Gerechtshof Amsterdam, 24-10-2012, BY2887, 11/00932
Gerechtshof Amsterdam, 24-10-2012, BY2887, 11/00932
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 24 oktober 2012
- Datum publicatie
- 14 november 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2012:BY2887
- Zaaknummer
- 11/00932
Inhoudsindicatie
Verzoek herziening uitspraak KB-Luxbank afgewezen
Geen (nieuwe) feiten die kunnen leiden tot het oordeel dat de microfiches zijn uitgesloten als bewijs.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk 11/00932
uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer
op het verzoek van
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigde mr. J.M.H. Römkens te Maastricht, de gemachtigde,
tot herziening van de uitspraak van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer van het Hof van 10 juni 2010 in de zaak met kenmerk 04/03028
in het geding tussen
belanghebbende
en
de Inspecteur Belastingdienst Amsterdam, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Bij zijn bovenvermelde uitspraak heeft het Hof beslist op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de inspecteur betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PV) voor het jaar 2000 (hierna ook: de aanslag), alsmede tegen de uitspraken betreffende de gelijktijdig met de aanslag jegens belanghebbende genomen boetebeschikking en beschikking inzake in rekening gebrachte heffingsrente.
1.2. Bij zijn arrest van 25 november 2011, nr. 10/3347, LJN BU5715, heeft de Hoge Raad het tegen de onder 1.1 bedoelde uitspraak ingestelde cassatieberoep van belanghebbende met toepassing van artikel 81 RO ongegrond verklaard.
1.3. Bij geschrift van 8 december 2011, bij het Hof ingekomen op 9 december 2011, heeft de gemachtigde het Hof verzocht om herziening van zijn onder 1.1 bedoelde uitspraak.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, heeft de gemachtigde een conclusie van repliek ingediend, waarna de inspecteur een conclusie van dupliek heeft ingediend.
1.5. Bij brief van 6 september 2012 heeft de gemachtigde nadere stukken ingediend. Een afschrift daarvan is toegezonden aan de inspecteur bij brief van 7 september 2012.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Overwegingen
Wettelijk kader
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan het Hof op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij het Hof eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Herzieningsverzoek
2.2. Belanghebbende heeft in zijn verzoekschrift gesteld dat het herzieningsverzoek betrekking heeft op de in 1.1 vermelde uitspraak. Deze zal hierna worden aangeduid als 'de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht'.
Beoordeling van het herzieningsverzoek
2.3. Herziening is slechts mogelijk indien feiten of omstandigheden komen vast te staan die (cumulatief) voldoen aan de in artikel 8:88, eerste lid, onderdelen a tot en met c, Awb gestelde eisen. De last om dergelijke feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken, rust op belanghebbende.
2.4. De uitspraak waarvan herziening wordt verzocht heeft betrekking, kort gezegd, op aan belanghebbende toegerekende inkomsten uit een banktegoed van zijn echtgenote bij KB-Luxbank. Identificatie van de echtgenote als rekeninghoudster heeft plaatsgevonden op basis van (kopieën van)(afdrukken van) microfiches die door de Nederlandse belastingautoriteiten zijn verkregen van de Belgische belastingautoriteiten. Het herzieningsverzoek strekt, kort gezegd, ertoe dat de (kopieën van)(afdrukken van) microfiches – anders dan in de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd – van het bewijs worden uitgesloten omdat sprake zou zijn van onrechtmatig verkregen bewijs, althans dat nader onderzoek omtrent de verkrijging van de microfiches en de daarop gebaseerde identificatie plaats zou dienen te vinden.
2.5. Door belanghebbende zijn naar ’s Hofs oordeel geen feiten of omstandigheden aangevoerd die voldoen aan de drie genoemde eisen. Het Hof overweegt daartoe, meer in het bijzonder, als volgt.
