Gerechtshof Amsterdam, 20-09-2012, BZ1623, 11/00257 en 11/00258
Gerechtshof Amsterdam, 20-09-2012, BZ1623, 11/00257 en 11/00258
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 20 september 2012
- Datum publicatie
- 20 februari 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ1623
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBHAA:2011:BP7893, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 11/00257 en 11/00258
Inhoudsindicatie
Bijtelling privé gebruik auto.
Auto is in de jaren 2004 en 2005 door werkgever aan belanghebbende ter beschikking gesteld.
Het Hof acht niet aannemelijk dat de auto vóór 2006 aan belanghebbende in privé is overgedragen.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 11/00257 en 11/00258
20 september 2012
uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: [A] RA
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerknummers AWB 10/1081 en 10/1083 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Utrecht,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 18 november 2008 aan belanghebbende voor het jaar 2004 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 656.126, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 175.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.512.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 24 februari 2010, de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 156.126, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 175.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.512.
De inspecteur heeft met dagtekening 5 november 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 227.562, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.000.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 28.097.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 15 februari 2010, de aanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 18 februari 2011 heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door belanghebbende tegen de hiervoor vermelde uitspraken op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 30 maart 2011, aangevuld bij brief van 26 april 2011. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, heeft belanghebbende bij conclusie van repliek een nader stuk ingediend, waarop door de inspecteur is gereageerd bij conclusie van dupliek.
Op 28 augustus en 31 augustus 2012 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin, evenals in verderop in deze uitspraak geciteerde delen van de uitspraak van de rechtbank, aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
2.1. Eiser is directeur en 100%-aandeelhouder van [Y] B.V. (hierna: de vennootschap). De vennootschap houdt een belang van 33,3% in [W] N.V.
2.2. De vennootschap heeft aan eiser van 1 januari 2004 tot en met 14 april 2005 een Audi A8 met kenteken [AA-BB-01] (bouwjaar 2001) ter beschikking gesteld. De cataloguswaarde van deze Audi bedraagt € 97.000.
2.3. De vennootschap heeft aan eiser van 15 april 2005 tot en met 31 december 2005 een Audi A8 met kenteken [AA-BB-02] (bouwjaar 2005) ter beschikking gesteld. De cataloguswaarde van deze Audi bedraagt € 152.000.
2.4. De vennootschap heeft voorts vanaf 1 januari 2004 aan eiser een Aston Martin DB7 met
kenteken [AA-BB-03] (bouwjaar 2002) ter beschikking gesteld. De cataloguswaarde van deze Aston Martin bedraagt € 194.218.
2.5. Eiser heeft in zijn aangifte 2004 en 2005 geen bijtelling privé-gebruik auto in aanmerking genomen.
2.6. Met betrekking tot het gebruik van de auto’s zijn rittenregistraties bijgehouden. Voor de beide Audi’s zijn de registraties bijgehouden gedurende de jaren 2004 en 2005 en voor de Aston Martin is een rittenregistratie bijgehouden gedurende een deel van 2004.
2.7. Zowel eiser, de chauffeurs van eiser alsook de secretaresse van eiser hebben gegevens in de rittenregistraties genoteerd. De oorspronkelijke rittenregistraties werden, behoudens voor het jaar 2004 ten aanzien van de Audi A8 met kenteken [AA-BB-01], op een later tijdstip verwerkt in een spreadsheet.
2.8. Verweerder heeft bij de aanslagregeling IB/PVV 2004 en 2005 de aangiften van eiser onder andere gecorrigeerd in verband met het privé-gebruik van deze auto’s.
2.9. Bij de uitspraak op bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV 2004 en 2005 zijn voor zover van belang de volgende correcties gehandhaafd:
2004:
Aangegeven belastbaar inkomen € 82.406
Bijtelling Aston Martin DB7 € 42.680
Bijtelling Audi A8 [AA-BB-01] € 21.340
Persoonsgebonden aftrek € 9.700
-----------
Vastgesteld belastbaar inkomen € 156.126
=======
2005:
Aangegeven belastbaar inkomen € 154.923
Bijtelling Aston Martin DB7 € 42.728
Bijtelling Audi A8 [AA-BB-01] € 6.224
Bijtelling Audi A8 [AA-BB-02] € 23.687
-----------
Vastgesteld belastbaar inkomen € 227.562
=======
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.
