Gerechtshof Amsterdam, 02-08-2012, BX9641, 10/00569 en 10/00574
Gerechtshof Amsterdam, 02-08-2012, BX9641, 10/00569 en 10/00574
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 2 augustus 2012
- Datum publicatie
- 10 oktober 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2012:BX9641
- Zaaknummer
- 10/00569 en 10/00574
Inhoudsindicatie
Milieu-investeringsaftrek (MIA). In geschil is of belanghebbende terzake van zijn investering in hydrotraydragers recht op MIA heeft. Naar het oordeel van het Hof is de investering voor belanghebbendes productieproces technisch gezien niet noodzakelijk en niet uitsluitend dienstbaar aan hydrotrays. Onvoldoende is dat de dragers een onderdeel vormen van een geïntegreerd broeisysteem. De hoger beroepen van de inspecteur zijn gegrond.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerken 10/00569 en 10/00574
2 augustus 2012
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
X, wonende te Y, belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Hoorn,
de inspecteur,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 09/4750 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 11 mei 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 83.851 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.732 .
1.2. Belanghebbende is tegen deze aanslag in bezwaar gekomen. De in de bezwaarfase door de inspecteur gemaakte berekening van het inkomen uit werk en woning leidde tot een negatief bedrag. Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 19 augustus 2009, heeft de inspecteur - naar het Hof begrijpt - het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot nihil, het verlies uit werk en woning bij beschikking op € 487 vastgesteld en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen gehandhaafd op € 2.732 .
1.3. Bij uitspraak van 6 juli 2010 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd, doch geen (belastbaar) inkomen of verlies uit werk en woning vastgesteld.
1.4. Het door de inspecteur tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 17 augustus 2010 en aangevuld bij brief van 15 oktober 2010. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het door belanghebbende tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 augustus 2010.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
Het Hof stelt de feiten als volgt vast.
2.1. Belanghebbende exploiteert in de vorm van een maatschap met zijn broer, A, een bloembollenbedrijf. Naast de teelt van bloembollen worden door het broeien van bollen tulpen gekweekt. Belanghebbende is voor 50% gerechtigd tot het maatschapsresultaat.
2.2. Op 25 februari 2003 heeft de maatschap bij B een order geplaatst tot levering van - aldus de orderbevestiging - een ‘logistiek systeem’ met een totale waarde van € 243.600. Volgens een brief van 17 februari 2003 van B aan de maatschap betreft het de aanschaf van:
1. 620 metalen ‘Containers voor bollenbroei op water (MIA D4143)’ voor een aankoopbedrag van € 160.000 (verder de hydrotray-dragers), en
2. een “Logistiek systeem” (onder andere bestaande uit ‘Supports’, een ‘Railbuis’, ‘Container transportbanen’, ‘Automatisering in de kas’ en een ‘Centraal Paneel’) voor een aankoopbedrag van € 80.600.
2.3. Op 13 maart 2003 heeft de maatschap 20.000 kunststoffen ‘NIPLA-HYDROTRAYS’ bij C B.V. gekocht voor een bedrag van € 49.000 (verder de hydrotrays).
2.4. Na de onder 2.2 en 2.3 genoemde investeringen vond het broeien van de tulpenbollen als volgt plaats. Medewerkers van de maatschap plaatsten de - zelfgekweekte of van derden betrokken - bloembollen in hydrotrays. De hydrotrays (met circa 400 tulpenbollen per tray) werden vervolgens op de hydrotray-dragers gezet en konden daarna met behulp van het van B aangeschafte logistieke systeem - door belanghebbende ook wel aangeduid als ‘rollenbaansysteem’ - door belanghebbendes bedrijf worden vervoerd naar bijvoorbeeld de ruimte waar de tulpen geoogst werden, de ‘plukhal’.
