Home

Gerechtshof Amsterdam, 24-10-2012, BY2888, 11/00934

Gerechtshof Amsterdam, 24-10-2012, BY2888, 11/00934

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
24 oktober 2012
Datum publicatie
14 november 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BY2888
Zaaknummer
11/00934
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:88

Inhoudsindicatie

Verzoek herziening uitspraak in een zaak waarin de Hoge Raad de uitspraak van het Hof uitsluitend op het punt van de boetebeschikkingen heeft vernietigd en verwezen . Het Hof verwerpt de stelling van de gemachtigde dat ter zake van de overige beschikkingen sprake is van een onherroepelijk vaststaande uitspraak in de zin van artikel 8:88, eerste lid, Awb en verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 11/00934

uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer

op het verzoek van

[X] te [Z], België (voorheen te [...]), belanghebbende,

gemachtigde mr. J.M.H. Römkens te Maastricht, de gemachtigde,

tot herziening van de uitspraak van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer van het Hof van 10 juni 2010 in de zaak met kenmerk 04/03030

in het geding tussen

belanghebbende

en

de Inspecteur Belastingdienst Utrecht-Gooi/kantoor Hilversum, de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij zijn bovenvermelde uitspraak heeft het Hof beslist op het beroep van belanghebbende tegen uitspraken van de inspecteur betreffende aan belanghebbende tegen de uitspraken van de inspecteur betreffende de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1990 tot en met 1999 en de aanslag IB/PV voor het jaar 2000, alsmede tegen de uitspraken betreffende de kwijtscheldingsbesluiten ter zake van de in de navorderingsaanslagen begrepen verhogingen respectievelijk de gelijktijdig met de navorderingsaanslagen en de aanslag jegens belanghebbende genomen boetebeschikkingen. Voorts werd het beroep geacht mede te zijn gericht tegen de uitspraken van de inspecteur betreffende de gelijktijdig met de navorderingsaanslagen en de aanslag genomen beschikkingen inzake in rekening gebrachte heffingsrente.

1.2. Bij zijn arrest van 25 november 2011, nr. 10/3348, LJN BU5634 (hierna: het arrest) , heeft de Hoge Raad het tegen de onder 1.1 bedoelde uitspraak ingestelde cassatieberoep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd uitsluitend wat betreft de verhogingen voor de jaren 1990 tot en met 1997 en de opgelegde boeten voor de jaren 1998 tot en met 2000 en het geding verwezen naar het gerechtshof te ’s Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

1.3. Bij geschrift van 8 december 2011, bij het Hof ingekomen op 9 december 2011, heeft de gemachtigde het Hof verzocht om herziening van zijn onder 1.1 bedoelde uitspraak.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, heeft de gemachtigde een conclusie van repliek ingediend, waarna de inspecteur een conclusie van dupliek heeft ingediend.

1.5. Op 10 september 2012 zijn ter griffie nadere stukken van de gemachtigde ontvangen. Een afschrift daarvan is voor de aanvang van het onderzoek ter zitting op 12 september 2012 aan de inspecteur uitgereikt.

1.6. Van het verhandelde ter zitting van 12 september 2012 is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Overwegingen

Wettelijk kader

2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan het Hof op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij bij het Hof eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

Herzieningsverzoek

2.2. Belanghebbende heeft in zijn verzoekschrift gesteld dat het herzieningsverzoek betrekking heeft op de uitspraak met kenmerk 04/03030.

Beoordeling van het herzieningsverzoek

2.3. Uit artikel 8:88, eerste lid, Awb volgt dat het Hof slechts dan aan de beoordeling van een verzoek tot herziening toekomt indien de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht onherroepelijk is geworden.

2.4. De uitspraak met kenmerk 04/03030 heeft betrekking op alle onder 1.1 genoemde beschikkingen. Op het tegen deze uitspraak ingestelde beroep in cassatie is de uitspraak met kenmerk 04/03030 bij het in 1.2 vermelde arrest van de Hoge Raad (hierna: het arrest) vernietigd uitsluitend betreffende een aantal van die beschikkingen. Hieruit volgt dat, gelijk de gemachtigde stelt, de uitspraak betreffende de overige beschikkingen in stand blijft.

2.5. De stelling van de gemachtigde dat ter zake van die overige beschikkingen sprake is van een onherroepelijk vaststaande uitspraak in de zin van artikel 8:88, eerste lid, Awb strekt kennelijk ten betoge dat ingevolge het arrest het beroep waarin de uitspraak met kenmerk 04/03030 is gedaan moet worden geacht te zijn gesplitst in een beroep waarin een onherroepelijk vaststaande uitspraak is gedaan en een beroep dat ter verdere behandeling is verwezen naar het gerechtshof te ’s Gravenhage. Voor deze stelling is noch in de regelgeving noch in de jurisprudentie steun te vinden, zodat zij wordt verworpen.

2.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat de uitspraak met kenmerk 04/03030 ten tijde van de indiening van het verzoek tot herziening niet onherroepelijk vaststond. Het Hof komt niet toe aan een beoordeling van dat verzoek.

2.7. In zijn pleitnota heeft de gemachtigde vermeld dat zijn verzoek mede is ingediend namens de echtgenote van belanghebbende. Voor zover hij daarmee bedoelt te stellen dat herziening wordt gevraagd van een of meer ten name van deze echtgenote gedane uitspraken in beroep dan wel hoger beroep, merkt het Hof op dat deze stelling wordt verworpen, reeds omdat de uitspraken waarop dit verzoek betrekking zou moeten hebben niet worden genoemd.

Proceskosten

2.7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb.

3. Beslissing

Het Hof verklaart het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk.

De uitspraak is gedaan door mr. J. den Boer, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan, griffier. De beslissing is op 24 oktober 2012 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.