Gerechtshof Amsterdam, 17-07-2012, BX2391, 11-00231
Gerechtshof Amsterdam, 17-07-2012, BX2391, 11-00231
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 juli 2012
- Datum publicatie
- 25 juli 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2012:BX2391
- Zaaknummer
- 11-00231
Inhoudsindicatie
Schending van de hoorplicht heeft geleid tot terugwijzing naar de inspecteur. Geen aanleiding tot integrale kostenvergoeding in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk 11/00231
vierde meervoudige belastingkamer
proces-verbaal
van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 09/2928 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) van 8 februari 2011 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi/kantoor Amersfoort, de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2012.
Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Gronden
1. De rechtbank (die belanghebbende aanduidt als eiser en de inspecteur als verweerder) heeft in haar in hoger beroep door belanghebbende bestreden uitspraak het volgende beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van verweerder;
- wijst de zaak terug naar verweerder om eiser alsnog te horen en vervolgens uitspraak op het bezwaar te doen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 966;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.”
2. De rechtbank is tot haar beslissing gekomen omdat zij - kort gezegd - van oordeel is dat de inspecteur in de bezwaarfase zijn hoorplicht heeft geschonden.
3. De rechtbank heeft in haar uitspraak onder meer de volgende feiten opgenomen:
“2.14. In zijn bezwaarschrift heeft de gemachtigde van eiser gevraagd op het bezwaar te worden gehoord. Verweerder heeft de gemachtigde uitgenodigd voor een hoorgesprek en hem daarbij verzocht of eiser ook bij het hoorgesprek aanwezig kon zijn, omdat hij duidelijkheid wilde hebben omtrent de wil van eiser en zijn echtgenote ten aanzien van de objectieve onderneming en de onderlinge samenwerking. Daarop heeft de gemachtigde verweerder laten weten dat eiser en zijn echtgenote geen behoefte voelden om in persoon aanwezig te zijn bij een hoorgesprek.
2.15. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 23 januari 2009 aan de gemachtigde van eiser laten weten dat het hem vrij stond eiser en zijn echtgenote uit te nodigen voor een hoorgesprek, dat hij hen indien nodig formeel zou oproepen, dat eiser en zijn echtgenote de gemachtigde konden meebrengen en verweerder konden vragen ook hem te horen, en dat hij zonder hoorgesprek uitspraak op het bezwaar zou doen indien eiser en zijn echtgenote formeel afzagen van hun recht om te worden gehoord. Zonder tegenbericht van de gemachtigde zou verweerder ervan uitgaan dat de gemachtigde en zijn cliënten op de voorgestelde datum aanwezig zouden zijn.
2.16. Bij brief van 10 februari 2009 heeft de gemachtigde zijn bezwaar tegen de aanslag nader toegelicht. In die brief liet de gemachtigde weten dat hij, "zoals de stand van zaken nu is" een hoorgesprek niet zinvol achtte en dus afzag van het recht om gehoord te worden. Vervolgens heeft verweerder uitspraak gedaan op het ingediende bezwaarschrift.”
In hoger beroep is de juistheid van de weergave van deze feiten door de rechtbank door geen van de partijen betwist.
4. De door de rechtbank toegekende ‘proceskosten’ betreffen de op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) forfaitair bepaalde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar en beroep.
5. In hoger beroep twisten partijen slechts over de hoogte van de door de rechtbank toegekende kostenvergoeding. Belanghebbende verdedigt dat de rechtbank over had moeten gaan tot integrale vergoeding van de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand in beroep, door hem (nader) becijferd op € 12.582/2 = € 6.291. De inspecteur betwist dat termen aanwezig zijn om van de forfaitaire kostenvergoeding af te wijken.
6. Voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit is grond indien de inspecteur het verwijt treft dat hij uitspraak op bezwaar doet, terwijl op dat moment duidelijk is dat die uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden. Ook in andere gevallen kan aanleiding bestaan om, alle omstandigheden in aanmerking nemend, af te wijken van de forfaitaire bedragen van het Besluit, waarbij gedacht kan worden aan het doen van uitspraak op bezwaar op een wijze die in verregaande mate als onzorgvuldig dient te worden gekwalificeerd (vgl. Hoge Raad, 4 februari 2011, nr. 09/02123, LJN BP2975).
7. Belanghebbende verwijt de inspecteur - zakelijk weergegeven - dat doordat de inspecteur de hoorplicht heeft geschonden de rechtbank niet tot een beslissing in de hoofdzaak is gekomen.
8. Het Hof merkt allereerst op dat schending van de hoorplicht niet noodzakelijkerwijs tot gevolg heeft dat in een tegen de uitspraak op bezwaar ingesteld beroep de rechter de inspecteur moet opdragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen na het alsnog horen van de desbetreffende belanghebbende. Hiertoe is bijvoorbeeld geen plaats indien een belanghebbende te kennen geeft dat zij geen terugwijzing naar de inspecteur wenst om alsnog te worden gehoord (Hoge Raad, 28 januari 2011, nr. 10/00648, LJN BP2132).
9. In de onderhavige zaak was het niet-horen door de inspecteur in de bezwaarfase weliswaar onjuist, maar in het licht van hetgeen aan de beslissing niet te horen is voorafgegaan - weergegeven in de overwegingen 2.14 tot en met 2.16 van de uitspraak van de rechtbank, waaronder een brief van de gemachtigde waarin hij meedeelt dat hij afziet van het recht te worden gehoord - niet op voorhand onbegrijpelijk of dermate onjuist dat de inspecteur had moeten beseffen dat hij daarmee handelde in strijd met zijn wettelijke verplichting tot horen.
10. De inspecteur treft derhalve niet het verwijt dat hij uitspraak op bezwaar heeft gedaan terwijl op dat moment duidelijk was dat die uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden. Evenmin kan worden geoordeeld, alle omstandigheden in aanmerking nemend, dat de wijze waarop de inspecteur uitspraak op bezwaar heeft gedaan anderszins in verregaande mate als onzorgvuldig dient te worden aangemerkt.
11. Ook overigens vindt het Hof in de feiten en omstandigheden van deze zaak geen aanleiding tot het oordeel dat de rechtbank had dienen af te wijken van de forfaitaire bedragen van het Besluit. Met name de omstandigheden dat in beroep - in de woorden van belanghebbende - een “uitgebreide inhoudelijke uiteenzetting en motivering” is gegeven en dat belanghebbende (volgens zijn pleitnota) “in dezelfde hoofdzaak voor een tweede maal [moet] procederen”, geven voor een dergelijk oordeel onvoldoende grond.
Slotsom
Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb.
Aldus gedaan op 17 juli 2012 door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, P.F. Goes en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.