De tulpenbollen werden tijdens het broeiproces bewaterd. Gaten in de bodems van de hydrotrays zorgden ervoor dat het water geleidelijk weg liep. Het water werd onder de hydrotray-dragers opgevangen, met ultra violet licht gefilterd (waarbij onder andere schimmels, bacteriën en virussen werden gedood), voorzien van voedingstoffen en na toevoeging van regenwater tot slot weer in het productieproces hergebruikt.
2.5. Ingevolge de Meldingsregeling milieu-investeringsaftrek 2001 (verder MIA) heeft belanghebbende op 9 april 2003 onder andere ‘Containers voor bollenbroei op water (code D 4143) als investering bij het Bureau Investeringsregelingen en willekeurige afschrijving aangemeld. De melding zag zowel op de investering in de hydrotray-dragers als in de hydrotrays.
2.6. Op 15 december 2004 deelde SenterNovem aan belanghebbendes administrateur mee dat er naar aanleiding van de in 2.5 genoemde aanmelding een ‘Technische-Administratieve Controle’ is uitgevoerd en dat de resultaten daarvan zijn vastgelegd in een advies (renseignement) aan de inspecteur. In het advies staat onder meer:
“SenterNovem heeft een technische beoordeling uitgevoerd. Op grond van deze beoordeling concludeer ik dat het gemelde investeringsbedrag gedeeltelijk in aanmerking komt voor MIA.
Het percentage van het investeringsbedrag dat voor MIA in aanmerking komt bedraagt 100% en het bedrijfsmiddel valt in de 30%-categorie. […]
Maatschap X, waarin [belanghebbende] een winstaandeel heeft van 50%, heeft EUR 104.500 geïnvesteerd in […] Containers voor bollenbroei op water en gemeld voor code D 4143 van de MIA-Milieulijst 2003. […] in het gemelde bedrag [zijn] kosten […] opgenomen voor containers die gebruikt worden voor het logistieke systeem. Deze logistieke containers staan niet genoemd onder bestaande uit en komen derhalve niet in aanmerking.
De kosten van bovengenoemde onderdelen bedragen
620 containers EUR 160.000 B, opdracht 17 februari 2003
Het totaalbedrag dat voor MIA in aanmerking komt bedraagt:
Investeringsbedrag EUR 209.000
Aftrek bovenstaande kosten EUR 160.000 –
Totaal EUR 49.000
Voor [belanghebbende] wordt daarmee het bedrag dat voor MIA in aanmerking komt gesteld op 50% van EUR 49.000 = EUR 24.500.”
2.7. Belanghebbende heeft een aangifte IB 2003 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/-€ 24.187. In de aangifte is onder andere een MIA opgenomen ter zake van:
- de hydrotray-dragers van (30% van 50% van € 158.000 =) € 23.700;
- de hydrotrays van (30% van 50% van € 49.000 =) € 7.350.
2.8. Met dagtekening 11 mei 2006 is de aanslag IB 2003 opgelegd, waarbij de geclaimde MIA ter zake van de hydrotrays werd geaccepteerd, maar die ter zake van de hydrotray-dragers werd geweigerd.
3. Geschil in hoger beroep
3.1. Betreffende het hoger beroep van de inspecteur
3.1.1. Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of belanghebbende ter zake van de investering in de hydrotray-dragers recht heeft op MIA.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een milieu-investering als bedoeld in artikel 3.42a Wet IB 2001. Belanghebbende meent het tegenovergestelde. Tevens doet belanghebbende een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
3.1.2. Tussen partijen is niet in geschil dat indien belanghebbende recht heeft op MIA terzake van de hydrotray-dragers de hoogte van het desbetreffende bedrag aan MIA (€ 158.000 x 50% x 30% =) € 23.700 beloopt, en dat indien belanghebbende geen recht heeft op MIA terzake de hydrotray-dragers de uitspraak op bezwaar - als onder 1.2 uitgelegd door het Hof - juist is.
3.2. Betreffende het hoger beroep van belanghebbende
Belanghebbende meent dat de uitspraak van de rechtbank geen duidelijkheid geeft over - naar het Hof verstaat de hoogte van - het (belastbaar) inkomen uit werk en woning c.q. het verlies uit werk en woning.