2.2. In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast.
2.2.1. Tot de stukken van het geding behoort een verklaring van de gemachigde [A] RA (hierna: de gemachtigde) met dagtekening 7 juni 2011. Deze verklaring is ondertekend door de gemachtigde en zijn handtekening is door mr. B.J.M. Gehlen, Notaris te Lopik, gelegaliseerd. In deze verklaring is onder meer het volgende opgenomen:
“In de zomer van 2004 heb ik met [belanghebbende] telefonisch en in persoon gesproken over de overdracht aan privé van de Aston Martin (…). [Belanghebbende] wilde niet langer een rittenregistratie bijhouden voor deze auto en wilde weten welke andere mogelijkheden er bestonden om de bijtelling voor het privé gebruik (…) zonder het bijhouden van een rittenregistratie. Ik heb met hem besproken dat de enige mogelijkheid was deze auto over te nemen in privé. Vervolgens is in juli 2004 met [belanghebbende] afgesproken dat de Aston Martin (…) begin augustus 2004 naar privé zou over[gaan], en dat [belanghebbende] in het kader van die overdracht zorg zou dragen voor het verkrijgen van een deugdelijke waardering op dat moment van deze auto.(…)
De samenloop van mijn uitvallen, het op orde brengen van mijn zakelijke belangen en de beëindiging van de samenwerking met mijn compagnon hebben er toe geleid dat ik onvoldoende toezicht en controle heb kunnen uitoefenen op een juiste verwerking in de administratie en de jaarrekening 2004 van [Y] B.V. (…) van de overname in privé van de Aston Martin (…), waardoor administratieve verwerking van de overdracht die feitelijk in 2004 heeft plaatsgevonden pas later is geformaliseerd.”
2.2.2. Tot de stukken van het geding behoort tevens een brief ondertekend door de secretaresse van belanghebbende namens belanghebbende met dagtekening 25 juli 2006 aan accountantskantoor [A], ter attentie van de gemachtigde. Hierin is voor zover van belang het volgende opgenomen:
“Zoals met u besproken bevestig ik ons gesprek van 10 juli 2006, in welk gesprek ik u heb aangegeven dat ik mijn Aston Martin (…) medio augustus 2004 heb overgenomen in privé, op basis van de door de dealer, Kroymans (…) opgegeven waarde.
Op uw advies heb ik een taxatierapport door Kroymans (…) laten samenstellen naar de waarde per augustus/september 2004. Dit rapport treft u bijgaand aan”
3. Geschil in hoger beroep
3.1. In hoger beroep is in geschil of de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende over de jaren 2004 en 2005 terecht heeft verhoogd in verband met het privé gebruik van een Aston Martin (hierna ook: de auto). De bijtelling in verband met het privé gebruik van een tweetal Audi’s is in hoger beroep, in tegenstelling tot bij de rechtbank, niet langer in geschil.
3.2. Belanghebbende heeft in hoger beroep evenals in eerste aanleg gesteld dat de Aston Martin reeds in augustus 2004 is overgegaan naar privé en dat de auto hem vanaf dat moment dus niet meer door [Y] B.V. (hierna: de vennootschap) ter beschikking werd gesteld. Voorts stelt belanghebbende zich, onder verwijzing naar de rittenregistraties, de spreadsheets en de daarop gegeven toelichting, op het standpunt dat hij overtuigend heeft aangetoond dat hij in de periode voorafgaand aan de door hem gestelde overdracht in augustus 2004 op jaarbasis minder dan 500 kilometer privé heeft gereden met de auto.
3.3. De inspecteur betwist de overdracht van de auto naar privé op enig tijdstip eerder dan in juli 2006 en stelt zich op het standpunt dat de rittenregistraties wegens een aantal geconstateerde gebreken niet betrouwbaar zijn en daarom verworpen dienen te worden. De inspecteur stelt zich voorts op het standpunt dat belanghebbende niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan dat hij op jaarbasis minder dan 500 kilometer privé heeft gereden met de auto.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In de onderdelen 4.1. en 4.2. van haar uitspraak heeft de rechtbank de voor de onderhavige jaren relevante regelgeving weergegeven:
4.1. Artikel 3.145 van de Wet inkomstenbelasting 2001, tekst 2004 en 2005 (hierna:
de Wet IB 2001) bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
“1. Indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op jaarbasis gesteld op ten minste 22% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
2. Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.
(…).
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld waaraan een rittenregistratie moet voldoen. Tevens kunnen regels worden gesteld over het anderszins laten blijken dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
(…).”
4.2. De staatssecretaris van Financiën heeft in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling) van zijn in artikel 3.145, vierde lid, van de Wet IB 2001 bedoelde bevoegdheid gebruikgemaakt. Artikel 22 van de Uitvoeringsregeling, tekst 2004 en 2005, bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
“De rittenregistratie als bedoeld in artikel 3.145 van de wet bevat ten minste de volgende gegevens:
a. merk, type en kenteken van de auto;
b. periode van terbeschikkingstelling van de auto;
c. per rit:
1°. datum;
2°. beginstand en eindstand van de kilometerteller;
3°. beginadres en eindadres;
4°. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;
5°. het karakter van de rit.”
