Gerechtshof Amsterdam, 10-05-2012, BW5869, 11/00554
Gerechtshof Amsterdam, 10-05-2012, BW5869, 11/00554
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 10 mei 2012
- Datum publicatie
- 16 mei 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2012:BW5869
- Zaaknummer
- 11/00554
Inhoudsindicatie
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 11/00554
10 mei 2012
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 10/5217 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 21 juni 2010 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 52,30, bestaande uit € 1,40 parkeerbelasting en € 50,90 kosten van de naheffingsaanslag.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 25 augustus 2010, de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Bij uitspraak van 19 mei 2011, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 27 juni 2011, aangevuld bij brief van 26 juli 2011. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2012. Belanghebbende, die bij aangetekende brief van 30 januari 2012 verzonden aan het door belanghebbende gehanteerde postadres Postbus […], […] [Z], is uitgenodigd voor de zitting, is niet verschenen. Blijkens gegevens van PostNL is voor de brief waarin de uitnodiging is verzonden, op 31 januari 2012 voor ontvangst getekend.
2. Feiten
2.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.
2.1. Op 21 juni 2010 om 15.24 uur stond de auto van eiser, merk Ford, kenteken [AB-CD-11] geparkeerd ter hoogte van [A] nummer [1] te [Z]. Op voormelde datum en tijdstip heeft een parkeercontroleur waargenomen dat geen geldig parkeerkaartje of parkeervergunning in de auto was aangebracht. Aan eiser is daarom een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd.
2.2. Eiser is in het bezit van een Europese gehandicaptenparkeerkaart, op naam gesteld van eiser en geldig tot 8 januari 2014. Deze parkeerkaart had eiser op voornoemde datum en tijdstip in de auto aangebracht. Voorts beschikt eiser over een geldige Amsterdamse parkeervergunning voor gehandicapten voor parkeren met de auto met kenteken [22-EF-GH].
2.2. In aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde feiten, stelt het Hof het navolgende vast.
Tot de gedingstukken behoort een door belanghebbende in hoger beroep ingebrachte uitspraak op bezwaar met datum 21 september 2010 tegen een naheffingsaanslag met datum 26 augustus 2010 waarin het bezwaar gegrond is verklaard. Hierin is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
‘De overwegingen van de gemeente’
De blauwe Gehandicapten Parkeer Kaart is al vanaf oktober 2007 niet meer geldig op fiscale parkeerplaatsen in Amsterdam. Het is voor de gehandicapte bewoners van Amsterdam noodzakelijk in het kader van de nieuwe regels met betrekking tot het parkeren van gehandicapten op fiscale parkeerplaatsen in Amsterdam een gratis “GA-vergunning voor Gehandicapten” aan te vragen.
(…)
Wanneer u in het vervolg in Amsterdam op een reguliere parkeerplaats wilt parkeren zonder te betalen dient u zo spoedig mogelijk een GA - vergunning aan te vragen
(…)
U was blijkbaar niet op de hoogte van deze nieuwe regelgeving en dit was de eerste keer, dat geparkeerd werd zonder geldige GA - vergunning’
3. Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Belanghebbende voert in hoger beroep aan dat hij zich de ontvangst van de uitnodiging voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank op 11 april 2011 niet kan herinneren. Nu in de uitspraak van de rechtbank is vermeld dat ter zitting van de rechtbank is geconstateerd dat belanghebbende bij aangetekende brief van 15 februari 2011 is uitgenodigd en uit informatie van de website van TNT Post is gebleken dat de brief op 18 februari 2011 is uitgereikt, ziet het Hof geen redenen om te oordelen dat belanghebbende niet op de bij de wet voorgeschreven wijze is uitgenodigd om ter zitting van de rechtbank te verschijnen.
4.2. Belanghebbende stelt dat hij op 21 juni 2010 heeft gereden met zijn auto met kenteken [AB-CD-11] in verband met een reparatie van zijn auto met kenteken [22-EF-GH]. Voor de auto met kenteken [AB-CD-11] heeft belanghebbende geen parkeervergunning voor gehandicapten. De rechtbank heeft daarom (in rechtsoverweging 4.3) terecht overwogen dat belanghebbende zijn auto met kenteken [AB-CD-11] had moeten parkeren met een geldig parkeerkaartje of met een geldige vergunning.
4.3. Belanghebbende beroept zich op de afwikkeling bij uitspraak op bezwaar van 21 september 2010 van de hem op 26 augustus 2010 opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting en stelt dat de heffingsambtenaar het bezwaar tegen de onderhavige naheffingsaanslag eveneens gegrond had moeten verklaren.
4.4. Het Hof is van oordeel dat deze stelling van belanghebbende niet slaagt. In de hiervoor onder 2.3 van de feiten bedoelde uitspraak op bezwaar is in het voordeel van belanghebbende, verondersteld dat hij niet op de hoogte was van de per oktober 2007 van kracht zijnde regelgeving.
4.5. Anders dan belanghebbende is het Hof van oordeel dat de door de gemeente Amsterdam getroffen regeling voor parkeervergunningen voor gehandicapten niet in strijd is met Europese wet- en regelgeving voor de Europese gehandicaptenkaart. Laatstbedoelde kaart kan alleen worden gebruikt op plaatsen die zijn aangewezen als parkeerplaats voor gehandicapten. In de gemeente Amsterdam is het, door gebruik te maken van de elektronische parkeervergunning voor gehandicapten, mogelijk op niet speciaal voor gehandicapten aangewezen parkeerplaatsen gratis te parkeren. Dat in de omgeving van de werkplek van belanghebbende geen daartoe aangewezen gehandicaptenparkeerplaatsen zijn, maakt dit, gelet op de ruimere mogelijkheden die de gemeente Amsterdam biedt dan de Europese gehandicaptenkaart geeft, in de vorm van de elektronische parkeervergunning voor gehandicapten, niet anders. Door het plaatsen van een Europese gehandicaptenparkeerkaart in een auto waarvan het kenteken niet is gekoppeld aan een elektronische parkeervergunning voor gehandicapten verstrekt door de gemeente Amsterdam, heeft belanghebbende niet voldaan aan de voorwaarden om zonder betaling te parkeren.
4.6. Ook de klacht van belanghebbende, dat hij de gemeente Amsterdam niet kan bereiken om door te geven dat hij tijdelijk een vervangende auto gebruikt, slaagt niet. Bij de verstrekking van de vergunning is aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat de parkeervergunning voor gehandicapten alleen voor een andere auto kan worden gebruikt nadat de vergunning op dit andere kenteken is overgezet. Evenmin kan van de gemeente worden verlangd dat de vergunning voor een tweede auto, naast die met kenteken [22-EF-GH], wordt afgegeven.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende, nu hij een auto parkeerde waarvoor de parkeervergunning voor gehandicapten niet van kracht was, op andere wijze de parkeerbelasting had moeten betalen en niet kon volstaan met een handgeschreven verwijzing naar een verleende vergunning voor een andere auto. Het feit dat het bij incidenteel gebruik van een vervangende auto niet doenlijk is de vergunning op het kenteken van die vervangende auto te zetten, doet aan deze betalingsverplichting niet af.
4.8. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond en de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. A.P.M. van Rijn, voorzitter, J.P.A. Boersma en A.D.R.M. Boumans, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van R.J. Wessel, als griffier. De beslissing is op 10 mei 2012 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.