3.3. Belanghebbende verzoekt, indien het hoger beroep van de inspecteur door het Hof ongegrond wordt verklaard, om integrale kostenvergoeding ter zake van zijn in hoger beroep gemaakte kosten.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 3.42a Wet IB 2001 (tekst 2003) hield in:
1. Indien in een kalenderjaar in een onderneming […] wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als milieu-investeringen, en de ondernemer daarvoor bij de aangifte kiest, wordt een in het derde lid aangewezen percentage van het bedrag aan milieu-investeringen in de onderscheiden categorieën ten laste gebracht van de winst over dat jaar (milieu-investeringsaftrek).
2. Milieu-investeringen zijn investeringen, behorend tot categorie I, II respectievelijk III, die door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in overeenstemming met Onze Minister en na overleg met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bij ministeriële regeling zijn aangewezen in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu.
3. Bij een bedrag aan milieu-investeringen in een kalenderjaar van meer dan € 2000 bedraagt de milieu-investeringsaftrek voor milieu-investeringen die behoren tot […] categorie II 30 percent […].
4.2. In de op artikel 3.42a, lid 2, Wet IB 2001 gebaseerde Aanwijzingsregeling milieu-investeringsaftrek 2003 stond onder meer:
Artikel 1
Als investeringen […] als bedoeld in artikel 3.42a [Wet IB 2001] worden aangewezen de investeringen in bedrijfsmiddelen of onderdelen daarvan, welke bedrijfsmiddelen of onderdelen daarvan als zodanig zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling […]
4.3. De in 4.2 genoemde bijlage hield onder meer in:
1. Deze bijlage wordt aangehaald als: Milieulijst milieu-investeringsaftrek 2003 [verder Milieulijst 2003].
2. Tot de in deze bijlage genoemde bestanddelen kunnen tevens worden gerekend voorzieningen (zoals bijvoorbeeld leidingen, appendages en meet- en regelapparatuur) die technisch noodzakelijk zijn voor en uitsluitend dienstbaar zijn aan deze bedrijfsmiddelen en derhalve geen zelfstandige betekenis hebben.
4.4. In de Milieulijst 2003 stond als milieu-investering vermeld:
4. Investeringen ter voorkoming of beperking van afvalstoffen of ter besparing van grondstoffen
[…]
CATEGORIE II (30 %)
[…]
D 4143 Containers voor bollenbroei op water
bestemd voor: het broeien van bollen op water in een metalen of kunststof container, en waarbij geen potgrond is benodigd, en bestaande uit: metalen of kunststof broeicontainer.
4.5. De rechtbank was van oordeel dat belanghebbende voor zijn investering in hydrotray-dragers recht heeft op MIA. Zij overwoog daartoe:
4.4. Naar de letterlijke tekst van de code 4143 van de Milieulijst 2003 kwalificeren voor deze code containers bestemd voor het broeien van bollen op water in een metalen of kunststof container. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de containers een wezenlijke functie in het broeiproces van bollen. De rechtbank acht hiervoor doorslaggevend dat ten behoeve van de waterafvoer goten zijn aangebracht in de container, zodat het water wordt opgevangen en kan worden afgevoerd naar het regelcentrum alwaar het wordt gefilterd en na toevoeging van de benodigde stoffen geschikt wordt gemaakt voor hergebruik. Tijdens het broeiproces worden de broeicontainers door middel van een rollenbaansysteem door de trekkas gevoerd naar de plukhal. Nu de containers een wezenlijke functie in het broeiproces vervullen, doet het feit dat zij tevens een logistieke functie vervullen er niet aan af dat zij primair bestemd zijn voor het broeiproces. Hierbij laat de rechtbank meewegen dat naar haar oordeel de aluminium containers geen zelfstandige betekenis hebben in de zin van punt 2 van bijlage 1 (zie 2.4).