4.2. Met betrekking tot de door belanghebbende gestelde overdracht door de vennootschap van de auto aan hem in privé heeft de rechtbank in haar uitspraak als volgt overwogen:
Overdracht Aston Martin naar privé
4.10. Eiser heeft zich ten aanzien van de Aston Martin op het standpunt gesteld dat de vennootschap deze in augustus 2004 aan hem heeft overgedragen en dat de auto derhalve vanaf dat moment niet meer door de vennootschap aan hem ter beschikking is gesteld. Een bijtelling ter grootte van het autokostenforfait dient reeds daarom vanaf augustus 2004 achterwege te blijven. De overname in privé is in 2004 met de accountant besproken en de auto is naar aanleiding van dat gesprek destijds getaxeerd, aldus eiser. Dat de administratieve verwerking pas later heeft plaatsgevonden is gelegen in het feit dat de office manager een en ander niet tijdig ter hand heeft genomen en in de persoonlijke omstandigheden van de accountant.
4.11. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto in augustus 2004 daadwerkelijk aan eiser is overgedragen, ook niet dat toen de economische eigendom is overgedragen. Dat eiser is opgehouden een rittenregistratie te voeren met ingang van augustus 2004 en dat de accountant heeft bevestigd dat een en ander in 2004 is besproken is daartoe onvoldoende. Ook het ongedateerde taxatierapport van Kroymans Jaguar Centra dat eiser heeft overgelegd maakt zijn standpunt niet aannemelijk, omdat daaruit mogelijk de intentie van eiser zou kunnen worden afgeleid, maar niet de feitelijke overdracht. De rechtbank acht van doorslaggevende betekenis dat de kosten van de auto feitelijk in 2004 en 2005 nog ten laste van de vennootschap zijn gebracht, de overgang naar privé pas in 2006 in de administratie is verwerkt en de auto pas in 2007 op naam van eiser is gesteld. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank veeleer aannemelijk dat de feitelijke overdracht van de auto na 2005 heeft plaatsgevonden. Dat eiser alsnog in rekening-courant is gecrediteerd doet aan vorenstaande niet af. Hieruit volgt dat de vennootschap de Aston Martin ook in de periode augustus 2004 tot en met 31 december 2005 aan eiser ter beschikking heeft gesteld.
Nu eiser over die periode geen rittenregistratie heeft gevoerd en ook niet anderszins heeft doen blijken dat de auto voor minder dan 500 kilometer voor privé-doeleinden ter beschikking was gesteld, heeft verweerder het autokostenforfait ook over die periode terecht gecorrigeerd.
4.3. In hoger beroep herhaalt belanghebbende zijn standpunten, zoals door de rechtbank in haar uitspraak weergegeven in bovenvermelde onderdelen 4.10 en 4.11. In aanvulling hierop stelt belanghebbende, zo begrijpt het Hof, dat er een combinatie van aanwijzingen is, onder meer het bewust stoppen met het bijhouden van een kilometeradministratie, de brief van 25 juli 2006 (zoals weergegeven onder 2.2.2.) en het veranderde gebruikspatroon van de auto na 25 augustus 2004, die tot de conclusie dienen te leiden dat de feitelijke overdracht wel degelijk in augustus 2004 heeft plaatsgevonden. Hierbij is volgens belanghebbende bovendien de onder 2.2.1. weergegeven schriftelijke verklaring van de gemachtigde een cruciaal aanvullend bewijsmiddel.
4.4. Evenals de rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vennootschap de auto in augustus 2004 aan belanghebbende feitelijk (of in economische eigendom) heeft overgedragen, en dat daaruit volgt dat de vennootschap de auto ook in de periode augustus 2004 tot en met 31 december 2005 aan belanghebbende ter beschikking heeft gesteld.
