Gerechtshof Amsterdam, 12-10-2012, BY2889, 11/00680
Gerechtshof Amsterdam, 12-10-2012, BY2889, 11/00680
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 12 oktober 2012
- Datum publicatie
- 14 november 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2012:BY2889
- Zaaknummer
- 11/00680
Inhoudsindicatie
In beroep was geen sprake van samenhangende zaken nu het gaat om zaken van twee verschillende belastingplichtigen (natuurlijke personen) en blijkens verschillen in de inhoud van de beroepschriften de werkzaamheden in elk van de zaken niet nagenoeg identiek konden zijn. Ook is geen sprake van bijzondere omstandigheden.
In hoger beroep is wel sprake van samenhangende zaken omdat uitsluitend de hoogte van de proceskostenvergoeding nog in geschil is en de werkzaamheden van de gemachtigde identiek zijn geweest en konden zijn.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 11/00680
12 oktober 2012
eerste meervoudige belastingkamer
proces-verbaal
van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Medemblik, de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 09/2888 van de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 14 juli 2011 in het geding tussen
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigde mr. [A],
en
de heffingsambtenaar.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2012. Partijen, die bij aangetekende brief van 29 juni 2012, verzonden aan het door hen gehanteerde adres, zijn uitgenodigd voor de zitting, zijn niet verschenen. Blijkens gegevens van PostNL zijn de brieven waarin de uitnodigingen zijn verzonden op 2 juli 2012 op de adressen afgeleverd.
Beslissing
Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank,
- bepaalt dat van de heffingsambtenaar een griffierecht wordt geheven van € 454, en
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 54,63.
Gronden
1. In hoger beroep is uitsluitend in geschil of voor het toekennen van de vergoeding voor de in beroep gemaakte proceskosten sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, eerste en tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
2. De heffingsambtenaar voert in zijn hoger beroepschrift aan dat het beroep van belanghebbende en het bij de rechtbank ingediende beroep van [Y] met kenmerk AWB 09/2645 samenhangende zaken zijn, in de hiervoor bedoelde zin. De gemachtigde betwist dat daarvan sprake is en stelt dat de uitspraak van de rechtbank moet worden gevolgd.
3. Onder samenhangende zaken wordt volgens artikel 3, tweede lid, van het Besluit verstaan gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig door een of meer belanghebbenden tegen nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen waarin rechtsbijstand is verleend als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
4. Naar het oordeel van het Hof is in dezen geen sprake van samenhangende zaken nu het gaat om zaken van twee verschillende belastingplichtigen (natuurlijke personen) en blijkens verschillen in de inhoud van de namens hen ingediende beroepschriften - het Hof wijst op de onderdelen 3 van het beroepschrift van belanghebbende en de onderdelen 17 en 20 van het beroepschrift van [Y] - de werkzaamheden in elk van de zaken niet nagenoeg identiek konden zijn.
5. De stelling van de heffingsambtenaar dat de zaken door de rechtbank zijn samengevoegd en dat de gemachtigde beide partijen ter zitting heeft vertegenwoordigd op de zitting, waarbij hij één pleidooi heeft gehouden, maakt dit niet anders. Een redelijke toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit brengt mee dat de beslissing van de rechter de zaken ter zitting gezamenlijk te behandelen geen invloed heeft op de berekening van de proceskostenvergoeding ter zake van de bij die rechter ingestelde beroepen (Hoge Raad 13 juli 2012, 11/01222, LJN BX0892). Het vormt voor het Hof in dit geval ook geen reden om bijzondere omstandigheden aanwezig te achten als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Van de heffingsambtenaar zal een griffierecht worden geheven van € 454.
Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit. Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van de kosten van rechtsbijstand overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op (€ 218,50 x 1 punt voor indienen verweerschrift x 0,5 als wegingsfactor), dat is € 109,25.
Omdat, anders dan in beroep, in hoger beroep uitsluitend de hoogte van de proceskostenvergoeding nog in geschil is en de werkzaamheden van de gemachtigde in de zaken met kenmerk 11/00680 en 11/00681 identiek zijn geweest en konden zijn, is in hoger beroep sprake van samenhangende zaken en oordeelt het Hof dat de proceskostenvergoeding over de zaken wordt verdeeld.
De proceskostenvergoeding in deze zaak bedraagt derhalve € 54,63.
De mondelinge uitspraak is gedaan op 12 oktober 2012 door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter van de belastingkamer, J.P. Kruimel en O.B. Onnes, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier.
De beslissing is op de datum van de mondelinge uitspraak in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.