Home

Gerechtshof Amsterdam, 14-06-2012, BW8717, 11/00414

Gerechtshof Amsterdam, 14-06-2012, BW8717, 11/00414

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
14 juni 2012
Datum publicatie
20 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BW8717
Zaaknummer
11/00414

Inhoudsindicatie

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de heffingsambtenaar terecht een aanslag forensenbelasting aan belanghebbende heeft opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 11/00414

14 juni 2012

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Naarden, de heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/5005 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], Verenigde Staten van Amerika, belanghebbende,

gemachtigde C. Offerman,

en

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 augustus 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag forensenbelasting opgelegd van € 3.600.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 7 september 2010, het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.

1.3. Bij uitspraak van 31 maart 2011 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de aanslag vernietigd en de inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 te vergoeden.

1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 mei 2011. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend, waarvan een afschrift is verstrekt aan de wederpartij.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“2.1. Eiser is eigenaar van een pand aan de [A 1] te Naarden. Eiser heeft zijn hoofdverblijf in de Verenigde Staten van Amerika en niet in Naarden.

2.2. Eiser is oprichter en bestuurslid (voorzitter) van de Nederlandse Stichting [X] Foundation (hierna: de Stichting).

2.3. In het accountantsrapport betreffende de jaarrekening voor het jaar 2008 van de Stichting staat vermeld:

“JAARREKENING 2008

Voor: Stichting [X] Foundation

p/a [A 1]

…. .. Naarden”

2.4. In een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel van de Stichting van 29 april 2010 is als adres van de Stichting vermeld [A 1] Naarden.

2.5. Eiser heeft de volgende verklaringen overgelegd:

“(…)

In de hiervoor gemelde procedure met betrekking tot het pand [A 1] te Naarden verklaar ik als penningmeester van de [X] Foundation dat wij dit pand als kantoor in Nederland gebruiken. Onze voorzitter en tevens eigenaar van het pand de heer [X] komst slechts eenmaal per jaar naar Nederland voor onze jaarlijkse bestuursvergadering.

(…)

Hoogachtend,

Dubois & Co. Registeraccountants

[getekend]

C. Offerman

Penningmeester [X] Foundation

(…)”

En:

“(…)

Als oppas van het pand [A 1] dat is kantoor voor [X] Foundation wordt gebruikt, verklaar ik dat de Hr. [X]. Die in Amerika woont en 88 jaar oud is en voorzitter van het Bestuur der Stichting, slechts 1x per jaar in juni voor de bestuursvergadering daar aanwezig is

(…)

Hoogachtend [M]

[getekend]

(…)”

Het Hof voegt het volgende toe.

2.2. Belanghebbende stond tot medio maart 2001 met zijn partner ingeschreven op het adres [A 1]. Tot de stukken behoort een Aanvraag bouwvergunning uit 2010 waarin voor het pand als bestemming “wonen” staat vermeld.

2.3. De raad van de gemeente Naarden heeft in zijn openbare vergadering van 19 december 2007 de Verordening op de heffing en de invordering van een forensenbelasting 2008 vastgesteld (hierna: de Verordening). De Verordening is op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Artikel 2 van de Verordening luidt als volgt:

“Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

1. Onder de naam “forensenbelasting” wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan negentig dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. (…)”

3. Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de heffingsambtenaar terecht een aanslag forensenbelasting aan belanghebbende heeft opgelegd.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Voor de vraag of de heffingsambtenaar de aanslag forensenbelasting terecht heeft opgelegd is van belang of wordt voldaan aan hetgeen is bepaald in artikel 2 van de Verordening. Vast staat dat belanghebbende zijn hoofdverblijf niet heeft in de gemeente Naarden. Het Hof zal daarom beoordelen of het pand aan de [A 1] (hierna: het pand) aangemerkt kan worden als een gemeubileerde woning en of belanghebbende deze woning voor meer dan negentig dagen per belastingjaar beschikbaar houdt voor zichzelf of zijn gezin.

4.2. Of sprake is van een gemeubileerde woning moet beoordeeld worden op basis van objectieve normen. Van belang is de bestemming en geschiktheid van het pand. De heffingsambtenaar heeft gesteld, en dit is door belanghebbende niet dan wel onvoldoende weersproken, dat het pand op basis van het geldende bestemmingsplan een woonfunctie heeft. Dat het pand wat betreft indeling en inrichting feitelijk ook een gemeubileerde woning is, wordt ondersteund door de tot de gedingstukken behorende foto’s. Anders dan belanghebbende stelt kan de heffingsambtenaar aan de hand van verklaringen en foto’s aannemelijk maken dat het pand een gemeubileerde woning is in de zin van artikel 2 van de Verordening. Het Hof acht aannemelijk dat het pand de bestemming en geschiktheid heeft van een gemeubileerde woning. Dat het pand tevens een paar keer per jaar gebruikt wordt voor vergaderingen van de stichting doet daar niet aan af.

4.3. Het beschikbaar houden van een gemeubileerde woning voor zich of zijn gezin doet zich voor indien die woning uit enige oorzaak meer dan voorbijgaand en in zekere mate duurzaam ter beschikking staat. Of en in hoeverre de gemeubileerde woning daadwerkelijk wordt gebruikt is niet van belang. Belanghebbende heeft de volledige zeggenschap en feitelijke beschikkingsmacht over het pand. Belanghebbende kan daarom gedurende het gehele jaar op elk moment vrijelijk over de woning beschikken. Dat belanghebbende hier op grond van fysieke problemen niet toe in staat is doet daar niet aan af. Het feit dat er vergaderingen van de stichting plaatsvinden in het pand leidt niet tot de conclusie dat het pand minder dan negentig dagen ter beschikking wordt gehouden voor belanghebbende of zijn gezin.

4.4. Gelet op het voorgaande concludeert het Hof dat het belastbare feit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Verordening zich heeft voorgedaan in 2008 en dat de aanslag terecht is opgelegd.

4.5. Belanghebbende stelt dat het bedrag van de forensenbelasting beter ten goede kan komen aan Stichting [X] Foundation, die straatkinderen en gehandicapte kinderen ondersteunt. Het Hof kan echter geen inhoudelijk oordeel geven over de Verordening op basis waarvan de heffingsambtenaar de aanslag heeft opgelegd. Verder is niet gesteld of gebleken dat sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing die de wetgever bij het geven van de bevoegdheid aan de gemeente om belasting te heffen niet voor ogen kan hebben gehad, dan wel van strijd met enig rechtsbeginsel.

Voor zover belanghebbende heeft bedoeld om een beroep te doen op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, is niet het Hof bevoegd om hierover een beslissing te nemen, maar het college van burgemeester en wethouders.

4.6. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het beroep, ingediend bij de rechtbank, ongegrond.

De uitspraak is gedaan door mrs. A.P.M. van Rijn, voorzitter, J.P.A. Boersma en A.D.R.M. Boumans, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 14 juni 2012 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.