Gerechtshof Amsterdam, 08-11-2012, BY2756, 11-00923
Gerechtshof Amsterdam, 08-11-2012, BY2756, 11-00923
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 8 november 2012
- Datum publicatie
- 9 november 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2012:BY2756
- Zaaknummer
- 11-00923
- Relevante informatie
- Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 2, Besluit tarieven in strafzaken [Tekst geldig vanaf 01-10-2003] [Regeling ingetrokken per 2003-10-01] art. 6, Besluit tarieven in strafzaken [Tekst geldig vanaf 01-10-2003] [Regeling ingetrokken per 2003-10-01] art. 15
Inhoudsindicatie
Uniforme toepassing taxatiekosten.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 11/00923
8 november 2012
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigde [A],
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/769 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) van 25 oktober 2011 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem, de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2010 krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [C-straat 1] te [Z] voor het kalenderjaar 2010 vastgesteld. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2010 (hierna: de aanslag) vastgesteld en bekendgemaakt.
1.2. Na gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 31 januari 2011 de waarde verlaagd tot € 415.000, de aanslag dienovereenkomstig verminderd en een bezwaarkostenvergoeding toegekend.
1.3. Bij uitspraak van 25 oktober 2011 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, een bezwaarkostenvergoeding van € 432,15 toegekend en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 6 december 2011. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft hierop bij brief van 12 januari 2012 gereageerd.
De heffingsambtenaar heeft het incidentele hoger beroep bij brief van 8 oktober 2012 ingetrokken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.4. De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de eerste meervoudige belastingkamer.
2. Feiten
Het Hof vindt aanleiding de feiten als volgt vast te stellen.
2.1. De onroerende zaak betreft een in 1932 gebouwde tussenwoning met een inhoud van 369 m³, een berging en twee dakkapellen op een perceel van 125m2.
2.2. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de woning vastgesteld op € 482.000.
2.3. Bij het hoger beroepschrift is een op 20 juli 2010 opgemaakt taxatierapport overgelegd, waarin [B], gediplomeerd WOZ-taxateur, de waarde van de woning taxeert op € 400.000, en is vermeld dat de woning op 15 juni 2010 is opgenomen en geïnspecteerd.
2.4. Bij uitspraak van 31 januari 2011 heeft de heffingsambtenaar de waarde verlaagd tot € 415.000 en een bezwaarkostenvergoeding van € 380,48 toegekend. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
kosten rechtsbijstand € 218,00
kosten taxatierapport € 162,48 (4 uur ad € 40,62 per uur excl. BTW).
3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“3. In geschil is de toegekende vergoeding voor het deskundigenrapport. Eiser verzoekt om een vergoeding gebaseerd op een uurtarief van € 80 per uur exclusief BTW. (...)
8. De rechtbank is van oordeel dat voor de vergoeding van de kosten van het deskundigenrapport een bedrag van € 50 per uur volstaat (vgl. rechtbank Utrecht 22 maart 2001,
, BB 2011, 611). Dat bedrag dient voor particulieren op grond van artikel 15 van het Besluit tarieven in strafzaken nog verhoogd te worden met de omzetbelasting. Voorts zal de rechtbank uitgaan van 3,5 uur voor het opmaken van een taxatierapport. Dit is slechts anders in geval van bijzondere omstandigheden. Eiser heeft geen argumenten aangedragen die kunnen leiden tot het oordeel dat in deze specifieke zaak sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijking van voornoemd tarief rechtvaardigen. Dit betekent dat eiser in verband met het ingebrachte taxatierapport recht heeft op een kostenvergoeding van € 208,25 (€ 50 x 1,19 x 3,5).In het verweerschrift heeft verweerder het standpunt ingenomen dat, indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat de kosten van het taxatierapport voor vergoeding in aanmerking komen, tevens recht bestaat op vergoeding van de kosten kadastrale recherche van € 5,90. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
9. De rechtbank zal, doende hetgeen verweerder behoorde te doen, aan eiser een vergoeding toekennen voor de kosten van rechtsbijstand die hij in verband met het bezwaar heeft moeten maken en verweerder opdragen deze aan eiser te voldoen. Deze kosten heeft de rechtbank op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) vastgesteld op € 218 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 218) vermeerderd met de kosten voor de kadastrale recherche ten bedrage van € 5,90 alsmede de kosten voor het taxatierapport ten bedrage van € 214,15. De totale kosten voor de bezwaarfase komen daarmee op € 432,15.