4.6. De inspecteur is tegen dit oordeel van de rechtbank in hoger beroep gekomen, aanvoerende dat de rechtbank zijns inziens “een te ruime uitleg geeft aan hetgeen is bepaald in Bijlage 1. Met de [in de bijlage] bedoelde voorzieningen worden kleine bijbehorende onderdelen bedoeld die dienen tot completering van de bedrijfsmiddelen die voor MIA in aanmerking komen. […] Bezwaarlijk kan worden gezegd dat de investering in de 620 [hydrotray-dragers] qua investeringsbedrag en qua omvang als kleine bijhorende onderdelen kunnen worden beschouwd die dienen tot completering van de investering in de [hydrotrays]”. Omdat - aldus de inspecteur - de hydrotray-dragers “het interne transport verzorgen van de [hydrotrays] en er geen water in blijft staan worden [de hydrotray-dragers] beschouwd als logistiek systeem en niet als broeicontainers”.
Ter nadere onderbouwing verwijst de inspecteur nog naar een brief van Agentschap NL, NL Milieu en Leefomgeving, (de rechtsopvolger van SenterNovem) van 12 oktober 2012 waarin staat:
Doel van de MIA-regeling: het stimuleren van de toepassing van milieuvriendelijke technologie om de impact van schadelijke stoffen en processen op het milieu te minimaliseren of om te zetten in, voor het milieu, positieve bijdragen. Door middel van de Milieulijst, die elk jaar wordt vernieuwd op basis van technologische ontwikkelingen, wordt verduurzaming van alle sectoren en branches in Nederland gestimuleerd.
Doel van de specifieke code D 4143 van de Milieulijst 2003:
De stimulering van bollenbroei op water is gericht op het verminderen van chemicaliën, meststoffengebruik en grondstoffengebruik (potgrond) ten opzichte van teelt in potgrond. Alleen de specifieke omgeving waarin het te stimuleren broeiproces plaatsvindt, de broeicontainer […] draagt direct bij aan het gewenste milieu-effect.
De code is ook bedoeld voor bollenbroei op stilstaand water.
Net zoals bij andere teeltprocessen in kassen kan daarna het water opgevangen en hergebruikt worden. Op zich zeer wenselijk, maar niet specifiek voor de teeltvorm van bollenbroei op water. Hergebruik van water binnen de kas is inherent aan teelt in kassen en daarmee niet alleen voor het bollenbroeiproces. Het is overigens niet ongebruikelijk om via de milieulijst slechts dat deel van de investering in aanmerking te nemen waar het gewenste milieu-effect wordt bereikt.
Een parallel kan worden getrokken met bijvoorbeeld luchtfilterinstallaties. De milieuwinst van een filterinstallaties is de beperking van (fijn)stof- of geuremissies. Alleen het filter kan het gewenste milieueffect bereiken. De luchtkanalen naar het filter en van het filter naar buiten zijn normale voorzieningen die nodig zijn voor luchtverversing, ongeacht de aanwezige stof- of geuremissies in de af te voeren lucht. Op de milieulijst wordt daarom alleen de filterinstallatie gestimuleerd en niet het hele luchtverversingsysteem, waar de filterinstallatie deel van uit maakt.
Een voorbeeld is code A 4072 van de Milieulijst 2010, ‘Niet-filtrerende ontstoffingsinstallatie’, waarbij alleen de niet-filtrerende stofafscheider en een ventilator worden gestimuleerd, omdat die het gewenste milieueffect bewerkstelligen. Het buizensysteem voor het afzuigen van lucht (met stof) naar de afscheider worden niet gestimuleerd. Dit zijn normale voorzieningen in een luchtverversingsysteem.
