Gerechtshof Amsterdam, 06-09-2012, BX8218, 11-00924
Gerechtshof Amsterdam, 06-09-2012, BX8218, 11-00924
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 6 september 2012
- Datum publicatie
- 26 september 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2012:BX8218
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBHAA:2011:BU4953, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 11-00924
Inhoudsindicatie
Verzuimboete wegens te late aangifte Vpb. Geen avas. Financiële omstandigheden i.c. geen reden tot matiging
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 11/00924
6 september 2012
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoorZaandam,
de inspecteur.
tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 11/3027 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen
[X] B.V. gevestigd te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: drs. M. Koelewijn (Hilgers+Co Accountants en Belastingadviseurs)
en de inspecteur
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 met dagtekening 11 december 2010 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 133.289. Bij gelijktijdig genomen beschikking is een verzuimboete opgelegd van € 2.460.
1.2. Na tegen de aanslag en de daarin besloten liggende beschikking tot vaststelling van het verlies op nihil gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 16 april 2011 de aanslag verminderd tot nihil, het verlies vastgesteld op € 51.326, en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak inzake de boetebeschikking beroep ingesteld. Bij uitspraak van 17 november 2011 heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de verzuimboete vernietigd, de verzuimboete verminderd tot € 1.230 en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht.
1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 8 december 2011. Belanghebbende heeft niet binnen de haar daarvoor gestelde termijn een verweerschrift ingediend.
1.5. Van de inspecteur is op 21 maart 2012 een brief ingekomen, waarvan een afschrift aan belanghebbende is gezonden.
1.6. Op 11 juni 2012 is van belanghebbende een nader stuk, gedagtekend 2 juni 2012 en aangeduid als ‘verweerschrift tegen hoger beroep’ ingekomen. Hiervan is een afschrift aan de inspecteur gezonden.
1.7. Op 19 juni 2012 is een faxbericht van belanghebbende ingekomen waarvan een afschrift aan de inspecteur is gezonden.
1.8. Op 21 juni 2012 is van de inspecteur een brief met bijlagen ontvangen. Van deze stukken zijn afschriften aan belanghebbende gezonden.
1.9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak onder 1.1 tot en met 1.5 de volgende feiten vastgesteld. Belanghebbende is daarin, evenals in de hierna opgenomen citaten uit de uitspraak van de rechtbank, aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“1.1. Eiseres is opgericht op 6 juni 2007. Voor het eerste boekjaar 2007/2008 heeft eiseres niet tijdig de aangifte vennootschapsbelasting (Vpb) ingediend en dienaangaande is een verzuimboete van € 113 opgelegd.
1.2. In februari 2010 is aan eiseres een uitnodiging gestuurd om vóór 1 juni 2010 aangifte te doen voor de Vpb over het jaar 2009. Met dagtekening 6 juli 2010 heeft verweerder aan eiseres een herinnering gestuurd om vóór 20 juli 2010 aangifte Vpb voor het jaar 2009 te doen. Met dagtekening 13 september 2010 heeft verweerder eiseres aangemaand om alsnog aangifte Vpb voor het jaar 2009 te doen tot uiterlijk 27 september 2010. In de aanmaning heeft verweerder eiseres erop gewezen dat een boete zal worden opgelegd als de aangifte niet vóór deze datum ontvangen is.
1.3. Verweerder heeft met dagtekening 11 december 2010 de aanslag Vpb 2009 ambtshalve vastgesteld. Bij aparte beschikking is aan eiseres een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 2.460.
1.4. Op 15 december 201[0] is een pro forma bezwaarschrift tegen de aanslag ingediend. Op 13 januari 2011 heeft eiseres het aanslagbiljet Vpb 2009 ingediend.
1.5. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de te laat ingediende aangifte gevolgd en de aanslag verminderd. De opgelegde verzuimboete is hierbij gehandhaafd.”
2.2. Tegen deze feitenvaststelling zijn geen bezwaren ingebracht, zodat ook het Hof van die feiten zal uitgaan.
3. Geschil in hoger beroep
3.1. In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of de inspecteur terecht en voor het juiste bedrag een verzuimboete van € 2.460 heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd.
3.3. De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en boetebeschikking, en tot vermindering van de boete tot nihil.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.1. In de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is in de artikelen 9 en 67a (tekst 2010) voor zover hier van belang bepaald:
Art. 9
1. Met betrekking tot belastingen welke ingevolge de belastingwet bij wege van aanslag worden geheven, wordt de aangifte gedaan bij de inspecteur binnen een door deze gestelde termijn van ten minste een maand na het uitnodigen tot het doen van aangifte.
