Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-10-2012, BX9645, 11-00752 en 11-00753

Gerechtshof Amsterdam, 02-10-2012, BX9645, 11-00752 en 11-00753

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 oktober 2012
Datum publicatie
10 oktober 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BX9645
Zaaknummer
11-00752 en 11-00753
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 28

Inhoudsindicatie

Instellen van beroep in cassatie heeft schorsende werking. Aan de uitspraak van het Hof mag pas uitvoering worden gegeven op het moment dat deze onherroepelijk vaststaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerken 11/00752 en 11/00753

vierde meervoudige belastingkamer

proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie Apeldoorn, de inspecteur,

tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AWB 11/1098 en 11/1099 van de rechtbank Haarlem (hierna de rechtbank) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], belanghebbende,

en

de inspecteur.

Partijen hebben het Hof - op de voet van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) - toestemming verleend het onderzoek ter zitting achterwege te laten. Hierop heeft het Hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, het onderzoek gesloten en mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank.

Gronden

1. De inspecteur heeft met dagtekening 10 december 2003 aan belanghebbende een tweetal naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting (MRB) opgelegd. Tegelijk met het vaststellen van deze naheffingsaanslagen zijn bij beschikkingen vergrijpboeten opgelegd van 100%.

Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, gedagtekend 9 november 2005, heeft de inspecteur de naheffingsaanslagen gehandhaafd en de boeten verminderd tot 50%.

2. Na daartegen door belanghebbende ingestelde beroepen heeft de rechtbank - bij uitspraak van 12 mei 2008, kenmerken AWB 06/2037 en 06/2038 - de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslagen en de boeten vernietigd en de Staat gelast aan belanghebbende het griffierecht te vergoeden.

3. Tegen de uitspraak van de rechtbank is door de inspecteur hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 17 februari 2009, kenmerken 08/00597 en 08/00598, heeft het Hof als volgt beslist:

“Het Hof:

- verklaart het hoger beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens voor zover het betreft de beslissing omtrent het griffierecht;

- wijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van deze uitspraak terug naar de rechtbank Haarlem;

- draagt de griffier op na het onherroepelijk worden van deze uitspraak het gehele dossier met een afschrift van deze uitspraak te zenden aan de rechtbank Haarlem.”

4. Tegen de uitspraak van het Hof is door belanghebbende beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 17 december 2010, kenmerk 09/00510, heeft de Hoge Raad als volgt beslist:

“De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraken van het Hof, behoudens wat betreft de beslissing omtrent het bij de Rechtbank betaalde griffierecht,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 110, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.”

5. Bij uitspraak van 26 augustus 2011, kenmerken BK-10/00805 en 11/00334, heeft het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage als volgt beslist:

“Het Gerechtshof:

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank, en

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het hoger beroep na verwijzing aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 161.”

De hiervoor genoemde uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage is onherroepelijk geworden.

6. De rechtbank heeft echter inzake de omstreden naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen (thans met kenmerken AWB 11/1098 en 11/1099) wederom uitspraak gedaan. Het proces-verbaal van die (mondelinge) uitspraak is verzonden op 1 september 2011. In deze uitspraak is als volgt beslist (belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vernietigt de naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en de boetebeschikkingen;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 322.”

7. De inspecteur heeft tegen de hiervoor onder 6 vermelde uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Partijen stellen zich beiden op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte uitspraak heeft gedaan en dat deze uitspraak dient te worden vernietigd.

8. Het Hof sluit zich bij het standpunt van partijen aan. Bij uitspraak van 17 februari 2009 (weergegeven onder 3) heeft het Hof de zaak weliswaar ter verdere behandeling en beslissing teruggewezen naar de rechtbank, maar - gelet op het bepaalde in artikel 28, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) - wordt de werking van de uitspraak van het Hof opgeschort totdat op het beroep in cassatie is beslist. Bij arrest van 17 december 2010 (weergegeven onder 4) heeft de Hoge Raad de zaak verwezen en vervolgens heeft het Gerechtshof te ’s-Gravenhage uitspraak gedaan, welke uitspraak onherroepelijk is geworden (weergegeven onder 5).

De uitspraak van het Hof waarin de zaak wordt teruggewezen naar de rechtbank heeft derhalve geen kracht van gewijsde gekregen en de rechtbank was dan ook niet bevoegd om (opnieuw) uitspraak te doen. Op grond van het voorgaande dient de uitspraak van de rechtbank te worden vernietigd.

Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep van de inspecteur gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb.

Aldus gedaan op 2 oktober 2012 door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, P.F. Goes en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.