Home

Gerechtshof Amsterdam, 14-06-2012, BW8693, 11-00354

Gerechtshof Amsterdam, 14-06-2012, BW8693, 11-00354

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
14 juni 2012
Datum publicatie
20 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BW8693
Zaaknummer
11-00354

Inhoudsindicatie

Bij het Hof is in geschil of, en zo ja, tot welk bedrag de heffingsambtenaar gehouden is de door belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten te vergoeden. Tevens is in geschil of de rechtbank terecht het gewicht van de zaak heeft gesteld op zeer licht (0,25) bij de toekenning van de proceskosten voor het instellen van beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 11/00354

14 juni 2012

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem, de heffingsambtenaar,

en op het incidenteel hoger beroep van

[X] te [Z], belanghebbende,

gemachtigde, mr. M.B.A.C. Hasselman (WOZ-specialisten te Zevenbergen),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/3890 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2010 de waarde van de onroerende zaak [A] 6 te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2010 vastgesteld op € 529.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelasting 2010 bekendgemaakt.

1.2. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 juli 2010 de bij beschikking vastgestelde waarde verminderd tot € 489.000 en de daarop gebaseerde aanslag onroerende- zaakbelasting verminderd. De heffingsambtenaar heeft de kostenvergoeding in bezwaar vastgesteld op € 380,48.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 30 maart 2011 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking had op de toegekende proceskostenvergoeding, de proceskosten in bezwaar vastgesteld op € 387,15, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten in beroep ten bedrage van € 250,90 en de heffingsambtenaar gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 te vergoeden.

1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 22 april 2011, aangevuld bij brief van 23 mei 2011. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft in een verweerschrift gereageerd op het incidentele hoger beroep.

1.5. Op 20 april 2012 zijn nadere stukken ontvangen van de heffingsambtenaar. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 en 2.2 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.

2.1. Bij beschikking is de WOZ-waarde van de woning voor het kalenderjaar 2010 vastgesteld op € 529.000.

2.2. De waarde van de woning is, nadat eiser tegen de waardevaststelling bezwaar had gemaakt door verweerder verminderd tot € 489.000. Verweerder heeft eiser hierbij een proceskostenvergoeding toegekend van € 380,48, bestaande uit € 218 voor kosten van rechtsbijstand en € 162,48 (4 uur à € 40,62 per uur) voor kosten verband houdende met de door eiser ingeschakelde deskundige. Laatstgenoemd bedrag heeft betrekking op een door deze deskundige (ERA Makelaars) opgemaakt taxatierapport van de woning.

2.2. In aanvulling op deze feiten stelt het Hof vast dat door WOZ-specialisten aan belanghebbende een factuur met datum 28 juli 2010 is gezonden waaruit volgt dat voor de kosten van het deskundigenrapport taxatie 3,5 uren in rekening zijn gebracht tegen een uurtarief van € 78,50 exclusief omzetbelasting.

3. Geschil in hoger beroep

Bij het Hof is in geschil of, en zo ja, tot welk bedrag de heffingsambtenaar gehouden is de door belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten te vergoeden. Tevens is in geschil of de rechtbank terecht het gewicht van de zaak heeft gesteld op zeer licht (0,25) bij de toekenning van de proceskosten voor het instellen van beroep.

4. Het oordeel van de rechtbank

4.1. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en daartoe, voor zover van belang, het volgende overwogen, waarbij belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.

‘4.1. Verweerder stelt dat de machtiging van gemachtigde geen betrekking heeft op de proceskostenvergoeding maar uitsluitend op de waardevaststelling en aanslag. Voorts stelt hij dat aan eiser bij de uitspraak op bezwaar ten onrechte een proceskostenvergoeding is toegekend. Eiser heeft in beroep geen daadwerkelijke kosten gemaakt, nu hem door zijn gemachtigde niets in rekening is gebracht omdat laatstgenoemde optreedt op basis van een no-cure-no-pay-overeenkomst, zodat eiser bij toekenning van een hogere proceskostenvergoeding in beroep hierdoor niet in een betere positie kan komen te verkeren. Eiser heeft geen belang in deze zaak en het beroep dient daarom volgens verweerder ongegrond te worden verklaard.

