Home

Gerechtshof Amsterdam, 15-11-2012, BY4571, 11-00861

Gerechtshof Amsterdam, 15-11-2012, BY4571, 11-00861

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
15 november 2012
Datum publicatie
5 december 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BY4571
Zaaknummer
11-00861
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.164

Inhoudsindicatie

Tot uitkering gekomen pensioentermijnen zijn bijgeboekt in de rekening-courant; dientengevolge is de rekening-courantschuld van belanghebbende aan [A] B.V. is afgenomen. Daaruit volgt dat deze pensioentermijnen door verrekening zijn genoten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 11/00861

15 november 2012

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: drs. F.G. van der Werf (Audit B.V. te Driebergen)

tegen

de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/1390 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Amersfoort,.

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 13 november 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.162 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.105. Tevens heeft de inspecteur bij beschikking het verlies uit werk en woning van het jaar 2007 vastgesteld op nihil.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 1 februari 2011, de aanslag en de beschikking vaststelling verlies gehandhaafd.

1.3. Bij uitspraak van 11 oktober 2011 heeft de rechtbank het door belanghebbende daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 15 november 2011. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Belanghebbende heeft met dagtekening 4 oktober 2012 nadere stukken ingezonden. Een afschrift daarvan is bij brief van 8 oktober 2012 naar de inspecteur gezonden. De inspecteur heeft daarop gereageerd bij brief van 16 oktober 2012, waarvan een afschrift aan de wederpartij is gezonden bij brief van 17 oktober 2012.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak in de onderdelen 2.1 t/m 2.7 de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.

2.1. Eiseres is directeur en enig aandeelhouder in [A] B.V. (hierna ook: de vennootschap). Deze vennootschap houdt alle aandelen in [B] & Partners B.V.

2.2. Eiseres is op 11 mei 1996 met [A] B.V. een op 1 oktober 2006 ingaand vervroegd pensioen overeengekomen van € 1.037 per maand. In 2007 heeft eiseres in beginsel recht op € 12.444 per jaar.

Dit pensioen is niet uitgekeerd maar bijgeboekt in de rekening-courant tussen eiseres en [A] BV.

2.3. [A] B.V. heeft in 2007 een netto-omzet behaald van € 4.321. De winst bedroeg € 56.247 (als gevolg van [een] buitengewone bate van € 72.585, zijnde een door verweerder geaccepteerde fiscale boeking van een pensioenreserve ten laste van de fiscale compensabele verliezen).

[A] B.V. had ultimo 2006 een totaal aan activa van € 62.585, waaronder een rekening-courantvordering op [B] & Partners B.V. van € 48.732.

[A] B.V. had ultimo 2007 een totaal aan activa van € 76.538, waaronder een rekening-courantvordering op [B] & Partners B.V. van € 44.670.

2.4. [B] & Partners B.V. heeft in 2007 een netto winst behaald van € 1.276. [B] & Partners B.V. had in 2007 een netto-omzet van € 61.221 en een totaal aan activa ultimo 2007 van € 15.162, waaronder € 9.219 aan banktegoeden.

2.5. Eiser heeft op 31 oktober 2008 aangifte IB/PVV 2007 gedaan naar een inkomen uit werk en woning van -/- 18.733 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 1.376. In de aangifte is het volgende opgenomen:

Loon (privégebruik auto) € 5.662

ROW (vervroegd pensioen) € 12.444 -/-

ROW (stamrechtverplichting) € 8.297 -/-

Premies € 3.712 -/-

Inkomen box 1 € 18.773 -/-

Inkomen box 3 voor pga € 2.105

Pga € 729 -/-

Inkomen box 3 na pga € 1.376

2.6. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2007 het aangegeven verlies uit ROW niet geaccepteerd en een bedrag van € 2.500 als rente over een vordering als ROW aangemerkt. Voorts heeft verweerder de premieaftrek en de persoonsgebonden aftrek niet geaccepteerd. Het inkomen werd als volgt vastgesteld:

Loon € 5.662

ROW € 2.500

Premies nihil

Inkomen box 1 € 8.162

Inkomen box 3 voor pga € 2.105

Pga nihil

2.7. In bezwaar neemt eiser het standpunt in dat de ingediende aangifte juist was, behoudens het in aftrek gebrachte bedrag van € 8.297 wegens negatief ROW in verband met een stamrechtverplichting.

2.2. Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.

2.3. Het Hof voegt hieraan nog toe de volgende feiten, welke het ontleent aan de in beroep overgelegde stukken.

2.3.1. Belanghebbende had per 31 december 2066 een rekening-courantschuld aan [A] BV van € 48.372. Deze rekening-courantschuld was per 31 december 2007 afgenomen tot € 14.199.

