Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-03-2012, BW5051, 11/00005

Gerechtshof Amsterdam, 22-03-2012, BW5051, 11/00005

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 maart 2012
Datum publicatie
9 mei 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BW5051
Zaaknummer
11/00005

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of de waarde van het perceel bosgrond buiten aanmerking moet blijven dan wel (subsidiair) die waarde door de heffingsambtenaar ook overigens te hoog is vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 11/00005

uitspraak: 22 maart 2012

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], wonende te [Y],

belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 09/1481 WOZ van de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Texel,

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een waardebeschikking ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) afgegeven waarbij de waarde van een aan belanghebbende toebehorende onroerende zaak aan de [A] [1] (nabij) [B] te Texel is vastgesteld op € 145.000.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van

28 april 2009 de vastgestelde waarde gehandhaafd.

Bij uitspraak van 25 november 2010 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 5 januari 2011, aangevuld bij brief van 4 juli 2011. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende is makelaar van beroep. Hij is eigenaar van een perceel grond gelegen aan de [A]weg [1] (nabij) [B] te Texel. Het perceel valt in hoofdzaak onder de Natuurbeschermingswet 1998.

Belanghebbende heeft dit perceel verworven op 26 september 2008 in een openbare verkoop. Voor dit perceel dat 48.147 m² groot is en dat bestaat uit 47.002 m² bosgrond en 1.145 m² toegangswegen, heeft belanghebbende een koopprijs betaald van € 205.000.

2.2. De onder 1 vermelde waardebeschikking heeft betrekking op de tot voormeld perceel behorende, als een afzonderlijke onroerende zaak aangemerkte, bosgrond.

2.3. Belanghebbende heeft een verklaring van Makelaardij Eelman & Adviseurs overlegd, uitkomende op een totale waarde van de bosgrond van € 90.000. De taxateur heeft een tweetal gedeelten aangemerkt als mogelijke uitbreiding voor aangrenzende bebouwde percelen en gewaardeerd op € 10 per m² en de waarde van de rest gesteld op € 1,50 per m².

3. Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of de waarde van het perceel bosgrond buiten aanmerking moet blijven dan wel (subsidiair) die waarde door de heffingsambtenaar ook overigens te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar voert in dit verband nog aan dat belanghebbende in bezwaar en beroep slechts de gelijktijdig met de waardebeschikking ter zake van het perceel opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelasting heeft bestreden en niet (tevens) die beschikking.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en op het door hen ter zitting verklaarde.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, en tot vermindering van de vastgestelde waarde. De ambtenaar concludeert tot bevestiging van uitspraak van de rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbende is op de eerste plaats de mening toegedaan dat in dezen sprake is van ten behoeve van de bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond en doelt daarmee kennelijk op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder a, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Uitvoeringsregeling).

4.2. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat het aan belanghebbende is om te bewijzen dat in zijn geval sprake is van bedrijfsmatige exploitatie van de bosgrond. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt met de exploitatie van de bosgrond deel te nemen aan het maatschappelijke productieproces met een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid met het oogmerk om daarmee winst te behalen. Zijn stelling dat het hem in eigendom toebehorende perceel bosgrond bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd, moet dan ook worden verworpen.

Nu er al evenmin sprake is van beheer van het perceel bosgrond door een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, kan de waarde ook niet buiten aanmerking blijven op grond van het voor natuurterreinen bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder c, van de Uitvoeringsregeling.

4.3. De heffingsambtenaar is blijkbaar van mening dat de vastgestelde waarde van het perceel bosgrond voor het overige niet ter beoordeling van het Hof staat, aangezien noch in bezwaar, noch in het beroep in eerste aanleg, tegen die waardevaststelling is opgekomen. Door een beroep te doen op de “vrijstelling” voor bosgrond is belanghebbende echter, zowel in bezwaar als in het beroep in eerste aanleg, opgekomen tegen de voor het perceel geldende waarde en dus tegen de waardebeschikking. Het stond belanghebbende dan ook vrij om in hoger beroep subsidiair het standpunt in te nemen dat die waarde te hoog was vastgesteld, voor het geval dat zijn primaire stelling zou falen.

4.4. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de door de heffingsambtenaar aan het perceel bosgrond toegekende waarde te hoog is. Hierin volgt het Hof belanghebbende niet.

De heffingsambtenaar heeft het perceel bosgrond met een oppervlakte van 47.002 m² getaxeerd op een waarde van € 145.000 hetgeen neerkomt op een prijs van € 3,08 per m².

De door belanghebbende in september 2008 betaalde prijs voor 48.147 m² grond bedraagt € 4,25 per m² en belanghebbende heeft onvoldoende onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat deze koopsom afweek van de waarde in het economische verkeer.

Bovendien heeft de heffingsambtenaar in het kader van zijn stelling dat de door hem vastgestelde waarde in lijn is met diverse op Texel gerealiseerde transacties van agrarisch gebruikte grond, gewezen op referentieobjecten die voldoende vergelijkbaar zijn met het perceel van belanghebbende. Bij die transacties, die hebben plaatsgevonden op 1 juli 2008 en 17 augustus 2007, zijn door organisaties werkzaam op het terrein van de natuurbescherming prijzen betaald van respectievelijk € 3,70 en € 6,87 per m².

Door belanghebbende is weliswaar gesteld dat hij een te hoge prijs voor het betreffende perceel heeft betaald, maar die stelling wordt verworpen nu belanghebbende die stelling niet nader feitelijk heeft geadstrueerd terwijl daartoe, gelet op de in augustus 2007 en juli 2008 gerealiseerde prijzen per m², alle aanleiding bestond.

De door belanghebbende overgelegde verklaring van Eelman geeft geen onderbouwing aan de hand van daadwerkelijke transacties voor de lagere waardering voor het bosperceel van € 1,50 per m². Het Hof gaat aan deze waardering voorbij.

4.5. Bij het bepalen van de waarde van een object in het kader van de Wet WOZ is niet van belang hoe hoog de waarde van dit object op eerdere waardepeildata is vastgesteld. De door belanghebbende gestelde omstandigheid dat de heffingsambtenaar voor de jaren 2006 en 2007 aan het perceel bosgrond een veel lagere waarde heeft toegekend, is voor dit geding dan ook niet van betekenis. Voorts is in dit verband evenmin van belang dat een perceel agrarische grond nabij Den Burg dat belanghebbende eerder in bezit heeft gehad destijds bij de waardevaststelling buiten aanmerking is gelaten.

4.6. Het Hof is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de in aanmerking genomen waarde van € 145.000 niet te hoog is.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus gedaan op 22 maart 2012 door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, J.P.A. Boersma en A.D.R.M. Boumans, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van R.J. Wessel als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.