Home

Gerechtshof Amsterdam, 29-06-2012, BX0725, 11/00517

Gerechtshof Amsterdam, 29-06-2012, BX0725, 11/00517

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
29 juni 2012
Datum publicatie
10 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BX0725
Zaaknummer
11/00517

Inhoudsindicatie

Belanghebbende komt in bezwaar tegen (niet-fiscale) boetebeschikking en doet Wob-verzoek. Openbaar Ministerie zendt Wob-verzoek door. Geen legesheffing door gemeente.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 11/00517

29 juni 2012

eerste meervoudige belastingkamer

proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

[X] te [Z], belanghebbende,

gemachtigde E.C.M. van Arcken (Lessing’s Patriarch),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 09/5304 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 20 april 2011 in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Aalsmeer, de heffingsambtenaar.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2012.

Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het beroep van belanghebbende gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar en de legesnota;

- gelast de heffingsambtenaar het griffierecht in beroep en hoger beroep ad in totaal € 153 (€ 41 + € 112) aan belanghebbende te vergoeden en

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.311.

Gronden

1. De rechtbank heeft de feiten als volgt weergegeven waarbij belanghebbende is aangeduid als “eiseres”:

2.1. Eiseres heeft een boetebeschikking (hierna: de boete) ontvangen voor het overtreden van een verkeersvoorschrift (parkeren op het Praamplein te Aalsmeer). Eiseres is hiertegen bij brief van 10 februari 2009 opgekomen en heeft de officier van justitie verzocht haar op grond van de Wet openbaarheid bestuur (hierna: Wob) alle aan de verkeersboete ten grondslag liggende stukken toe te sturen (hierna: het Wob-verzoek).

2.2. De officier van justitie heeft het Wob-verzoek van eiseres doorgezonden naar de Politie Amsterdam RICO omdat verschillende aan de boete ten grondslag liggende stukken niet in zijn bezit waren. Deze instantie heeft het verzoek ter verdere afhandeling doorgezonden naar de Dienst Stadstoezicht van de gemeente Amsterdam. Laatstgenoemde dienst heeft het verzoek van eiseres doorgezonden naar de gemeente Aalsmeer, met het verzoek de op de zaak betrekking hebbende stukken die bij de gemeente Aalsmeer in bezit zijn, aan eiseres te verstrekken.

2.3. Bij brief van 12 maart 2009, heeft het hoofd van de afdeling Maatschappij en ruimte van de gemeente Aalsmeer, […], eiseres van het volgende in kennis gesteld:

“(…)

Uw verzoek inzake verkeersbesluiten de parkeerschijfzone op het Praamplein gebaseerd op de Wet Openbaarheid Bestuur is via de Dienst Stadstoezicht aan ons doorgestuurd.

(…)

Verder maken wij u erop attent dat volgens de legesverordening hiervoor leges zijn verschuldigd.

(…)”

2.4. Bij brief van 8 april 2009 heeft de gemeente Aalsmeer de stukken die betrekking hebben op de parkeerschijfzone op het Praamplein (het verkeersbesluit Praamplein) naar eiseres gezonden. Ter zake hiervan heeft verweerder bij aanslag een bedrag van € 32,75 aan leges aan eiseres opgelegd. In de brief van 8 april 2009 is het legesbedrag als volgt gespecificeerd:

twee maal 15 minuten besteed (volgens artikel 7.1) à € 14,60 € 29,20

twee reproducties gemaakt van microfiches (volgens artikel 7.3) à € 1,10 € 2,20

negen maal kopieën (volgens artikel 1.1.2) à € 0,15 € 1,35

In totaal € 32,75

2.5. Bij brief van 29 juni 2009 heeft de officier van justitie medegedeeld dat hij naar aanleiding van de aangevoerde argumenten in combinatie met de beschikbaar gestelde gegevens heeft geconcludeerd dat onvoldoende is gebleken dat eiseres de gedraging heeft begaan en aangegeven dat eiseres de opgelegde sanctie niet behoeft te voldoen.

2. Ter aanvulling op het voorgaande blijkt uit de stukken dat het Openbaar Ministerie en de Dienst Stadstoezicht van de gemeente Amsterdam het Wob-verzoek hebben gehonoreerd voorzover deze diensten de beschikking hadden over de door belanghebbende gevraagde documenten. Het Hof heeft op basis van de gedingstukken geen reden om aan te nemen dat hiervoor aan belanghebbende leges in rekening zijn gebracht.

3. Bij brief van 5 maart 2009 heeft de Dienst Stadstoezicht van de gemeente Amsterdam het Wob-verzoek van belanghebbende aan de gemeente Aalsmeer gezonden en daarbij de doorzending van het verzoek door de officier van justitie van 24 februari 2009 aan de Politie Amsterdam gevoegd. Eveneens bij brief van 5 maart 2009 is belanghebbende geïnformeerd over deze doorzending van haar Wob-verzoek.

4. In geschil is of de heffingsambtenaar terecht leges in rekening heeft gebracht aan belanghebbende voor het aan de gemeente doorgezonden Wob-verzoek. Meer in bijzonder is in geschil of belanghebbende als belastingplichtige kan worden aangemerkt in de zin van artikel 3 van de Legesverordening 2009 van de gemeente Aalsmeer (hierna de Verordening).