2.3.2. In een brief aan de gemachtigde van 13 december 2010 heeft de inspecteur onder meer het volgende geschreven:

“Pensioen

Zoals is opgenomen in de uitspraak van de rechter in de beroepsprocedure inzake de aanslag inkomstenbelasting/.premie volksverzekeringen (...) 2006 is het pensioen genoten in de zin van artikel 3.146 Wet inkomstenbelasting 2001. Het bedrag van € 12.444 is dan ook belast als pensioeninkomen.

Omdat bij het vaststellen van de aanslag de inkomsten onbelast zijn gebleven, ben ik van mening dat de aanslag op dit punt te laag is vastgesteld.

Verlies door het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen: vervallen pensioen.

De rechter heeft verder bepaald dat er geen sprake is van een verlies door het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen. In de aangifte van het jaar 2007 gaf u hiervoor een bedrag aan van € 12.444. Ik ben van mening dat dit bedrag terecht niet in aanmerking is genomen als verlies door het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen.

Gezien voorgaande ben ik van mening dat de aanslag op dit punt niet te hoog is vastgesteld.

(...)

Hierna volgt een overzicht van de hiervoor genoemde wijzigingen:

belast pensioen € 12.444

vermindering rentebijtelling € € 2.500

vermindering premie

voor periodieke uitkering (..) € 3.712

Per saldo nog te belasten € 6.232.

Bovenstaande wijzigingen zouden leiden tot een navorderingsaanslag in plaats van een vermindering van de aanslag. Ik ben daarom van plan de definitieve aanslag te handhaven.”

3. Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of belanghebbende in het onderhavige jaar een vroegpensioenuitkering van in totaal € 12.444 heeft genoten.

4. Beoordeling van het geschil

4.1.1. De rechtbank heeft in onderdeel 4.1 van haar uitspraak het volgende opgenomen:

Artikel 3.146, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 regelt - voor zover van belang - dat:

“Loon (…) worden - voorzover niet anders is bepaald - geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop zij zijn:

a. ontvangen;

b. verrekend;

c. ter beschikking gesteld;

d. rentedragend geworden of

e. vorderbaar en inbaar geworden.”

4.1.2. De rangorde van de in deze bepaling opgenomen voorwaarden brengt mee dat indien is voldaan aan een van deze voorwaarden niet meer wordt toegekomen aan de vraag of aan een van de daarop volgende voorwaarden is voldaan.

4.2. Vast staat dat de in het onderhavige jaar tot uitkering gekomen pensioentermijnen zijn bijgeboekt in de rekening-courant en dat dientengevolge de rekening-courantschuld van belanghebbende aan [A] B.V. is afgenomen. Daaruit volgt dat deze pensioentermijnen ingevolge artikel 3.146, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) door verrekening zijn genoten. De stelling van belanghebbende dat de boeking in rekening-courant een 'vergissing' betrof, die in 2008 is hersteld. doet daar niet aan af, wat er overigens van die stelling zij.

4.3. Ten overvloede overweegt het Hof dat, als geen sprake zou zijn geweest van verrekening, de pensioentermijnen in het onderhavige jaar ingevolge artikel 3.146, eerste lid, onderdeel d, van de Wet zijn genoten doordat zij rentedragend zijn geworden. De inspecteur heeft in eerste aanleg immers onweersproken gesteld dat de pensioentermijnen rentedragend zijn bijgeschreven op de vordering in rekening-courant van belanghebbende op [A] B.V. Ook aan dit oordeel doet de onder 4.2 vermelde stelling van belanghebbende dat de boeking in rekening-courant op een vergissing berustte, niet af.

4.4. Gelet op de in 4.1.2 vermelde rangorde, komt het Hof , anders dan de rechtbank, niet toe aan beoordeling van de vraag of de pensioentermijnen ad € 12.444 vorderbaar en inbaar waren.

4.5. De gemachtigde heeft ter zitting verklaard zich erdoor overvallen te voelen dat het Hof zich voorneemt de beslissing te baseren op de bijboeking in rekening-courant. Het Hof passeert dat verweer, aangezien het in zijn beoordeling slechts feiten heeft betrokken die zonder meer blijken uit de gedingstukken.

4.6. Belanghebbende heeft, mede in verband met een over het jaar 2011 lopende discussie met de Belastingdienst, de vraag aan de orde gesteld tot welke box een tot haar vermogen behorende Zwitserlevenpolis gerekend dient te worden. Aan beantwoording van die vraag komt het Hof niet toe aangezien beide partijen zich voor het onderhavige jaar op het standpunt stellen dat die polis in box 3 hoort.

4.7. Ter zitting is komen vast te staan dat de door de rechtbank in haar uitspraak onder 2.8 weergegeven opstelling van het inkomen na bezwaar feitelijke onjuistheden bevat. Om die reden heeft het Hof die opstelling niet van de rechtbank overgenomen en onder 2.3.2 de relevante overwegingen van de inspecteur over de na bezwaar gehandhaafde aanslag opgenomen. Uit deze overwegingen volgt dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld.

Slotsom

4.8. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van gronden, als hiervoor aangegeven.

.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, J. den Boer en D. Hund, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 15 november 2012 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.