Technische conclusie
De code D 4143 ‘containers voor bollenbroei op water’ van de Milieulijst 2003, schrijft voor dat alleen het voorwerp dat gebruikt wordt voor het broeien van de bollen op water als investering geaccepteerd kan worden (zie omschrijving van de code). Onder ‘bestaande uit:’ staat tevens specifiek het item, namelijk ‘metalen of kunststof broeicontainer’ genoemd dat in aanmerking kan komen. Een extra opvangbak (de aluminiumcontainer) die zorg draagt voor het hergebruik van het water en ervoor zorgt dat de bollen op de juiste positie in de kas terechtkomen zijn niet als onderdeel genoemd. Deze voor een kas algemene voorzieningen komen daarom niet in aanmerking voor deze code.
4.7.1. Belanghebbende bestrijdt de opvatting van de inspecteur en stelt zich primair op het standpunt dat hydrotray-dragers ‘Containers voor bollenbroei op water’ als bedoeld onder D 4143 van de Milieulijst 2003 zijn. Hij wijst er daarbij op dat de hydrotray-dragers “een onderdeel vormen van een geïntegreerd broeisysteem, welke bestaat uit meerdere componenten. Aan elk afzonderlijk component kan […] geen zelfstandige betekenis worden toegedicht”.
4.7.2. Subsidiair beroept belanghebbende zich op de uitbreiding die onderdeel 2 van de onder 4.3 vermelde Bijlage aan het begrip milieu-investering - in casu aan ‘Containers voor bollenbroei op water’ - geeft. Zijns inziens vormen de hydrotray-dragers een voorziening die technisch noodzakelijk is voor het bollenbroeiproces op water in hydrotrays. Zonder de hydrotray-dragers is bollenbroei zijns inziens niet mogelijk. Aan de hydrotray-dragers kan - aldus belanghebbende binnen zijn bedrijfsvoering geen zelfstandige betekenis worden toegekend. De omvang en het relatief hoge investeringsbedrag zijn volgens hem niet “maat- of doorslaggevend”.
4.7.3. Ter nadere onderbouwing van zijn standpunten verwijst belanghebbende naar een brief van deskundige, te weten ing. Th. van der Gulik, verbonden aan Marktgroep Bloembollen/Bolbloemen van D B.V. van 7 juni 2012 waarin staat:
Met betrekking tot het doel van de MIA regeling
Aanvankelijk vond de broei van tulpen vnl. plaats op potgrond. Langzamerhand werd geïnvesteerd in milieuvriendelijkere constructies die het telen op water mogelijk maakte. […]
Ter stimulering naar een overgang van potgrond naar een milieuvriendelijke teelt op water is teelt op stromend water een betere optie dan teelt op stilstaand water, omdat dan de kwaliteit minder verschilt of zelfs gelijkwaardig is. […] Om voornoemde te kunnen bereiken hebben de heren X geïnvesteerd in [hydrotray-dragers], die primair als doel hebben, het mogelijk maken van het broeiproces op stromend water. Gelet op het doel en de strekking van de MIA-regeling, te weten het stimuleren van innovaties op het gebied van milieu, kan gesteld worden dat deze [hydrotray-dragers] een cruciale rol vervullen om het gewenste milieueffect te bereiken. Zij voldoen derhalve aan de MIA doelstelling. […] Dat de [hydrotray-dragers] nog een andere rol “mogelijk” vervullen in het broeiproces is van ondergeschikt belang. Het gaat om het primaire gebruik van de [hydrotray-dragers] en deze is […] het mogelijk maken van de groei van de tulpen op een zo milieuvriendelijke wijze. […]
Specifieke code D 4143 van de Milieulijst 2003
[…] Indien alleen de [hydrotrays] gebruikt zouden worden is in het moderne productieproces […] teelt van tulpenbloemen op stromend water moeilijk uit te voeren. Het water moet worden aan- en afgevoerd van en naar een centrale plaats, waar het water wordt gefilterd, ontsmet en met meststoffen op het gewenste peil wordt gebracht. Het gedeelte van de investering in de metalen containers maakt deel uit van het geheel om dit te kunnen uitvoeren. Het gaat hier dus niet alleen om het hergebruik van het water, maar wat voor het slagen van een stimulering (omschakeling van teelt op potgrond naar teelt op water) belangrijk is: handhaving van de kwaliteit bij verandering van een productieproces.