5. Artikel 3 van de Verordening vermeldt: ‘Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend.’

6. Naar het oordeel van het Hof ligt het op de weg van de officier van justitie, bij wie het Wob-verzoek door belanghebbende is ingediend, om onder omstandigheden als deze te beschikken over de documenten die van belang zijn voor de beoordeling van de juistheid van de opgelegde boete, deze te vergaren en desgevraagd ter beschikking te stellen aan een belanghebbende. Niettemin heeft de officier van justitie het Wob-verzoek doorgezonden naar een ander bestuursorgaan (kennelijk op grond van het bepaalde in artikel 4 van de Wet openbaarheid van bestuur), deze heeft het verzoek doorgezonden aan de Dienst Stadstoezicht van de gemeente Amsterdam, die het verzoek op haar beurt heeft gezonden naar de gemeente Aalsmeer.

7. Niet in geschil is dat belanghebbende geen bezwaar heeft gemaakt tegen de drie doorzendingen van het Wob-verzoek. Belanghebbende stelt in dit verband dat zij zich pas op het moment waarop de heffingsambtenaar leges in rekening bracht, realiseerde dat zij bezwaar had moeten indienen tegen de doorzending door de officier van justitie aan de Politie Amsterdam en dat de termijn daarvoor toen al was verstreken.

8. Het Hof overweegt dat het indienen van een Wob-verzoek bij de officier van justitie moet worden aangemerkt als een Wob-verzoek dat is ingediend bij de centrale overheid. Op grond van artikel 12 van de Wet openbaarheid van bestuur kunnen daarvoor regels worden gesteld met betrekking tot het in rekening brengen van vergoedingen. Het Besluit tarieven openbaarheid van bestuur bevat deze regels, waaronder een bepaling dat een vergoeding in rekening kan worden gebracht, en geeft een tarief voor het vervaardigen van kopieën van documenten en uittreksels of samenvattingen. Dit brengt mee dat belanghebbende ten tijde van het indienen van het verzoek bij de officier van justitie kon verwachten dat aan haar kosten voor het vervaardigen van kopieën van documenten in rekening zouden worden gebracht.

9. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende er geen rekening mee hoefde te houden dat haar verzoek driemaal zou worden doorgezonden. Van belanghebbende kan niet worden verlangd dat zij bij iedere kennisgeving van doorzending van haar Wob-verzoek heeft nagegaan of zij hiertegen bezwaar had moeten maken in verband met de mogelijkheid dat bij eventuele doorzending aan een opvolgend bestuursorgaan aan haar leges in rekening zouden worden gebracht als aan haar documenten zouden worden verstrekt. Het Hof merkt daarbij op dat in de kennisgeving aan belanghebbende van de laatste doorzending aan de gemeente Aalsmeer zelfs geen rechtsmiddelverwijzing is opgenomen.

10. Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet kan worden aangemerkt als belastingplichtige in de zin van artikel 3 van de Verordening. De gemeente Aalsmeer kon uit de brief van 5 maart 2009 en de daarbij gevoegde brief van 24 februari 2009 afleiden dat het Wob-verzoek diverse malen was doorgezonden. In een dergelijk geval kan de oorspronkelijke aanvrager van het Wob-verzoek niet worden aangemerkt als aanvrager van een dienst. Evenmin kan, nu het Hof van oordeel is dat de officier van justitie degene is die de gevraagde informatie had moeten vergaren, worden geoordeeld dat de dienst ten behoeve van belanghebbende is verleend.

11. Anders dan de rechtbank, is het Hof van oordeel dat belanghebbende, gelet op het voorgaande, niet kan worden aangemerkt als de aanvrager van de dienst, dan wel als degene ten behoeve van wie de dienst wordt verricht. De heffingsambtenaar had daarom geen leges van belanghebbende kunnen heffen.

Slotsom

12. Het Hof zal op grond van het voorgaande de legesnota vernietigen en komt niet toe aan de vraag of het heffen van leges bij Wob-verzoeken mogelijk is en evenmin aan de vraag of terzake bedragen als op de nota vermeld, in rekening kunnen worden gebracht.

Proceskosten en griffierecht

13. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en de in onderdeel c vermelde reiskosten.

Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op 3 (bijwonen zitting rechtbank, indienen hoger beroepschrift, bijwonen zitting Hof) x € 437 x 1 (wegingsfactor) = € 1.311.

Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Besluit wordt het bedrag van de in onderdeel c van artikel 1 bedoelde kosten vastgesteld op de door belanghebbende opgegeven kosten voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting bij de rechtbank. te weten de reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse ad € 8,36.

Nu een nadere opgave van belanghebbendes inkomsten ontbreekt ziet het Hof geen reden voor enige vergoeding van verletkosten.

De mondelinge uitspraak is gedaan op 29 juni 2012 door mr. J.P.A. Boersma, voorzitter, A.P.M. van Rijn en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier.

De beslissing is op de datum van de mondelinge uitspraak in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.