Gerechtshof Amsterdam, 19-04-2012, BW4970, 10/00889
Gerechtshof Amsterdam, 19-04-2012, BW4970, 10/00889
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 april 2012
- Datum publicatie
- 9 mei 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2012:BW4970
- Zaaknummer
- 10/00889
Inhoudsindicatie
Belanghebbende woont in Nederland, is in dienstbetrekking bij een Nederlandse werkgever en is door deze werkgever het onderhavige jaar gedetacheerd naar een vestiging in Kazachstan. De arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en de Nederlandse werkgever heeft in zijn arbeidsrelatie steeds geprevaleerd. Er is geen situatie ontstaan waarin belanghebbende zijn arbeid niet (langer) uitsluitend heeft verricht uit hoofde van zijn dienstbetrekking met de in Nederland gevestigde werkgever. Geen recht op vrijstelling van de heffing van premie volksverzekeringen.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk 10/00889
19 april 2012
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/2023 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Alkmaar, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 22 juli 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.477 en een premie-inkomen van € 30.631.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 23 maart 2010, de aanslag gehandhaafd.
1.3. Bij mondelinge uitspraak van 4 november 2010, waarvan het proces-verbaal op dezelfde dag is verzonden, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 13 december 2010, aangevuld bij brief van 8 januari 2011. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2012.
Namens de inspecteur is verschenen [A], tot bijstand vergezeld van [B]. Belanghebbende noch zijn gemachtigde, die voor de zitting zijn uitgenodigd bij aangetekende brief met dagtekening 16 januari 2012 verzonden naar het adres van gemachtigde [C-straat 1] te [D], zijn verschenen. Blijkens de gegevens van PostNL (‘Track & Trace’) is de brief op 17 januari 2012 afgeleverd op het adres van gemachtigde.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende woont in 2006 in Nederland en verricht werkzaamheden in loondienst. De (feitelijke) werkzaamheden vinden plaats in Kazachstan.
2.2. In zijn aangifte IB/PVV 2006 heeft belanghebbende [E BV] als werkgever vermeld. [E BV] is volgens een tot de gedingstukken behorend uittreksel van de Kamer van Koophandel in [F] gevestigd. Het in de aangifte verantwoorde loon bedraagt € 53.756. Over dit loon is geen (Nederlandse) loonbelasting ingehouden.
2.3. Tot de gedingstukken behoort een door belanghebbende overgelegd schrijven van [E BV] gedagtekend 13 oktober 2010. Hierin is, voor zover van belang, opgenomen:
“[E BV]
(…) Headoffice
(…) [G-straat 2]
(…)
(…) [F]
(…) The Netherlands
To whom it may concern
(…)
Dear reader,
Hereby I provide you with the Employers declaration of [X].
[X] has been employed, and therewith had an Employment Agreement, with our Company [E] during the below described periods. [E] is a Kazakhstani company (entity). Therefore [X] was subject to the ROK laws and regulations. This means that he paid taxes in Kazakhstan.
Work history [X]
(…)
From the 1st of June 2003 till first of January 2007 – Offshore Marine Consultant
(…)”
Voorts hoort tot de gedingstukken een door belanghebbende overgelegd document van de Belastingdienst van Kazachstan ten name van belanghebbende betreffende belastingheffing 2006. Bij het vaststellen van de omstreden aanslag is voor de heffing van de inkomstenbelasting het loonbedrag van € 53.756 aangemerkt als inkomen ter zake waarvan recht bestaat op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
3. Geschil in hoger beroep
3.1. Tussen partijen is, evenals in eerste aanleg, in geschil of belanghebbende op grond van artikel 12, eerste lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: BUB) was verzekerd uit hoofde van de Nederlandse volksverzekeringen.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 12, eerste lid, van het BUB (Koninklijk Besluit van 24 december 1998, Stb. 746) bepaalt:
“Artikel 12. Wonen in Nederland, werken buiten Nederland
1. Niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen is de persoon die in Nederland woont en die gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie maanden uitsluitend buiten Nederland arbeid verricht, tenzij die arbeid uitsluitend wordt verricht uit hoofde van een dienstbetrekking met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever.”
