Gerechtshof Amsterdam, 29-03-2012, BW4724, 10/00147
Gerechtshof Amsterdam, 29-03-2012, BW4724, 10/00147
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 29 maart 2012
- Datum publicatie
- 9 mei 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2012:BW4724
- Zaaknummer
- 10/00147
Inhoudsindicatie
Inspecteur stelt het door de Hoge Raad in zijn arrest van 15 april 2011, LJN BN6324, verlangde bewijs niet te kunnen leveren voor de navorderingsaanslagen VB; zodat de navorderingsaanslagen tot en met 1998 worden verminderd met de daarin begrepen verhogingen en de boetebeschikkingen ter zake van de navorderingsaanslagen VB voor de jaren 1999 en 2000 worden vernietigd.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van[X] te [Z], belanghebbende,
tegen
uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Voor de loop van het geding verwijst het Hof allereerst naar de (tussen)uitspraak van de Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer van 15 december 2011 met kenmerknummer 05/00137 (verder de Uitspraak). Bij de Uitspraak heeft het Hof de inspecteur opgedragen de vermogens voor de vermogensbelasting (VB) te berekenen met inachtneming van rechtsoverweging 5.6.3 van die uitspraak en heeft het Hof iedere verdere beslissing inzake het beroep betreffende de navorderingsaanslagen VB en de daarop betrekking hebbende kwijtscheldingsbeschikkingen (en beschikkingen heffingsrente) aangehouden.
1.2. Het lid van de Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer heeft de behandeling van het beroep verwezen naar de Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer.
1.3. Ter voldoening aan de onder 1.1 vermelde opdracht heeft de inspecteur het Hof bij schrijven van 7 februari 2012 (met bijlagen) de herberekende vermogenscorrecties doen toekomen. De gemachtigde heeft hierop gereageerd bij brief van 29 februari 2012. Van deze reactie is een afschrift naar de inspecteur gezonden.
1.4. Beide partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend uitspraak te doen zonder nader onderzoek ter zitting.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Voor de vaststelling van de feiten verwijst het Hof allereerst naar de Uitspraak. Het voegt daar het volgende aan toe.
2.2. De inspecteur heeft als bijlage bij de brief van 7 februari 2012 een spreadsheet overgelegd met daarop een tot de volgende vermogens leidende herberekening (in guldens):
jaar 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
nieuwe vermogens 304.000 297.000 304.000 306.000 299.000 342.000 337.000 391.000 389.000 436.000
3. Geschil
3.1. Voor de geschilomschrijving verwijst het Hof naar de Uitspraak.
3.2. Met betrekking tot de in de navorderingsaanslagen VB 1991 tot en met 1998 begrepen verhogingen en de bij de navorderingsaanslagen VB 1999 en 2000 genomen boetebeschikkingen heeft de inspecteur zich bij de in de Uitspraak onder 5.7.1.3.2 opgenomen brief van 27 juni 2011 op het standpunt gesteld dat het door de Hoge Raad in zijn arrest van 15 april 2011, LJN BN6324, verlangde bewijs niet kan worden geleverd. Dit brengt mee dat niet langer in geschil is dat de navorderingsaanslagen VB 1991 tot en met 1998 dienen te worden verminderd met de daarin begrepen verhogingen en dat de bij de navorderingsaanslagen VB 1999 en 2000 genomen boetebeschikkingen dienen te worden vernietigd.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Voor de beoordeling van het geschil verwijst het Hof allereerst naar de Uitspraak. Het voegt daar het volgende aan toe.
5.2. Het Hof heeft in de Uitspraak de inspecteur opgedragen de correcties te berekenen met inachtneming van de eliminatie van de factor 1,5, zodat deze per saldo 1 beloopt.
5.3.1. In de huidige fase van de procedure is geen ruimte voor het aanvoeren van andere grieven dan die welke betrekking hebben op deze berekening. Voor een uitzondering hierop is alleen dan ruimte indien het grieven betreft die niet eerder hadden kunnen worden aangevoerd.