4.2. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Naar het oordeel van de rechtbank is het redelijk dat in een geschil als hier aan de orde eiser in bezwaar en in beroep bijstand inroept, daaronder begrepen het doen opstellen van een taxatierapport. Dat aan eiser de kosten van zijn gemachtigde en taxateur achteraf in rekening worden gebracht en dat de door eiser te betalen vergoeding even hoog is als de door eiser te ontvangen proceskostenvergoeding, maken niet dat deze kosten niet behoren te worden vergoed. Het zijn in beginsel reële kosten die op reële gronden zijn gemaakt. Dat de gemachtigde van eiser niet voor zichzelf maar voor eiser procedeert, en dat een eventuele proceskostenvergoeding aan eiser wordt uitbetaald en niet aan zijn gemachtigde, impliceren overigens reeds een belang voor eiser.

4.3. Voorts geldt dat de door de gemachtigde van eiser overgelegde machtiging impliceert dat hij bevoegd is beroep namens eiser in te stellen, ook voor zover het enkel een beroep tegen een beslissing in de proceskosten betreft; deze beslissing volgt immers de hoofdzaak waarvoor de machtiging geldt.

4.4. Gelet op het voorgaande is eiser ontvankelijk in zijn beroep.

4.5. Partijen zijn het erover eens dat ERA Makelaars 3,5 uur aan het taxatierapport heeft besteed.

4.6. Eiser stelt zich op het standpunt dat het door verweerder vergoede uurtarief voor het uitbrengen van een deskundigenrapport te laag is en dat een vergoeding tegen een tarief van € 78,50 per uur voor het inroepen van een deskundige in de bezwaarfase in het onderhavige geval redelijk is. Eiser baseert zich hierbij op de volgende punten. Taxatiewerkzaamheden zijn bijzonder van aard en bij de uitvoering hiervan zijn specifieke kennis en tools nodig. Verder blijkt uit de toelichting op het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) dat in het kader van een vergoeding op grond van het Besluit marktconforme tarieven mogelijk zijn. Het door verweerder toegekende uurbedrag is volgens eiser niet marktconform. Voorts hanteren volgens eiser rechtbanken een uurbedrag van € 81,23 en blijkt uit marktgegevens dat free-lance taxateurs gemiddeld € 70 per uur rekenen. Nu deze anders dan in het geval van eiser geen huisvestingskosten hebben, is een uurbedrag van € 78,50 redelijk, aldus eiser. Eiser voegt hier nog aan toe dat het waarschijnlijk is dat een taxatiebureau dat door een gemeente wordt ingeschakeld een uurtarief hanteert dat aanmerkelijk hoger is dan € 40.

4.7. Verweerder heeft hierover naar voren gebracht dat het Besluit uitgaat van een tegemoetkoming in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken en niet om commerciële partijen door middel van oneigenlijk gebruik van de regeling van een inkomen te voorzien. Verweerder voert in dit verband nog aan dat niet relevant is dat een marktconforme vergoeding voor taxatiewerkzaamheden meer is dan € 40 per uur, nu het Besluit spreekt over een tegemoetkoming in de kosten van inschakeling van een deskundige en niet over een volledige schadevergoeding. Volgens verweerder zijn taxatiewerkzaamheden niet van dusdanig wetenschappelijke dan wel bijzondere aard dat een maximale vergoeding aangewezen is.

4.8. Inzake de kosten van de ingeroepen deskundige overweegt de rechtbank het volgende.

Artikel 7:15, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt als volgt:

“Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.”

Artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht luidt als volgt:

“Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op

(…)

b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.”

