Home

Gerechtshof Amsterdam, 31-05-2012, BX0239, 10-00577

Gerechtshof Amsterdam, 31-05-2012, BX0239, 10-00577

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
31 mei 2012
Datum publicatie
4 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BX0239
Zaaknummer
10-00577
Relevante informatie
Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2020] art. 6.17

Inhoudsindicatie

Voor het in aanmerking nemen van extra vervoerskosten in verband met ziekte is het aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat een vergelijking op basis van andere dan CBS gegevens de voorkeur verdient. Belanghebbende slaagt daar niet in.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 10/00577

31 mei 2012

uitspraak van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer

op het hogere beroep van

[X] te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 09/4413 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Alkmaar,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 24 december 2008 aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.920.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 29 juli 2009, de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.969.

1.3. Bij uitspraak van 9 juli 2010 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.208.

1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 20 augustus 2010. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1.1. De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.3 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.

2.1. Op 26 juli 2006 heeft eiseres de aangifte IB/PVV 2005 ingediend. Daarbij is een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 17.263. Bij de berekening hiervan is onder meer rekening gehouden met een bedrag aan buitengewone uitgaven van totaal

€ 10.065, bestaande uit een bedrag van € 3.046 aan algemene buitengewone uitgaven en een bedrag van € 7.019 aan overige buitengewone uitgaven. Laatstgenoemde uitgaven zijn als volgt gespecificeerd:

Omschrijving kosten Bedrag

Aftrek dieetkosten op doktersvoorschrift € 1.745

Vaste aftrek huisapotheek € 46

Uitgaven voor hulpmiddelen € 433

Premie uitvaartverzekering € 115

Uitgaven voorgeschreven medicijnen en overige kosten arts € 1.659

Kosten arbeidsongeschiktheid € 112

Uitgaven voor vervoer van zieke of invalide € 265

Vervoerskosten woning-werk (vanwege whiplash geen gebruik maken OV) € 3.744

Na toepassing van een drempel van € 2.787 is een aftrek buitengewone uitgaven van € 7.278 in aanmerking genomen.

2.2. Met dagtekening 24 december 2008 heeft verweerder de onder 1.1 vermelde aanslag IB/PVV 2005 vastgesteld. Hij heeft de hiervoor genoemde aftrek gecorrigeerd. Daarbij heeft hij uitsluitend rekening gehouden met het aangegeven bedrag aan algemene buitengewone uitgaven van € 3.046. Na toepassing van een drempel van € 2.787 heeft hij een aftrek buitengewone uitgaven van € 259 in aanmerking genomen.

2.3. Bij de onder 1.2 vermelde uitspraak op bezwaar van 29 juli 2009 heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiseres voorts recht heeft op een aftrek overige buitengewone uitgaven van totaal € 3.951 (€ 2.394 aftrek extra vervoerskosten + € 1.557 verhoging met 65%). De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.969.

2.2. In aanvulling hierop voegt het Hof nog de volgende feiten toe.

2.2.1. Bij het hoger beroepschrift heeft belanghebbende als bijlage een notitie gevoegd van een ‘beleidsmedewerker inkomen van de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland’, welke is aangeduid als een ‘Toelichting bij blz. 49/51 van de brochure ‘Belastingaangifte 2005 in verband met handicap of ziekte’.

In deze toelichting is onder meer het volgende opgenomen:

‘Veelal wordt verwezen naar de CBS-cijfers over de gemiddelde bestedingen voor vervoer van huishoudens in Nederland (…). De CG Raad heeft onderzoek gedaan naar deze gegevens. De conclusie is dat de gegevens van het CBS-budgetonderzoek niet bruikbaar zijn om daaruit een min of meer gedetailleerd schema van algemeen gebruikelijke kosten van vervoer, resp. van vervoer per auto, naar verschillende combinaties van hoogte van inkomen en huishoudomvang af te leiden. Alleen in combinatie met de post verkeer (waaronder uitgaven voor telefoon, porti en overige verkeerskosten) leveren de CBS-budgetonderzoeken voldoende betrouwbare gegevens op en dan nog slechts voor enkele grove inkomensklassen en aantal personen per huishouden. Vooral voor lagere inkomens ontbreken voldoende betrouwbare gegevens.

