet op het vorenoverwogene kunnen eisers activiteiten als muzikant voor het jaar 2006 niet worden aanvaard als een bron van inkomen en kunnen de hiermee behaalde (negatieve) resultaten derhalve niet als winst uit onderneming worden aangemerkt. Het beroep van eiser dient derhalve ongegrond te worden verklaard.”

4.2. Het Hof verenigt zich met deze overwegingen van de rechtbank en neemt deze over.

4.3. Voor zover belanghebbende in hoger beroep heeft willen stellen dat, door in de jaren 2007 tot en met 2009 (als gevolg van een arbeidsconflict) minder werkzaamheden voor [A] te verrichten en per 1 februari 2010 op deeltijdbasis bij [A] te (zijn) gaan werken, hij meer werkzaamheden als muzikant heeft kunnen verrichten en daarom mocht verwachten dat ook zijn resultaten uit dien hoofde zouden toenemen, heeft belanghebbende deze stelling tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt. Blijkens belanghebbendes aangiftegegevens is het resultaat uit zijn muzikale activiteiten in 2009 wederom negatief geweest; gegevens over latere jaren zijn door hem niet overgelegd. Het Hof kan daarom, en ook overigens, niet constateren dat de situatie in de jaren ná het onderhavige jaar (2006) ten opzichte van het verleden zodanig is gewijzigd dat redelijkerwijs kon worden verwacht dat met de activiteiten als muzikant voordeel zou worden behaald.

4.4. Voor zover belanghebbende in eerste aanleg een beroep op het vertrouwensbeginsel had gedaan en de in rekening gebrachte heffingsrente aan de orde had gesteld, heeft belang-hebbende zijn stellingen ter zitting van de rechtbank ingetrokken en in hoger beroep niet opnieuw aangevoerd.

4.5. Hetgeen belanghebbende voor het overige in hoger beroep heeft aangevoerd werpt geen nieuw of ander licht op de zaak.

Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. E.F. Faase, voorzitter van de belastingkamer, A.M.J.G. van Amsterdam en J.C.M. van Sonderen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Detweiler-Cox als griffier. De beslissing is op 19 april 2012 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.