In de Nota van Toelichting bij dit besluit is, onder het “artikel 12. Wonen in Nederland, werken buiten Nederland”, opgenomen:
“Artikel 10 van KB 164 kende tot 1 januari 1997 een beperking van de kring van verzekerden door ingezetenen die buiten Nederland arbeid verrichten (hetzij in dienstbetrekking, hetzij anders dan in dienstbetrekking) uit te sluiten van de verzekering. Vanaf die datum geldt dat degene die als werknemer in het buitenland werkzaam is voor een in Nederland wonende of gevestigde werkgever (waaronder tevens wordt verstaan "een Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon") wordt uitgezonderd van de beperking op grond van artikel 10 van de kring van verzekerden.
Hieraan lag de volgende motivering ten grondslag.
Ingezetenen die buiten Nederland werkzaamheden in dienstbetrekking gaan verrichten, maar die een nauwe band met Nederland blijven behouden, dienen verzekerd te blijven voor de volksverzekeringen. Gebleken is namelijk, dat personen die uitsluitend in het buitenland - afgezien van EU-/EER- of verdragslanden - werkzaamheden in loondienst verrichten meestal in het geheel niet dan wel zeer gebrekkig verzekerd zijn krachtens het aldaar geldende socialezekerheidsstelsel. Vaak ook werken de desbetreffende personen op zee (baggeraars, zeelieden) en vallen dan onder de socialeverzekeringswetgeving van geen enkel land. Voorts, als er al sprake is van een sociale verzekering elders, zal deze gezien de aard van de te verrichten werkzaamheden zeer versnipperd zijn. Derhalve is de sociale bescherming van de desbetreffende groep Nederlands ingezetenen gediend met een voortgezette dekking voor de risico's, waarvoor de volksverzekeringen bescherming bieden. Ook wordt gewezen op de systematiek van de werknemersverzekeringen. Op grond van die regelingen zijn Nederlands ingezetenen die buiten Nederland in loondienst werkzaam zijn voor een in Nederland wonende of gevestigde werkgever, verzekerd. Van een nauwe band met Nederland is sprake, indien naast het ingezetenschap de werkgever in Nederland woont of gevestigd is. De woon- respectievelijk vestigingseis leidt ertoe dat ook de premie-inning soepel zal kunnen verlopen. Volledigheidshalve wordt opgemerkt, dat deze uitzondering op de beperking van de kring der verzekerden niet geldt, wanneer op basis van een verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en één of meer andere staten of op basis van Verordening (EEG) nr. 1408/71 de wetgeving van een andere staat van toepassing wordt verklaard.
De groepen die met het gewijzigde artikel te maken krijgen zijn in het bijzonder de tijdelijk door een Nederlandse werkgever elders tewerkgestelde personen. De met deze wijziging bereikte duidelijkheid omtrent de verzekeringspositie van in Nederland woonachtige zeelieden en baggeraars kan ook van belang zijn voor de werkgever in verband met de omvang van de faciliteit voor de zeevaart. In een aantal gevallen zal deze faciliteit beter kunnen worden benut, indien door de premieplicht een hogere loonheffing is verschuldigd. Voorts zij vermeld dat de driemaandstermijn van de oude bepaling is gehandhaafd en derhalve blijft gelden voor werknemers die uitsluitend buiten Nederland werkzaam zijn in dienstbetrekking van een buitenlandse werkgever en voor personen die anders dan in dienstbetrekking (zoals zelfstandigen) uitsluitend buiten Nederland werkzaam zijn. Beide groepen zijn, indien zij langer dan drie maanden in het buitenland werken, vanaf de eerste dag dat de werkzaamheden in het buitenland worden vervuld, niet verzekerd.”
4.2. Tussen partijen is niet in geschil, en het Hof ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen, dat belanghebbende in het jaar 2006 in Nederland woont en in dat jaar gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie maanden uitsluitend buiten Nederland arbeid heeft verricht. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende zijn arbeid uitsluitend heeft verricht uit hoofde van een dienstbetrekking met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever, hetgeen de inspecteur betoogt en belanghebbende betwist.