Artikel 2, eerste lid aanhef en onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht luidt als volgt:

“Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld:

(…)

b. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel b: op de vergoeding die ingevolge artikel 8:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is verschuldigd indien de kosten zijn gemaakt in bezwaar of administratief beroep wordt deze vergoeding vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken;”

Artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 luidt als volgt:

“Voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de wet, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, geldt, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur (…)”

In de Nota van Toelichting (Staatsblad 2003, nr. 330) is bij artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“In dit artikel is opgenomen de inhoud van artikel 1, eerste lid, onderdeel IV, van het ingetrokken besluit. Het artikel stelt het maximum uurtarief vast voor vergoedingen voor werkzaamheden waarvoor elders in het besluit geen speciaal tarief is bepaald. De vraag of voor deze werkzaamheden het maximum uurtarief of een lager tarief geldt, is afhankelijk van de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden. Door een maximumtarief op te nemen is er ruimte voor marktwerking; om deze reden is eveneens afgezien van het opnemen van een minimumtarief. (…).”

4.9. Volgens de rechtbank heeft verweerder met de door hem overgelegde stukken, in het bijzonder het door hem ter zitting verstrekte overzicht van tarieven van woningtaxaties, aannemelijk gemaakt dat kantoren welke gelijkwaardige (taxatie)diensten verrichten als de door eiser ingeschakelde deskundige, uurtarieven hanteren welke in de buurt liggen van het door verweerder vergoede uurtarief voor inschakeling van kosten van een deskundige. Eiser heeft slechts gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt dat een marktconforme vergoeding voor deze werkzaamheden € 78,50 per uur zou bedragen en heeft de door ERA Makelaars in rekening gebrachte factuur niet onderbouwd.

4.10. Ten aanzien van het te vergoeden uurtarief overweegt de rechtbank voorts dat een taxateur weliswaar een deskundige is zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit, maar dat taxatiewerkzaamheden niet van zodanig wetenschappelijke of bijzondere aard zijn dat deze een hoger te vergoeden uurbedrag rechtvaardigen dan door verweerder reeds is toegekend. Uit de toelichting bij het Besluit kan slechts worden afgeleid dat voor een vergoeding als hier aan de orde is, een vorm van marktwerking speelt, maar niet dat verweerder een marktconforme vergoeding zou moeten toekennen. Dat, naar eiser stelt, andere rechtbanken zijn uitgegaan van het maximale uurbedrag om het aantal bestede uren te bepalen, leidt niet tot een ander oordeel. Elke zaak dient immers op zijn eigen merites te worden beoordeeld.

4.11. Het bovenstaande in aanmerking nemende acht de rechtbank een vergoeding van de kosten tegen de helft van het maximumtarief (i.e. € 40,61) redelijk.

4.12. Niet in geschil dat de door verweerder toegekende vergoeding van kosten voor de ingeschakelde deskundige dient te worden verhoogd met 19% omzetbelasting. Dit heeft verweerder in de uitspraak op bezwaar nagelaten.

4.13. Gelet hierop dient het beroep gegrond te worden verklaard. De proceskostenvergoeding in bezwaar dient te worden vastgesteld op:

- indienen bezwaarschrift € 218,00

- vergoeding taxatierapport (3,5 uur à € 40,61 per uur) € 142,14

- 19% omzetbelasting over vergoeding voor rapport € 27,01 +

- totaal € 387,15’

4.2. De rechtbank heeft voorts de kosten van de door een derde in beroep verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 218,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 met, gelet op de aard van het geschilpunt, het geringe belang en de geringe ingewikkeldheid van de zaak, een wegingsfactor 0,25). Voorts heeft de rechtbank belanghebbende een vergoeding voor reiskosten, toegekend tot een bedrag van € 32,40.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. De heffingsambtenaar stelt dat de gemachtigde van belanghebbende niet is gemachtigd om een procedure te voeren over de proceskosten. Naar het oordeel van het Hof omvat de bevoegdheid om bezwaar en beroep in te stellen tevens de bevoegdheid om nevenvorderingen zoals die voor de (proces)kosten in te stellen. Daaraan doet niet af dat in beroep en in hoger beroep enkel de proceskosten in geding zijn doordat de hoofdzaak reeds in de bezwaarfase tot tevredenheid van belanghebbende is afgedaan.