5.3.2. Deze uitzondering doet zich niet voor met betrekking tot de in de brief van 29 februari 2012 opgenomen cassatiemiddelen inzake het tegen de Uitspraak ingestelde beroep in cassatie.
5.4. Nu de gemachtigde in zijn brief van 29 februari 2012 heeft aangegeven geen grieven te hebben tegen de berekeningen, zal het Hof de vermogens vaststellen in overeenstemming met deze berekening.
6. Proceskosten
6.1. Nu het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Andere kosten dan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn niet gesteld en zijn het Hof ook niet gebleken.
De kosten van deze bijstand, voor zover gemaakt tot de datum van de Uitspraak, zijn begrepen in het in de Uitspraak berekende bedrag. Het Hof verwijst in dit verband naar de rechtsoverwegingen onder 6 van de Uitspraak.
6.2. Hiervan uitgaande zijn de kosten van deze bijstand, voor zover gemaakt na de datum van de Uitspraak, de kosten voor het inzenden van de brief van 29 februari 2012. De te vergoeden kosten komen dan uit op 0,5 (0,5 punt voor het indienen van deze reactie) x € 322 x 0,5 (wegingsfactor voor de zwaarte van de zaak na de Uitspraak), dat is € 80,50.
7. Schadevergoeding
7.1. In de Uitspraak is in onderdeel 7.2 opgenomen dat het Hof aanleiding ziet voor een heropening van het vooronderzoek met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73, lid 2, Awb. De inspecteur is in verband daarmee in de gelegenheid gesteld in de vorm van een schriftelijke conclusie te reageren op het schrijven van de gemachtigde van 9 augustus 2011. Voor zover nodig wordt met toepassing van artikel 8:26 Awb de Minister van Veiligheid en Justitie in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
7.2. Nu in de behandeling van de bezwaren en van de beroepen inzake de navorderingsaanslagen IB/PV en de navorderingsaanslagen VB tot aan de Uitspraak geen onderscheid is gemaakt tussen deze beide belastingen, ziet het Hof in de omwille van een technische berekening eerst nadien gedane uitspraak inzake de navorderingsaanslagen VB geen reden het bij de Uitspraak heropende vooronderzoek te beperken tot de termijn tussen de ontvangst van het bezwaarschrift inzake de navorderingsaanslagen IB/PV en de datum van de Uitspraak en bepaalt daarom dat dit onderzoek mede ziet op de termijn tussen de ontvangst van het bezwaarschrift inzake de navorderingsaanslagen VB en de datum van de onderhavige uitspraak.
8. Beslissing
8.1. Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraken die betrekking hebben op de navorderingsaanslagen VB en de ter zake van deze navorderingsaanslagen genomen beschikkingen heffingsrente,
- vermindert de navorderingsaanslagen VB tot aanslagen berekend naar de volgende vermogens (in guldens):
jaar 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
vermogens 304.000 297.000 304.000 306.000 299.000 342.000 337.000 391.000 389.000 436.000
- vermindert de navorderingsaanslagen VB 1991 tot en met 1998 met de daarin begrepen verhogingen,
- vernietigt de boetebeschikkingen ter zake van de navorderingsaanslagen VB voor de jaren 1999 en 2000,
- vermindert de op de navorderingsaanslagen VB betrekking hebbende beschikkingen heffingsrente overeenkomstig de bovenstaande vermindering van die navorderingaanslagen en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 80,50.
8.2. Het Hof bepaalt dat de schade ter zake waarvan bij de Uitspraak het vooronderzoek is heropend teneinde de omvang daarvan te kunnen beoordelen, mede ziet op de schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn tussen de ontvangst van het bezwaar tegen de navorderingsaanslagen VB en de datum van de onderhavige uitspraak.
De uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 29 maart 2012 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.