2.6.1. Voor zover belanghebbende zich beroept op de uitspraken van het Brusselse Hof van Beroep van 10 december 2010 en het Belgische Hof van Cassatie van 31 mei 2011, heeft hij tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat op grond van die uitspraken als vaststaand feit kan worden aangenomen dat – zoals de gemachtigde stelt – ‘een Belgische magistraat strafbare feiten heeft gepleegd, zowel bij het in scène zetten van de zogenaamd rechtmatige verkrijging, als bij diens poging die onrechtmatige verkrijging te verhullen’. De inspecteur heeft overigens niet alleen gesteld dat geen sprake is geweest van de vaststelling van strafbare feiten doch tevens dat de telastegelegde feiten betrekking hadden op de verkrijging van andere documenten dan de (kopieën van)(afdrukken van) microfiches en belanghebbende heeft die betwisting niet weerlegd. Te dezen is dus hoe dan ook geen sprake van feiten die, waren zij bij het Hof eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden.
2.6.2. Voor zover de in 2.6.1 genoemde rechterlijke uitspraken de bevestiging inhouden dat de gang van zaken rond de verkrijging van van KB-Luxbank afkomstige stukken door de Belgische autoriteiten met mist omgeven is gebleven, en dat de rechtmatigheid van die verkrijging niet is kunnen worden vastgesteld, houden zij niets nieuws in ten opzichte van hetgeen de indiener van het verzoekschrift bekend was of bekend had kunnen zijn tijdens de behandeling van de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
2.6.3. Het Hof merkt nog op dat belanghebbende de in 2.6.1 genoemde uitspraken niet heeft overgelegd. Het Hof heeft geen behoefte belanghebbende in de gelegenheid te stellen die uitspraken alsnog over te leggen. Het heeft op de weg van belanghebbende gelegen - en belanghebbende is daartoe in staat geweest - in deze procedure, uiterlijk ter zitting, de relevante gegevens uit die uitspraken naar voren te brengen en het ligt niet op de weg van het Hof om ambtshalve te onderzoeken welke relevante gegevens uit die uitspraken zouden kunnen blijken.
2.6.4. Voor zover belanghebbende zich beroept op uitlatingen van A.J. Apeldoorn in diens getuigenverhoor van 3 november 2011 bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, kan het Hof belanghebbende niet volgen in diens stelling dat die uitlatingen erop duiden dat Apeldoorn niet te goeder trouw was toen hij afzag van het nader aanhoren van hetgeen S. Roels te vertellen had. Ook overigens heeft belanghebbende met betrekking tot de door hem veronderstelde onderzoeksplicht van de Nederlandse belastingautoriteiten niets aangevoerd dat hij niet reeds heeft aangevoerd althans kunnen aanvoeren in de procedure die tot de uitspraak heeft geleid waarvan herziening wordt verzocht.
2.6.5. Ook overigens bevat het herzieningsverzoek geen feiten waaraan de gevolgtrekking kan worden verbonden dat de Nederlandse belastingautoriteiten bij de verkrijging van de microfiches onrechtmatig jegens belanghebbende hebben gehandeld, laat staan dat zij op zo ernstige wijze een tot bescherming van het belang van belanghebbende strekkende norm zouden hebben geschonden, dat die microfiches zouden dienen te worden uitgesloten van het bewijs tegen belanghebbende in de onderhavige belastingprocedure.
2.6.6. De enkele stelling dat de mogelijkheid bestaat dat in meer gevallen dan de reeds bekende gevallen sprake is geweest van ‘misidentificatie’ van rekeninghouders, kan niet gelden als een feit dat herziening van de uitspraak jegens belanghebbende rechtvaardigt. Reeds omdat belanghebbende geen enkel concreet aanknopingspunt verschaft voor een jegens zijn partner plaatsgevonden hebbende ‘misidentificatie’ – en in zoverre tekortschiet in zijn stelplicht ter zake van tot herziening aanleiding gevende feiten – gaat het Hof voorbij aan het verzoek van belanghebbende de inspecteur op te dragen ‘een volledig overzicht te verschaffen van het aantal en de aard van de misidentificaties, tot op heden, waaronder mede begrepen die gevallen waarover de rechter niet heeft geoordeeld, omdat de procedure is ingetrokken’.
3. Kosten
Het Hof ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de proceskosten.
4. Beslissing
Het Hof wijst het herzieningsverzoek af.
De uitspraak is gedaan door mr. J. den Boer, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan, griffier. De beslissing is op 24 oktober 2012 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.