2. De inspecteur kan de door hem gestelde termijn verlengen. (…)
3. De inspecteur kan niet eerder dan na verloop van de in het eerste, onderscheidenlijk het tweede lid bedoelde termijn de belastingplichtige aanmanen binnen een door hem te stellen termijn aangifte te doen.
Art. 67a
1. Indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een bestuurlijke boete van ten hoogste € 4 920 kan opleggen.
4.1.2. In paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst van 24 december 2009 is, voor zover hier van belang, bepaald:
§ 21. Aangifteverzuimboete aanslagbelasting artikel 67a van de AWR
1. Het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen wordt aangemerkt als een verzuim.
2. Ter zake van een aangifteverzuim legt de inspecteur een verzuimboete op van € 226.
3. In afwijking van het tweede lid legt de inspecteur ter zake van een aangifteverzuim bij de vennootschapsbelasting een verzuimboete op van vijftig procent van het wettelijk maximum van artikel 67a van de AWR.
4. Bij het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen is alleen sprake van een verzuim, indien belanghebbende de aangifte niet binnen een door de inspecteur gestelde termijn heeft gedaan en hij geen gevolg heeft gegeven aan een aanmaning van de inspecteur.
5. Een aangifte die wordt ingediend nadat de aanslag (ambtshalve) is opgelegd, geldt niet alsnog als een (niet binnen de termijn) gedane aangifte.
4.2. De rechtbank heeft met betrekking tot de vraag of terecht een verzuimboete is opgelegd het volgende overwogen:
“3.2. Vast staat dat de uitnodiging tot het doen van aangifte, de herinnering en de aanmaning naar het adres van eiseres zijn verstuurd, zij hierop niet heeft gereageerd en dat de aangifte te laat is ingediend. Gesteld noch gebleken is dat voor het inleveren van de aangifte Vpb 2009 uitstel is gevraagd.
3.3. Nu verweerder eiseres heeft aangemaand om aangifte te doen binnen een bepaalde termijn en eiseres niet binnen de gestelde termijn alsnog aangifte Vpb 2009 heeft gedaan, kan een boete worden opgelegd. Op grond van artikel 67a, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen legt de inspecteur dan een verzuimboete op van ten hoogste € 4.920. Ingevolge § 21, derde lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst legt de inspecteur een verzuimboete op van 50% van het wettelijk maximum. Verweerder heeft aan eiseres conform dit besluit een boete opgelegd van € 2.460.
3.4. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven.”
4.3.1. Het Hof verenigt zich met deze uitgangspunten en vaststellingen van de rechtbank. Daarbij merkt het Hof naar aanleiding van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd nog het volgende op.
4.3.2. De eerst ter zitting van het Hof door de gemachtigde – zonder enige nadere motivering – naar voren gebrachte stelling dat belanghebbende de aanmaning niet zou hebben ontvangen, passeert het Hof als tardief. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat hij zich door deze nieuwe stelling in zijn processuele positie geschaad acht. Aangezien met deze stelling een nieuw geschilpunt wordt opgeworpen dat mede een nader onderzoek van feitelijke aard vergt, kon van de inspecteur redelijkerwijs niet worden verwacht dat hij zonder nadere voorbereiding op die stelling had dienen te reageren.
Nu voorts niet valt in te zien waarom gemachtigde deze stelling niet in een eerder stadium van de procedure naar voren heeft kunnen brengen, acht het Hof het bij een afweging van het belang van belanghebbende bij behandeling van zijn stelling tegenover het belang van een doelmatige en doelgerichte voortgang van de procedure, niet in overeenstemming met een goede procesorde indien die stelling wordt toegelaten.
Voor zover de gemachtigde ter zitting in hoger beroep heeft willen stellen dat dit verweer (reeds) in eerste aanleg is gevoerd, verwerpt het Hof die stelling. In onderdeel 11 van het beroepschrift in eerste aanleg wordt door de - huidige - gemachtigde dienaangaande opgemerkt: “Herinnering en aanmaning zijn behandeld door de vorige adviseur zoals eerder was afgesproken”, zonder enige kanttekening of terughoudendheid ten aanzien van de ontvangst van bedoelde aanmaning. Aan dit alles doet niet af dat een vergelijkbaar verweer – ongemotiveerd – is ingenomen in het bezwaarschrift.