4.8. Met betrekking tot de vraag of hydrotray-dragers ‘Containers voor bollenbroei op water’ waren als bedoeld onder D 4143 in de Milieulijst 2003 overweegt het Hof als volgt. Blijkens de omschrijving in de Milieulijst worden onder voornoemde containers verstaan metalen of kunststoffen containers waarin het broeien op water plaatsvindt. Afgezien van de eventuele uitbreiding die onderdeel 2 van de onder 4.3 vermelde Bijlage aan het begrip milieu-investering geeft, is uitsluitend het voorwerp premiabel dat in de milieulijst omschreven wordt. Hetgeen in casu betekent dat uitsluitend de ‘container’ die gebruikt wordt voor het broeien van bollen op water voor MIA in aanmerking komt. Anders dan bijvoorbeeld onder het op de Milieulijst 2006 voorkomende ‘Systeem voor bollenbroei op stromend water (A 8420; zie rechtsoverweging 4.11.2) worden in de Milieulijst 2006 andere voorwerpen dan de broeicontainers niet genoemd.
Naar het oordeel van het Hof vindt het broeien van de tulpenbollen op belanghebbendes bedrijf plaats in de hydrotrays en niet in de hydrotray-dragers. Uitsluitend de hydrotrays vallen derhalve onder de omschrijving van ‘Containers voor bollenbroei op water’ als bedoeld onder D 4143 van de Milieulijst 2003. Om die reden verwerpt het Hof belanghebbendes primaire standpunt.
4.9. Met betrekking tot de vraag of de hydrotray-dragers een voorziening vormden die technisch noodzakelijk was voor en uitsluitend dienstbaar was aan de hydrotrays overweegt het Hof als volgt. Het Hof acht aannemelijk dat het productieproces ook zonder de hydrotray-dragers kon plaatsvinden. Weliswaar waren dan andere voorzieningen nodig (om het water onder hydrotrays - waarin het primaire productieproces plaatsvindt - op te vangen), maar dat betekent niet dat de hydrotray-dragers technisch gezien noodzakelijk waren voor en uitsluitend dienstbaar waren aan de hydrotrays.
Daar komt bij dat de hydrotray-dragers ook een functie hebben ten behoeve van andere met het primaire bedrijfsproces verband houdende activiteiten van belanghebbende, zoals het vervoer van de uitgebroeide tulpenbollen naar de ‘plukhal’ teneinde de tulpen te oogsten. Belanghebbende heeft ter zitting ook min of meer verklaard dat zonder de hydrotray-dragers het produceren van tulpen zou kunnen plaatsvinden maar dat dan - vanwege de hoge eisen die in zijn bedrijf gesteld worden aan hygiëne - andere voorzieningen noodzakelijk zouden zijn. In gelijke zin heeft ook de deskundige zich uitgelaten (“Indien alleen de [hydrotrays] gebruikt zouden worden is in het moderne productieproces […] teelt van tulpenbloemen op stromend water moeilijk uit te voeren”).
Met de inspecteur is het Hof van oordeel dat het mogelijk is dat uitsluitend een onderdeel van een investering in een groter geheel - mits dat specifieke onderdeel onder de omschrijving van een op de Milieulijst voorkomend voorwerp valt - volgens de MIA-regeling premiabel is.
Uit een en ander volgt naar het oordeel van het Hof dat de investering in de hydrotray-dragers voor belanghebbendes productieproces technisch gezien niet noodzakelijk was en dat die investering niet uitsluitend dienstbaar was aan de hydrotrays. De hydrotray-dragers hadden dan ook een eigen, min of meer een zelfstandige betekenis in belanghebbendes bedrijf. Onvoldoende is dat - zoals belanghebbende stelt - de hydrotray-dragers een onderdeel vormen van een geïntegreerd broeisysteem. Het Hof wijst erop dat dit argument van belanghebbende ook opgaat voor het onder 2.2 onderdeel 2 genoemde “Logistiek systeem”, terwijl belanghebbende er kennelijk - en naar het oordeel van het Hof terecht - van uitgaat dat daarvoor geen recht bestaat op MIA; belanghebbende heeft althans daarvoor geen MIA geclaimd.