Ook met de door hem in hoger beroep overgelegde, onder 2.2.1. weergegeven schriftelijke verklaring van de gemachtigde maakt belanghebbende niet aannemelijk dat de auto in augustus 2004 feitelijk (of in economische eigendom) aan hem is overgedragen. Uit deze verklaring kan (evenals uit het overgelegde taxatierapport) hooguit een op overdracht gerichte intentie van belanghebbende worden afgeleid, maar dit gegeven weegt niet op tegen de omstandigheden die erop wijzen dat de overdracht eerst na 31 december 2005 heeft plaatsgevonden. Evenals de rechtbank acht het Hof het daarbij van doorslaggevende betekenis dat de kosten van de auto feitelijk in 2004 en 2005 nog ten laste van de vennootschap zijn gebracht, de overgang naar privé pas in 2006 in de administratie is verwerkt en de auto pas in 2007 op naam van belanghebbende is gesteld. Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang gewogen, acht het Hof het niet aannemelijk dat sprake is geweest van enkel een onjuiste administratieve verwerking door de vennootschap van een reeds in augustus 2004 gerealiseerde overdracht; de schriftelijke verklaring van de gemachtigde dat hij vanwege gezondheidsproblemen in de betreffende periode onvoldoende toezicht en controle heeft kunnen uitoefenen op een juiste verwerking in de administratie en de jaarrekening van de vennootschap, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Ook hetgeen belanghebbende voor het overige in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een andere conclusie.
4.5. Met betrekking tot de door belanghebbende overgelegde rittenregistratie heeft de rechtbank als volgt geoordeeld.
Rittenregistratie
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat indien aan eiser meerdere auto’s tegelijkertijd mede voor privé-doeleinden ter beschikking worden gesteld het autokostenforfait op elk van die auto’s van toepassing is. Voorts is niet in geschil dat het autokostenforfait ter zake van volgtijdelijk ter beschikking gestelde auto’s naar tijdsgelang behoort te worden toegepast.
4.4. Op eiser rust de last om aan te tonen dat hij in de onderhavige jaren de auto’s, voor zover deze aan hem ter beschikking zijn gesteld, voor niet meer dan 500 kilometer op jaarbasis voor privé-doeleinden heeft gebruikt. De wetgever heeft gekozen voor een zware vorm van bewijslast voor degene die wil voorkomen dat zijn inkomen wordt verhoogd met een (forfaitaire) bijtelling wegens privé-gebruik. Het enkel aannemelijk maken dat er 500 of minder privé-kilometers gereden zijn is daartoe niet voldoende; de wetgever verlangt dat dit blijkt, dat wil zeggen dat het overtuigend wordt aangetoond.
4.5. De rechtbank stelt voorop dat een rittenregistratie niet bij voorbaat dient te worden verworpen indien deze niet aan alle onder 4.2 aangehaalde vereisten van de Uitvoeringsregeling voldoet, doch dat een administratie in combinatie met andere bewijsmiddelen ten minste zodanig sluitend dient te zijn dat daaruit eenduidig kan worden afgeleid hoeveel kilometers er met de auto zakelijk en privé is gereden.
4.6. Ter zitting is komen vast te staan dat de constateringen over de omissies in de rittenregistraties en de spreadsheets zoals door verweerder opgenomen als bijlagen 5, 7 en 16 bij het verweerschrift, door eiser niet worden bestreden. Eiser heeft wel weersproken de stelling van verweerder dat sommige zakelijke ritten ook privé-ritten zouden kunnen zijn geweest en dat de rittenregistraties deels potloodaantekeningen bevatten.
Het door verweerder onweersproken geconstateerde betekent in zijn algemeenheid dat de rittenregistraties door eiser en diens chauffeurs weliswaar werden bijgehouden, maar later aan de hand van de agenda van eiser door diens secretaresse werden verbeterd en werden verwerkt in spreadsheets. De verbeteringen bestonden met name uit toevoegingen van ontbrekende ritten, wijziging van in de rittenregistratie genoteerde ritten en wijziging van kilometerstanden aan de hand van een routeplanner. De wijzigingen van de kilometerstanden geschiedde daarbij niet uitsluitend op de dagen waarop de ritten werden aangevuld of verbeterd, maar een- en andermaal ook op enkele dagen daaropvolgend. Ondanks al deze aanvullingen en wijzigingen komen de kilometerstanden volgens de (verbeterde) rittenregistraties regelmatig niet overeen met de kilometerstanden volgens de spreadsheets. Hoewel de rechtbank geen twijfel heeft bij de intentie van eiser om de rittenregistraties goed bij te houden, blijkt hieruit reeds dat niet iedere rit nauwkeurig werd genoteerd en ook de kilometerstanden niet altijd na iedere rit werden overgenomen. Voorts zijn bezoekadressen (indien beschikbaar), gereden routes en afwijkende routes dan de meest gebruikelijke niet genoteerd.