4.3.3. Voor zover belanghebbende in haar nader stuk heeft betoogd dat het aan de inspecteur is om het bewijs van schuld te leveren, miskent belanghebbende dat in de delictsomschrijving van artikel 67a ieder schuldelement ontbreekt. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat alleen bij afwezigheid van alle schuld oplegging van de verzuimboete achterwege dient te blijven.
4.4. Met betrekking tot de vraag of belanghebbende (voldoende) feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die tot de conclusie leiden dat sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“3.5. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval geen sprake van avas. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. Vast staat dat de aangifte te laat is ingediend. Eiseres heeft naar voren gebracht dat er in de aanloopperiode van de onderneming financiële en organisatorische problemen zijn geweest en dat zij om die reden in de loop van 2009-2010 van adviseur is veranderd. Daarbij is afgesproken dat de oude adviseur de aangifte voor het jaar 2009 zou afhandelen. Ook al gaat het hier om een onderneming in een hectische opbouwfase welke te maken heeft (gehad) met opstartproblemen, het had op de weg van eiseres gelegen om ook bij een wijziging van adviseur de overgang van werkzaamheden goed te regelen en zo nodig bij zowel haar oude als haar nieuwe adviseur te informeren naar de stand van zaken betreffende de indiening van de aangifte. Eiseres heeft bovendien ter zitting verklaard dat na het inschakelen van de nieuwe adviseur, de post van verweerder ongezien naar de voormalige adviseur werd doorgestuurd. In haar beroepschrift heeft eiseres aangegeven dat inmiddels duidelijk was dat de operationele administratie en het werk van die adviseur onvoldoende van kwaliteit was. Onder deze omstandigheden treft eiseres het verwijt ter zake van het te laat doen van aangifte en kan geen sprake zijn van avas.”
4.5. Het Hof volgt de rechtbank in dit oordeel en de gronden waarop het berust. In hoger beroep heeft belanghebbende geen feiten aangevoerd die op dit punt tot een ander oordeel kunnen leiden.
4.6. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft belanghebbende gepleit voor matiging van de boete. Naar belanghebbende meent, staat (de hoogte van) de boete niet in verhouding tot de ernst van het begane verzuim. Zij beroept zich in dit verband met name op haar aanloopproblemen, op het feit dat zij over 2009 een verlies leed, en op haar verbeterde aangiftegedrag. De inspecteur heeft betwist dat deze omstandigheden tot matiging van de boete dienen te leiden.
4.7. De rechtbank heeft met betrekking tot het beroep op matiging het volgende overwogen:
“4.1. De verzuimboete bedraagt 50% van het toegestane wettelijke maximum (€ 2.460). Met betrekking tot de hoogte van de opgelegde boete overweegt de rechtbank als volgt.
4.2. Eiseres heeft sinds haar oprichting verliezen geleden. Ter zitting heeft eiseres naar voren gebracht dat over 2010 er een verlies is van € 13.000 en dat naar verwachting het verlies over het jaar 2011 € 6.000 zal bedragen. De omzet van eiseres is inmiddels wel stijgend. Hoewel de boete onafhankelijk is van de hoogte van het belastbaar bedrag, is de rechtbank van oordeel dat het resultaat van eiseres mee kan wegen bij het oordeel of de boete passend en geboden is. Onder bijzondere omstandigheden kunnen financiële omstandigheden aanleiding geven een opgelegde boete te matigen (vgl. § 7 lid 5 van het Besluit bestuurlijke boeten belastingdienst). De rechtbank is van oordeel dat in casu sprake is van een dergelijke bijzondere omstandigheid. Bij de beoordeling van de hoogte van de boete neemt de rechtbank ook in ogenschouw dat de wetgever de verzuimboetes bij aanslagbelastingen bewust heeft verhoogd, om zo de bereidheid van belastingplichtigen in te scherpen om hun wettelijke verplichtingen na te komen (Kamerstukken II 2008-2009, 32 128, nr. 3 blz. 33-35). Omdat na het verstrijken van de termijn om aangifte te doen eerst een herinnering en vervolgens nog een aanmaning wordt verzonden, zal de verhoging van de verzuimboete alleen diegenen treffen die moedwillig hun aangifteverplichtingen niet (tijdig) nakomen, aldus ook de wetgever met betrekking tot de onderhavige boete (Kamerstukken II 2008-2009, 32 128, nr. 10, blz. 67). Voorts neemt de rechtbank bij de beoordeling van de hoogte van de boete in aanmerking dat eiseres over het voorgaande boekjaar ook is beboet wegens het te laat indienen van de aangifte. De rechtbank begrijpt dat het belopen van deze boete over het voorgaande jaar mede gevolg is geweest van genoemde aanloopproblemen en dat dezelfde aanloopproblemen met betrekking tot het onderhavige aangifteverzuim eveneens een rol hebben gespeeld. Ter zitting heeft eiseres voorts aannemelijk gemaakt dat het aangiftegedrag in de toekomst zal worden verbeterd. De jaarrekening over 2010 ligt inmiddels klaar en er is uitstel voor het indienen van de aangifte Vpb gevraagd en verleend.
