Gerechtshof Amsterdam, 13-06-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1771, 11-00313
Gerechtshof Amsterdam, 13-06-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1771, 11-00313
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 13 juni 2013
- Datum publicatie
- 11 november 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:1771
- Zaaknummer
- 11-00313
Inhoudsindicatie
Rijnvarendenverdrag is van toepassing. Zetel van de onderneming waartoe het schip behoort aan boord waarvan de rijnvarende zijn beroepsarbeid verricht bevindt zich in Nederland. Geen vrijstelling verzekeringsplicht.
Uitspraak
kenmerk 11/00313
13 juni 2013
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. M.J. van Dam (Van Dam & Kruidenier Advocaten),
tegen
de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/1821 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Zaandam, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 22 oktober 2008 aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.026
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 1 maart 2010, de aanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 14 maart 2011 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 14 april 2011, aangevuld bij brief van 27 mei 2011. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Met dagtekening 2 april 2013 en 17 april 2013 heeft de inspecteur nadere stukken ingezonden. Van deze stukken is een afschrift aan de gemachtigde gezonden.
Op 23 april 2013 zijn nadere stukken van belanghebbende ingekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.5 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
"2.1. Eiser is geboren in 1981 en heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij is gehuwd en woont in Nederland.
Eiser was in 2005 in loondienst op een binnenvaartschip, genaamd mts.[A] (hierna ook: het schip). Dit schip vaart binnen de Europese Gemeenschap, zowel op de Rijn als op haar zijrivieren.
Het schip is in eigendom van [B] en is voorzien van het certificaat als bedoeld in artikel 22 van de herziene Rijnvaart-akte, ondertekend te Mannheim op 17 oktober 1868.
Op 7 september 2004 is in Duitsland een zogenaamde Rijnvaartverklaring afgegeven. Op die verklaring staat als eigenaar vermeld[B] en als woonadres van[B]: […]te [plaats]’ (Nederland). De rubriek ‘Exploitant’ is niet ingevuld.
Op 5 september 2006 is nogmaals in Duitsland een Rijnvaartverklaring afgegeven, waarop als eigenaar[B] met als woonplaats [plaats]’ (Duitsland) staat vermeld.
Als exploitant staat ‘[C] vermeld.
Eiser staat het gehele jaar 2005 op de loonlijst van [C]. (hierna: [C]), gevestigd te Luxemburg.
Eiser heeft aangifte IB/PVV 2005 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.026. Eiser heeft daarbij verzocht om vrijstelling voor de premie volksverzekeringen. Verweerder heeft de aanslag opgelegd conform de aangifte, doch heeft de gevraagde vrijstelling niet verleend."
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit. Hieraan voegt het Hof de volgende feiten toe.
Tot de bijlagen bij het verweerschrift van de inspecteur in eerste aanleg behoort een afschrift van een op 8 november 2004 door de Union des caisses de maladie aan belanghebbende afgegeven verklaring E 106 (Attestation de droit aux prestations en nature de l'assurance maladie-maternité dans le cas des personnes qui résident dans un autre pays que le pays compétent).
In een brief van het Bundeszentralamt für Steuern aan de Duitse belastingadviseur van [B] (hierna:[B]) is onder meer het volgende vermeld (in de tezamen met de originele tekst bij het nadere stuk van 23 april 2013 overgelegde vertaling):
"In bovengenoemde afstemmingsprocedure is met Nederland overeenstemming bereikt in die zin, dat de winst uit onderneming van de heer[B] in de jaren 2005 t/m 2009 aan Duitsland toekomt. De belastingheffing door de Nederlandse Belastingdienst wordt overeenkomstig teruggetrokken.
Volgens artikel 22 van het huidige geldende Duits-Nederlandse verdrag terzake van dubbele belastingheffing (...) van 16 juni 1959 kunnen afstemmingsprocedures slechts met betrekking tot de jaren worden gevoerd, in welke effectief dubbele belasting is opgetreden. Onder een effectieve dubbele belasting is een daadwerkelijke belastingbetalingsverplichting betreffende dezelfde belastingaangelegenheid in beide verdragstaten te begrijpen. Volgens de huidige stand van zaken is voor de jaren 2005 t/m 2009 een daadwerkelijke dubbele belasting opgetreden, zodat voor die jaren een afstemmingsovereenkomst kon worden getroffen."
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in geschil of belanghebbende voor de volksverzekeringen verzekeringsplichtig is in Nederland, en zo ja of terecht premie van hem is geheven. In hoger beroep komt daar de vraag bij of de aanslag en/of de uitspraak op bezwaar is opgelegd, respectievelijk gedaan, door een inspecteur die daartoe niet bevoegd was.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Voor het geval het gelijk aan belanghebbende is, is tussen partijen niet in geschil dat de aanslag dient te worden verminderd met het daarin begrepen bedrag aan premie volksverzekeringen. Voor het geval het gelijk aan de inspecteur is, is tussen partijen niet in geschil dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.