5.2. De heffingsambtenaar stelt verder dat het beroep niet ontvankelijk had moeten worden verklaard omdat belanghebbende geen belang heeft bij de uitkomst van de procedure. Hieromtrent overweegt het Hof als volgt. In zijn arrest van 7 oktober 2011, nr. 10/05199, LJN BT6841, heeft de Hoge Raad beslist dat aan toekenning van een vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand niet in de weg staat dat die bijstand is verleend op basis van "no cure no pay". Naar het oordeel van het Hof geldt ook voor een deskundigenrapport dat de kosten daarvan voor vergoeding in aanmerking komen als het rapport aan belanghebbende is uitgebracht op basis van “no cure no pay”. In het onderhavige geval zijn zowel de beroepsmatige rechtbijstandsverlening als het deskundigenrapport daarop gebaseerd zodat voor niet-ontvankelijk verklaring van het beroep geen plaats is. Aan het vorengaande doet niet af dat de gemachtigde namens belanghebbende het beroep heeft ingesteld en de procedure heeft gevoerd en dat de gemachtigde gelet op haar contractuele relatie met belanghebbende een zeker belang heeft bij de uitkomst van de procedure.

5.3. De heffingsambtenaar stelt dat vanwege de verwevenheid tussen taxateur en rechtsbijstandverlener en vanwege de omstandigheid dat de taxateur een rechtstreeks financieel belang heeft bij de uitkomst van de taxatie, de kosten van het taxatierapport niet voor vergoeding in aanmerking komen. Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat de taxateur niet naar eer en geweten tot zijn taxatietechnisch oordeel over de waarde van de onroerende zaak is gekomen. Dit geldt te meer nu de heffingsambtenaar aanleiding heeft gevonden bij de uitspraak op bezwaar een kostenvergoeding toe te kennen voor het taxatierapport. Voor het niet toekennen van een vergoeding voor het taxatierapport op deze door de heffingsambtenaar aangevoerde grond is derhalve geen aanleiding.

5.4. Het voorgaande brengt naar het oordeel van het Hof mee dat zowel de kosten voor indiening van het bezwaarschrift als de kosten van het taxatierapport, met inbegrip van de omzetbelasting, voor vergoeding in aanmerking komen. Over het aantal uren dat aan het taxatierapport is besteed, 3,5 uur, bestaat tussen partijen geen geschil. Voor de hoogte van de vergoeding per uur, hanteert het Hof het door de taxateur in rekening gebrachte bedrag van € 78,50 per uur, exclusief omzetbelasting.

5.5. Ten aanzien van de door de rechtbank toegekende reiskostenvergoeding aan belanghebbende, hebben partijen verklaard dat deze vergoeding ten onrechte is toegekend. Het Hof sluit zich hierbij aan omdat ter zitting van de rechtbank de gemachtigde namens belanghebbende is verschenen. Het door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep is hierom gegrond.

5.6. Belanghebbende heeft met betrekking tot de proceskosten in beroep gesteld dat de door de rechtbank gehanteerde wegingsfactor te laag is en heeft verzocht deze op 1 te stellen. Het Hof is van oordeel dat gelet op het feit dat in beroep en in hoger beroep uitsluitend de vergoeding van de proceskosten in geschil is, er aanleiding is het gewicht van de zaak aan te merken als licht en daarom de wegingsfactor te bepalen op 0,5. Het door belanghebbende ingestelde incidenteel beroep is hierom eveneens gegrond.

Slotsom

5.7. De slotsom is dat het hoger beroep en het incidenteel beroep gegrond zijn. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof de uitspraak van de inspecteur vernietigen uitsluitend voor zover het betreft de vergoeding van de kosten van het taxatierapport.

6. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit)

Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 4 [beroepschrift, zitting rechtbank, verweerschrift in hoger beroep, zitting Hof] x € 437 x 0,5 (wegingsfactor) = € 874.

Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel b vermelde kosten van door een deskundige aan belanghebbende uitgebracht taxatierapport. Het bedrag daarvan stelt het Hof vast op 3,5 uur x € 78,50 = € 274,75, te vermeerderen met 19 percent omzetbelasting, in totaal € 327.

7. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;

- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het betreft de beslissing over de vergoeding van de kosten van het taxatierapport;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.201.

De uitspraak is gedaan door mrs. A.P.M. van Rijn, voorzitter, J.P. Kruimel en D.J. de Korte, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van R.J. Wessel, als griffier. De beslissing is op 14 juni 2012 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.