4.3. Gelet op het voorgaande en de ernst van het verzuim acht de rechtbank een boete ten bedrage van 25% van het wettelijk maximum passend en geboden. De boete is om die reden verminderd tot een bedrag van € 1.230.”
4.8. De rechtbank heeft de boete aldus op het beroep van belanghebbende gematigd. De inspecteur is in hoger beroep tegen die matiging opgekomen. Belanghebbende heeft van haar kant geen hoger beroep ingesteld en evenmin heeft zij binnen de voor het indienen van een verweerschrift gestelde termijn incidenteel hoger beroep ingesteld. Voor zover belanghebbende in haar nader stuk pleit voor verdere matiging van de boete – naar zij concludeert: tot nihil – kan het Hof haar daarin niet volgen, reeds omdat het Hof daardoor buiten de grenzen van het geschil zou treden. Het Hof zal de argumenten die belanghebbende in haar nadere stuk en ter zitting heeft aangevoerd dan ook slechts in aanmerking nemen als verweer tegen het hoger beroep van de inspecteur.
4.9. Het Hof neemt voorts tot uitgangspunt dat de inspecteur zowel in zijn hogerberoepschrift als in de pleitnota uitdrukkelijk heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar, en tot het niet matigen van de boete. Aan de passage “Wat betreft de hoogte van de opgelegde boete (ad € 2.460) ben ik van mening dat enige matiging van de boete op zijn plaats is rekeninghoudend met de vigerende jurisprudentie” op blz. 3 (bovenaan) van de pleitnota van de inspecteur in hoger beroep verbindt het Hof derhalve geen gevolg voor de bepaling van de grenzen van de rechtsstrijd, te minder nu de inspecteur (vervolgens) die jurisprudentie kritisch bespreekt en een (mogelijke) matiging niet heeft gekwantificeerd.
4.10. Bij de toetsing van de boete aan het proportionaliteitsbeginsel neemt het Hof tot uitgangspunt dat de inspecteur gebonden is aan de beleidsregels in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, en dat het Hof in de eerste plaats dient te toetsen of de inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen die beleidsregels juist te hebben toegepast. Daarnaast en daarboven rust op het Hof de verplichting erop toe te zien dat geen boete wordt opgelegd die, gegeven de omstandigheden van het geval, niet in evenredigheid is met het door de boete te dienen doel. Handhaving van het evenredigheidsbeginsel kan onder omstandigheden ertoe leiden dat de inspecteur dient af te zien van toepassing van een beleidsregel (vgl. HR 26 september 2003, nr. 37 911, BNB 2004/63).
4.11.1. Met betrekking tot het door verzuimboeten als de onderhavige te dienen doel is tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2010, waarvan de met ingang van 1 januari 2010 gewijzigde tekst van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen deel uitmaakt, onder meer het volgende opgemerkt:
“De verplichting om tijdig, juist en volledig aangifte te doen weegt in het bijzonder zwaar bij de aanslagbelastingen, omdat de aangifte daar een voorname rol heeft bij de informatieverstrekking door de belastingplichtige aan de inspecteur. (…)
(J)uist verzuimboeten [vervullen] een belangrijke functie in het onderhouden en versterken van de bereidheid van belastingplichtigen om hun wettelijke verplichtingen na te komen. (…) Het niet of niet tijdig doen van aangifte verstoort in hoge mate de processen van de Belastingdienst. (…)
Het opleggen van de verzuimboeten wegens aangifteverzuimen naar een percentage is in de plaats gekomen van het oude beleid dat een gedetailleerd systeem kende met oplopende boetebedragen naarmate belanghebbende de voorafgaande vijf belastingjaren vaker in verzuim is geweest. Daarbij werd ook nog onderscheid gemaakt of er sprake was van een aanslag die op positief bedrag of nihil of op een negatief bedrag werd vastgesteld. Naar huidige maatstaven was dit beleid te ingewikkeld zowel om uit te voeren als om uit te leggen aan belastingplichtigen. Het huidige tijdsgewricht vraagt om duidelijkere, eenvoudigere en strakkere regels.” (Kamerstukken II 2008/2009, 31 281, nr. 3, blz. 34-35)
4.11.2. Met betrekking tot het matigingsbeleid is in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) van 24 december 2009 is in paragraaf 7, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
§ 21. Strafverminderende omstandigheden
Tot de omstandigheden welke aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen behoren:
a. een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de (…) op te leggen of opgelegde boete;
b. verzachtende omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare feit.