10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
11. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 218,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 0,25)”.
4. Geschil in hoger beroep
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank de bezwaar- en proceskostenvergoeding juist heeft vastgesteld.
5. Standpunten van partijen
Het standpunt van belanghebbende in hoger beroep is dat voor het taxatierapport een kostenvergoeding van € 80 (te verhogen met omzetbelasting) x 4 uren moet worden toegekend en dat voor de vergoeding van proceskosten in beroep moet worden uitgegaan van een wegingfactor van 1. De heffingsambtenaar stelt dat de uitspraak van de rechtbank juist is.
Voor de standpunten van partijen wordt overigens verwezen naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. In zijn arrest van 13 juli 2012, 11/02035, LJN BX0904, heeft de Hoge Raad overwegingen gewijd aan de hoogte van de kostenvergoeding voor het uitbrengen van een taxatierapport. Het arrest bevat de volgende slotoverweging:
4.3.12. De vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor een taxatieverslag blijkt in de praktijk in procedures over de toepassing van de Wet WOZ regelmatig aanleiding te geven tot geschillen. In aanmerking genomen dat de beslissing over het te hanteren uurtarief vooral van feitelijke aard is, is het wenselijk dat de gerechten in feitelijke instantie beleid ontwikkelen voor een uniforme toepassing van bij de vaststelling van een vergoeding te hanteren uurtarieven. Deze zullen zich, gelet op hetgeen hiervoor (...) is overwogen, moeten richten naar de aard van de te taxeren objecten.
6.2. In aansluiting op dit arrest zullen de hoven voor een uniforme toepassing bij het vaststellen van een uurvergoeding voor taxatiekosten de volgende richtlijn hanteren:
Voor woningtaxaties: € 50;
voor taxaties van courante niet-woningen: € 65.
Het aantal uren wordt gesteld op:
voor niet-inpandige woningtaxaties op 2;
voor woningtaxaties met inpandige opname op 4.
Indien in (hoger) beroep uitsluitend (nog) de proceskosten in geschil zijn, kan als wegingsfactor worden uitgegaan van 0,5 voor het gewicht van de zaak.
In voorkomende gevallen wordt het uurtarief verhoogd met het bedrag van de verschuldigde omzetbelasting.
6.3. Het Hof ziet in de voorliggende procedure geen reden af te wijken van de hiervoor weergegeven richtlijn en neemt hierbij in aanmerking dat sprake is geweest van een inpandige opname. De kosten van het te vergoeden bedrag stelt het Hof dan ook op 4 x € 50 is € 200, vermeerderd met 19% omzetbelasting, uitkomende op € 238. Het Hof zal de kostenvergoeding voor de bezwaarfase vaststellen op € 461,90 (€ 218 + € 5,90 + € 238).
6.4. Omdat in beroep uitsluitend de vergoeding van de proceskosten in geschil was, merkt het Hof het gewicht van de zaak aan als licht en bepaalt de wegingsfactor op 0,5. Het Hof zal de proceskostenvergoeding voor het beroep vaststellen op € 437 (2 punten (beroepschrift en verschijnen ter zitting) x 0,5 (wegingsfactor) x € 437).
6.5. Het incidenteel hoger beroep is door de heffingsambtenaar ingetrokken en behoeft geen behandeling meer.
Slotsom
6.6. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.
7. Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling in hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof het bedrag voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op € 655,50 (3 punten (hoger beroepschrift, beantwoording incidenteel hoger beroep en verschijnen ter zitting) x 0,5 (wegingsfactor) x € 437).
8. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch uitsluitend voor zover het de beslissing omtrent de hoogte van de veroordeling in de kosten betreft;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.554,40 (€ 461,90 in bezwaar, € 437 in beroep en € 655,50 in hoger beroep) en
- gelast de heffingsambtenaar belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 112 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter, en A.P.M. van Rijn en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op 8 november 2012 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.