4.7. Met betrekking tot de Aston Martin dient in het bijzonder dan nog het volgende te worden opgemerkt.
Zowel de rittenregistratie alsook de spreadsheet bevat een beginstand op 1 januari 2004 van 18.131 kilometer. Volgens de rittenregistratie is de eerste rit gereden op 31 januari van dat jaar, terwijl blijkens de spreadsheet daaraan voorafgaand al op twee dagen drie ritten met de auto zijn gemaakt. De kilometerstanden in beide vastleggingen wijken ook af en komen pas weer op 14 februari 2004 met elkaar overeen. De rittenregistratie bevat een laatste rit op 18 april 2004, terwijl in werkelijkheid volgens het nadien opgemaakte spreadsheet eiser nog vijf ritten met de auto heeft gemaakt.
4.8. Met betrekking tot de Audi A8 met kenteken [AA-BB-01] kan in aanvulling op het onder 4.6 overwogene nog het volgende worden opgemerkt.
Een rit van 2 april 2004 is uit de rittenregistratie verwijderd. Deze rit is vervolgens opgenomen in de registratie van de Aston Martin. De kilometerstanden van die dag alsook die van enkele dagen daarop zijn in de rittenregistratie van de Audi aangepast. Ook hieruit volgt dat de kilometerstanden van de Audi kennelijk niet na iedere rit in de rittenregistratie zijn opgenomen. Indien immers eiser dan wel diens chauffeurs na iedere rit de kilometerstanden zouden hebben genoteerd, staan deze vast. Het verwijderen van een rit kan dan immers op de bewuste dag en de dagen daarna geen gevolgen hebben voor genoteerde begin- en eindstanden. De rittenregistratie 2004 bevat ook de eerste vijf weken van 2005. Die weken zijn ook opgenomen in de rittenregistratie 2005. Beide registraties wijken echter in betekende mate af, zowel wat betreft genoteerde ritten als ook wat betreft kilometerstanden.
4.9. Naar aanleiding van de als bijlagen 5, 7 en 16 bij het verweerschrift opgenomen constateringen van verweerder en in samenhang met hetgeen in dat verband aansluitend onder 4.6 tot en met 4.8 is overwogen met betrekking tot de rittenregistraties en de spreadsheets, komt de rechtbank tot het oordeel dat de rittenregistraties geen betrouwbare weergave geven van de werkelijk gereden (privé-)kilometers en mitsdien moeten worden verworpen. Alsdan heeft eiser niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast te doen blijken dat er met de ter beschikking gestelde auto’s op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer privé is gereden. De rittenregistraties zijn zelfs in combinatie met de spreadsheets daartoe onvoldoende betrouwbaar. Verweerder heeft derhalve terecht en tot de juiste bedragen het autokostenforfait bij het inkomen geteld voor de Audi’s over de jaren 2004 en 2005 en voor de Aston Martin in ieder geval over de periode 1 januari 2004 tot en met juli 2004.
4.6. Bij de beoordeling van de door belanghebbende overgelegde rittenregistratie, die voor de auto is bijgehouden tot augustus 2004, stelt het Hof voorop dat belanghebbende in hoger beroep heeft medegedeeld dat hij in de periode van augustus 2004 tot en met oktober 2004 meer dan 3.574 kilometer privé met de auto heeft gereden. Reeds hierdoor staat vast dat, nu het Hof heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is dat de auto vóór het jaar 2006 aan belanghebbende is overgedragen, de inspecteur gelet op het aantal gereden privé kilometers voor het jaar 2004 terecht een bijtelling in verband met privé gebruik van de auto in aanmerking heeft genomen. Vast staat bovendien dat belanghebbende over het jaar 2005 geen rittenregistratie heeft bijgehouden en ook niet anderszins heeft doen blijken dat met de auto in 2005 voor minder dan 500 kilometer voor privé doeleinden is gereden, zodat ook over dit jaar de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning terecht heeft verhoogd in verband met het privé gebruik van de auto.
4.7. Ten overvloede verwijst het Hof voor de beoordeling van de rittenadministratie naar het oordeel van de rechtbank hierover in de onderdelen 4.6, 4.7 en 4.9 van haar uitspraak, bij welke oordelen het Hof zich aansluit. Het Hof is derhalve met de rechtbank van oordeel dat de rittenregistraties geen betrouwbare waargave zijn van de werkelijk gereden (privé) kilometers en dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast om te doen blijken dat op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer privé met de auto is gereden.
4.8. Uit het voorgaande volgt, gelet op het oordeel van het Hof dat de auto zowel in 2004 als in 2005 door de vennootschap aan belanghebbende ter beschikking is gesteld, en nu belanghebbende er niet in is geslaagd te doen blijken dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé doeleinden is gebruikt, dat de inspecteur terecht een bijtelling voor het privé gebruik in aanmerking heeft genomen.
Slotsom
4.9. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. H.E. Kostense, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. L.B.M. van Bakel als griffier. De beslissing is op 20 september 2012 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.