2. Bij wanverhouding gaat het om het antwoord op de vraag hoe ernstig de normschending in het concrete geval moet worden opgevat. De afweging moet leiden tot een sanctie die proportioneel is, dat wil zeggen in evenredigheid staat tot de ernst van het feit. Indien de inspecteur zelf tot de gevolgtrekking komt dat van een wanverhouding sprake is, vermindert hij de boete op eigen initiatief (…).
3. Bij verzachtende omstandigheden ligt de nadruk op buiten de (directe) invloedssfeer van belanghebbende liggende gebeurtenissen. Voor de beoordeling of de omstandigheden tot matiging van de boete aanleiding kunnen geven, kan het van belang zijn of, dan wel in hoeverre, belanghebbende maatregelen heeft getroffen of had kunnen treffen om het verzuim of vergrijp te voorkomen.
4. Tot de omstandigheden die aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen behoren ook de financiële omstandigheden van de belanghebbende.
5. Een beroep op financiële omstandigheden kan slechts in bijzondere gevallen tot matiging dan wel vermindering van de boete leiden. De inspecteur dient dus bij het hanteren van deze matigingsgrond kritisch te zijn.
6. Slechte financiële omstandigheden ten tijde van het opleggen van de boete kunnen ertoe leiden dat de boete belanghebbende onevenredig treft.
7. Slechte financiële omstandigheden ten tijde van de verweten gedraging kunnen de verwijtbaarheid daarvan verminderen.
(…)
4.12. Het Hof komt, wat de matiging betreft, tot een ander oordeel dan de rechtbank en overweegt daartoe als volgt.
4.13.1. De inspecteur heeft gesteld dat op het moment waarop belanghebbende in verzuim was (na 27 september 2010) de financiële omstandigheden sterk waren verbeterd. Belanghebbende heeft dit als zodanig niet betwist. Weliswaar heeft zij gesproken over aanloopproblemen van financiële en organisatorische aard, maar nadat in november 2009 de gemachtigde als nieuwe adviseur was aangetrokken is orde op zaken gesteld, kwam medio 2010 financieel alles weer ‘op de rit’ en keerde ook bancair de rust weer, aldus belanghebbende. Niet gesteld of gebleken is dat daarna gevaar heeft bestaan voor de continuïteit van de onderneming van belanghebbende, of anderszins van financiële omstandigheden van zodanige aard dat zij een matiging van de boete zouden rechtvaardigen. Toepassing van het BBBB noopte daar ook niet toe.
4.13.2. De omstandigheid dat de verzuimboete is opgelegd ter zake van een jaar waarin verlies is geleden, geeft evenmin aanleiding de boete te matigen. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat de ratio van de onderhavige boete is gelegen in het onderhouden van de bereidheid om tijdig de aangifteverplichting na te komen en dat de wetgever en de besluitgever dienovereenkomstig geen onderscheid hebben willen maken naar gelang de hoogte van de winst van het desbetreffende jaar.
4.13.3. In de omstandigheid dat belanghebbende met ingang van de aangifte voor het jaar 2010 haar aangiften tijdig heeft ingediend, ziet het Hof geen aanleiding om de boete te matigen; in het nakomen van een wettelijke verplichting ligt geen bijzondere verdienste.
4.13.4. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, vormt naar ’s Hofs oordeel evenmin aanleiding tot matiging van de boete.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep ongegrond verklaren.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mrs. J. den Boer, voorzitter, H.E. Kostense en A.M.J.G. van Amsterdam, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier. De beslissing is op 6 september 2012 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.