(…)

De CG-Raad is daarom op zoek gegaan naar andere, meer bruikbare gegevens over de algemeen gebruikelijke kosten van vervoer. Er is één onderzoek beschikbaar waarin gegevens worden vermeld over de uitgezuiverde kosten van uitsluitend vervoer en van vervoer per auto. Deze gegevens treft men aan in de Armoedemonitor 2003 van het CBS en het SCP. In hoofdstuk 9 van dit rapport, handelend over het verplaatsingsgedrag en bestedingen aan mobiliteit van lage inkomens ten opzicht van hogere inkomsten, vindt men deze gegevens. Hierbij zijn twee onderzoeksbronnen gecombineerd, t.w. het Budgetonderzoek 2000 van het CBS en het Onderzoek verplaatsingsgedrag 2001, eveneens van het CBS.

2.2.2. Belanghebbende heeft de op de aanslag IB/PVV voor het jaar 2004 verschuldigde belasting ad € 1.092 betaald in het jaar 2005.

2.3. De bij het verweerschrift in eerste aanleg gevoegde gegevens over de aanslag IB/PVV voor het jaar 2005 vermelden onder meer het volgende:

Verschuldigde IB/PV 5613

(…) (…)

Totaal voorheffingen 5752

(…) (…)

Heffingsrente 450

Verrekend -3351

Te betalen/terug te ontvangen 3662

2.4. Het gerechtshof te Amsterdam heeft in de onder kenmerk 08/00101 en 08/00325 ingeschreven hogere beroepen inzake de aan belanghebbende opgelegde aanslagen IB/PVV voor de jaren 2002 en 2003 uitspraak gedaan op 28 januari 2010. Daarin is – voor zover thans van belang – het volgende opgenomen:

4.4. Het Hof neemt voor wat betreft de berekening van de uitgaven van vervoer binnen het normale bestedingspatroon van personen die niet ziek of invalide zijn, doch overigens, wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft in een gelijke positie verkeren als belanghebbende als uitgangspunt de door de inspecteur in zijn nadere stuk van 20 februari 2009 opgenomen gegevens van het CBS waaruit de inspecteur afleidt dat vergelijkbare personen 14,2 percent van hun besteedbaar inkomen uitgeven aan vervoer, hetgeen het Hof een redelijke benadering acht van de door de maatman gemaakte vervoerskosten. Belanghebbende heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de benadering door de inspecteur tot een te hoog bedrag aan kosten voor de maatman leidt.

Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep in cassatie is door de Hoge Raad in zijn arrest van 26 juni 2011, LJN BP2239, na conclusie van de Advocaat-generaal verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO.

3. Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil de vaststelling van het bedrag dat van de extra vervoerkosten die belanghebbende als gehandicapte heeft moeten maken. Met name is in geschil op basis van welke gegevens dient te worden vergeleken met niet personen die niet gehandicapt zijn doch overigens in een gelijke positie verkeren als belanghebbende.

4. Beoordeling van het geschil

4.1.1. In hoger beroep zijn partijen allereerst verdeeld over de vraag op grond van welke gegevens de vergelijking kan worden gemaakt tussen enerzijds personen die niet ziek of invalide zijn en anderzijds personen die dat wel zijn. De inspecteur baseert zich voor deze vergelijking op cijfers van het CBS. Belanghebbende baseert zich op cijfers van de Armoedemonitor 2003 dan wel van het Nibud.

4.1.2. Het gebruik van CBS-gegevens is voor vergelijkingen als de onderhavige algemeen aanvaard. Het Hof verwijst daarbij onder meer naar de door de Hoge Raad in stand gelaten uitspraken van dit Hof inzake de aan belanghebbende opgelegde aanslagen IB/PVV voor de jaren 2002 en 2003. Hoewel dit er niet aan in de weg staat dat het door belanghebbende te leveren bewijs is gestoeld op andere gegevens, is het aan haar aannemelijk te maken dat het gebruik van die andere gegevens de voorkeur verdient boven die van het CBS.