4.3. Belanghebbende betoogt, naar het Hof begrijpt, dat zijn werkgever [E] (een niet in de EU gevestigde entiteit; hierna: de entiteit) is en er derhalve niet of althans niet uitsluitend sprake is van een dienstbetrekking met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet.
4.4. Gelet op de gedingstukken en hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd dient ervan uit te worden gegaan dat belanghebbende in het onderhavige jaar in dienstbetrekking was bij [E BV] (een in Nederland gevestigde vennootschap). In zijn aangifte IB/PVV heeft belanghebbende deze vennootschap als zijn werkgever vermeld (waarvan hij loon heeft ontvangen) en uit hetgeen overigens door belanghebbende naar voren is gebracht volgt niet dat er geen dienstbetrekking met deze vennootschap bestaat.
4.5. Indien al aangenomen moet worden dat met betrekking tot de uitvoering en inrichting van de door belanghebbende in Kazachstan verrichtte werkzaamheden een overeenkomst is gesloten waarbij (ook) belanghebbende en de entiteit (naar het Hof begrijpt, uit het onder de onder 2.3 opgenomen schijven, een dochter of anderszins verwante onderneming van [E BV]) partij waren, dan brengt dat niet vanzelf mee dat deze overeenkomst in de plaats treedt van de arbeidsovereenkomst met de in Nederland gevestigde werkgever [E BV]. Daarbij wijst het Hof erop dat aan detachering veelal - onder andere - afspraken tussen de gedetacheerde en zijn Nederlandse werkgever ten grondslag liggen die een nadere inhoud hebben gegeven aan de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst. Dergelijke afspraken maken niet - evenmin als de teneinde te voldoen aan lokale voorwaarden voor tewerkstelling met de lokale onderneming gesloten arbeidsovereenkomst - dat een situatie is ontstaan dat de gedetacheerde zijn arbeid voor de toepassing van artikel 12, eerste lid, van het BUB, niet (langer) uitsluitend verricht uit hoofde van zijn dienstbetrekking met de in Nederland gevestigde werkgever.
4.6. Het Hof acht aannemelijk dat, ook als sprake is van een overeenkomst tussen belanghebbende en de entiteit, de arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en [E BV] in de arbeidsrelatie van belanghebbende steeds heeft geprevaleerd. Dat voor de werkzaamheden aan het werkgeversgezag wellicht (mede) inhoud is gegeven door de entiteit leidt het Hof niet tot het oordeel dat de arbeid niet uitsluitend is verricht uit hoofde van de tussen belanghebbende en [E BV] bestaande arbeidsovereenkomst.
Het Hof overweegt daarbij dat een werkgever de nadere bepaling van door een werknemer te verrichten werkzaamheden kan overlaten aan een ander bij wie de werknemer in opdracht van de werkgever binnen het kader van de overeenkomst vallende werkzaamheden moet verrichten, zonder dat dit tot gevolg heeft dat de voor het bestaan van een dienstbetrekking vereiste gezagsverhouding niet langer aanwezig is (vgl. HR 23 mei 1980, NJ 1980, 633).
In dat verband is voorts van belang dat, zoals blijkt uit de in 4.1 weergegeven tekst van de Nota van Toelichting, dat artikel 12 van het BUB als insteek heeft een Nederlands ingezetene die buiten Nederland arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten als verzekerde op grond van de volksverzekeringen te behouden als sprake blijft van een nauwe band met Nederland, blijkend uit het feit dat hij in Nederland woonachtig blijft en zijn arbeidsovereenkomst met de in Nederland gevestigde werkgever voortzet. Aan deze twee voorwaarden is in het geval van belanghebbende voldaan.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende in 2006 verzekerd is voor de Nederlandse volksverzekeringen en terecht premie van hem is geheven.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, F.J.P.M. Haas en M. Greebe, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 19 april 2012 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.