4.10. Aan de in 4.8 en 4.9 gegeven oordelen doet niet af dat van het gebruik van de hydrotray-dragers - in vergelijking tot het broeien van tulpenbollen op potgrond - een positief effect op het milieu uitgaat, zoals belanghebbende stelt. Onvoldoende om voor een MIA in aanmerking te komen is immers dat een investering past bij het doel en de strekking van artikel 3.42a Wet IB 2001.
4.11.1. Belanghebbende meent tot slot dat hij ook op basis van het gelijkheidsbeginsel recht heeft op de MIA. Immers aan een collega van hem is - aldus belanghebbende - door de belastingdienst voor een investering in een ‘identiek systeem’ in 2006 wél MIA verleend.
4.11.2. Naar het oordeel van het Hof doet belanghebbende tevergeefs een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Immers het door belanghebbende genoemde geval betrof een investering in 2006. Op de Milieulijst 2006 komt onder A 8420 als omschrijving van de premiabele investering voor:
Systeem voor bollenbroei op stromend water
bestemd voor: het broeien van bollen op stromend water met een eb- en vloedsysteem, waarbij geen potgrond wordt gebruikt en waarbij het water wordt gerecirculeerd, en bestaande uit: broeicontainers voor eb- en vloedsysteem, eb- en vloedsysteem, waterrecirculatiesysteem, waterontsmettingsinstallatie, waterbroeicontainerwasser of -ontsmetter.
Exclusief containertransportsystemen.
Dit betekent dat in 2006 met betrekking tot bedrijfsmiddelen die gebruikt werden voor bollenbroei op water een wezenlijk ander regime gold dan in 2003. Zo spreekt de lijst uit 2006 over een ‘systeem‘ in plaats van over ‘containers’ voor bollenbroei, en bestaat in 2006 recht op MIA voor diverse technische voorzieningen, terwijl in 2003 - uitgaande van de omschrijving onder D 4143 - uitsluitend recht op MIA bestond voor de broeicontainers. Reeds hierom kan niet gezegd worden dat sprake is van gelijke gevallen.
4.12. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat belanghebbende ter zake van de investering in de hydrotray-dragers geen recht op MIA heeft. Alsdan is tussen partijen niet in geschil dat de uitspraak op bezwaar - zoals door het Hof onder 1.2 uitgelegd - juist is.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep van de inspecteur gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd en het Hof zal, doende wat de rechtbank had behoren te doen, het beroep ongegrond verklaren. Alsdan heeft belanghebbende bij de behandeling van zijn klacht, inhoudende dat het dictum van de rechtbank onvolledig is, geen belang meer. Het hoger beroep van belanghebbende is dan ook ongegrond.
6. Kosten
Het Hof acht gelet op de onvolledigheid in het dictum van de rechtbank (de rechtbank heeft verzuimd het belastbaar inkomen uit werk en woning en het verlies vast te stellen) en de daardoor bij belanghebbende begrijpelijkerwijs opgeroepen onzekerheid, termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de kosten (van de hoger beroepsfase) op de voet van artikel 8:75 van de Awb. Het Hof stelt het bedrag van deze kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op = € 218,50 [€ 437 x 2 (hoger beroepschrift en verschijnen ter zitting) x wegingsfactor 0,25].
Voorts zal het Hof de inspecteur gelasten dat het griffierecht aan belanghebbende wordt vergoed.
7. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 218,50;
- gelast dat de inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht € 111.
De uitspraak is gedaan door mrs. P.F. Goes, voorzitter, F.J.P.M. Haas en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando, als griffier. De beslissing is op 2 augustus 2012 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.