4.1.3. Belanghebbende heeft gesteld dat de op basis van de CBS-gegevens gehanteerde vergelijkingsgroep bestaat uit zowel personen die ziek of invalide zijn als personen die dat niet zijn. De inspecteur heeft dit ter zitting ook erkend. Belanghebbende stelt dat de CBS-gegevens om die reden niet geschikt zijn voor een vergelijking. Zij voert aan dat voor de vergelijking gebruik moet worden gemaakt van de gegevens uit de Armoedemonitor 2003 dan wel van de gegevens van het Nibud.

4.1.4. Ter zake van het gebruik van de Nibud-gegevens heeft belanghebbende echter erkend dat deze zijn afgeleid van de CBS-gegevens, zodat reeds daarom geoordeeld moet worden dat een vergelijking op basis van Nibud-gegevens hetzelfde bezwaar heeft als de rechtstreekse vergelijking op basis van het CBS.

4.1.5. Anders dan belanghebbende kennelijk van mening is, geldt ter zake van het gebruik van de in de Armoedemonitor opgenomen gegevens hetzelfde. In de onder 2.2.1 opgenomen toelichting van de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland is immers vermeld dat de Armoedemonitor 2003 gebruik heeft gemaakt van CBS-gegevens. Reeds hierom verwerpt het Hof de kennelijke stelling van belanghebbende dat de in de Armoedemonitor 2003 opgenomen gegevens beter geschikt zijn dan de gegevens van het CBS. Aan de vraag of deze gegevens om andere redenen, met name op het gebied van de betrouwbaarheid en controleerbaarheid, geschikt zijn voor vergelijkingen als de onderhavige komt het Hof daarom niet toe.

4.1.6. Het voorgaande brengt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende niet is geslaagd in het door haar te leveren bewijs dat andere gegevens dan de rechtstreeks door het CBS gehanteerde gegevens beter geschikt zijn voor de vergelijking.

4.1.7. Noch de inspecteur noch belanghebbende kon desgevraagd aangeven in welke verhouding binnen de vergelijkingsgroep het aantal personen dat niet ziek en gehandicapt is staat tot het aantal personen dat wel ziek of gehandicapt is. Het ontbreken van inzicht in die verhouding geeft het Hof geen aanleiding de CBS-cijfers niet te gebruiken omdat, zoals hiervoor is overwogen, het gebruik van die cijfers bij het maken van de meerkosten in de jurisprudentie algemeen aanvaard is.

4.2. Vervolgens zijn partijen verdeeld over de vraag hoe het voor de vergelijking in aanmerking te nemen besteedbare inkomen van belanghebbende dient te worden berekend. De inspecteur heeft het besteedbare inkomen berekend op het verzamelinkomen minus loonheffing en in het kalenderjaar betaalde belasting. Deze methode is eveneens algemeen aanvaard. Het Hof verwerpt belanghebbendes stelling dat de premies OP/NP, lpwb, IP-AP, Pesudo WW, VUT/FPU basis en FP opbouw ten laste van het fiscale loon moeten worden gebracht omdat deze premies reeds geheel dan wel nagenoeg geheel ten laste van het fiscale loon zijn gekomen. Rekening houden met de zorgtoeslag, zoals belanghebbende bepleit, is niet aan de orde omdat deze toeslag in 2006 nog niet bestond. Aan de omstandigheid dat belanghebbende bij deze methode een verschil constateert tussen het bruto loon en het fiscale loon brengt niet mee dat dit verschil alsnog op het fiscale loon in mindering kan worden gebracht.

4.3. Belanghebbende bepleit dat haar besteedbare inkomen moet worden berekend op transactiebasis in plaats van op kasbasis, voor zover het de belastingen en zorg- en andere toeslagen betreft. De inspecteur heeft dit standpunt inhoudelijk bestreden, gesteld dat toepassing van het transactiestelsel in het nadeel van belanghebbende zou zijn en deze stelling ter zitting toegelicht. Belanghebbende heeft haar standpunt niet, althans onvoldoende cijfermatig onderbouwd. Reeds om deze reden verwerpt het Hof dit standpunt.

Slotsom

4.3. Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat het hogere beroep ongegrond is. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd doet daar niet aan af en kan mitsdien buiten beschouwing blijven.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mr. J.P.F. Slijpen, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 31 mei 2012 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.