Gerechtshof Amsterdam, 30-05-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1821, 12/00406
Gerechtshof Amsterdam, 30-05-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1821, 12/00406
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 30 mei 2013
- Datum publicatie
- 10 juli 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:1821
- Zaaknummer
- 12/00406
Inhoudsindicatie
Zolang belanghebbendes regresvordering op de BV blijft bestaan, is er in beginsel sprake van een - bij wetsfictie - belaste terbeschikkingstelling als gevolg waarvan ook de daarmee samenhangende hypothecaire schuld tot belanghebbendes werkzaamheidsvermogen blijft behoren. Niet van belang is dat de vordering tot nihil is afgewaardeerd.
Uitspraak
Kenmerk 12/00406 t/m 12/00408
30 mei 2013
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. H.J. Versteeg FB (Roza Belastingadviseurs te Veenendaal),
tegen de uitspraak in de zaken met de nrs. AWB 10/6295 t/m 10/6297 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) van 12 april 2012 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland/kantoor Gorinchem,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 30 oktober 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, alsmede het verlies uit werk en woning van het jaar 2005 bij afzonderlijke beschikking vastgesteld op € 149.038.
Na bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 14 oktober 2010 de verliesvaststel-lingsbeschikking gehandhaafd.
Bij uitspraak van 12 april 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende tegen die uitspraak ingestelde beroep (zaak AWB 10/6295) ongegrond verklaard.
De inspecteur heeft met dagtekening 18 december 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag IB/PV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.531, alsmede bij afzonderlijke beschikking € 264 aan heffingsrente in rekening gebracht. Voorts is, naar moet worden aangenomen, bij afzonderlijke beschikking het met de aanslag verrekende verlies uit vorige jaren vastgesteld op € 34.513.
Na bezwaar tegen de aanslag heeft de inspecteur bij uitspraak gedagtekend 19 oktober 2010 de aanslag en de beschikkingen gehandhaafd.
Bij uitspraak van 12 april 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende tegen die uitspraak ingestelde beroep (zaak AWB 10/6296) ongegrond verklaard.
De inspecteur heeft met dagtekening 18 juni 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag IB/PV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.297, alsmede bij afzonderlijke beschikking € 416 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Na bezwaar tegen de aanslag heeft de inspecteur bij uitspraak gedagtekend 19 oktober 2010 de aanslag en de beschikking gehandhaafd.
Bij uitspraak van 12 april 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende tegen die uitspraak ingestelde beroep (zaak AWB 10/6297) ongegrond verklaard.
De tegen de uitspraken van de rechtbank ingestelde hogere beroepen van belang-hebbende zijn vervat in één geschrift dat bij het Hof is ingekomen op 25 mei 2012 en is aangevuld bij brief van 22 juni 2012. De inspecteur heeft in één geschrift verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft in alle zaken plaatsgevonden op 20 maart 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.11 van haar uitspraak de navolgen-de feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin (evenals in de overige hierna te citeren onderdelen van de uitspraak van de rechtbank) aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Eiser bezit tezamen met zijn echtgenote sedert de tweede helft van de jaren negentig een woning te [Z] (hierna: de woning).
Eiser houdt sinds 1986 100% van de aandelen in [A BV]. [A BV] hield vanaf 14 maart 1997 48% van de aandelen in [B BV].
Eiser heeft zich per 22 juni 1999 jegens de [C] borggesteld tot een bedrag van (omgerekend in euro’s) € 45.378,02 voor [B BV] tot zekerheid van al hetgeen de bank blijkens haar administratie van [B BV] heeft te vorderen.
Eiser heeft zich per 8 juni 2000 jegens de [C] borggesteld tot een bedrag van (omgerekend in euro’s) € 34.033,51 voor [B BV] tot zekerheid van al hetgeen de bank blijkens haar administratie van [B BV] heeft te vorderen.
Eiser heeft zich door middel van een hoofdelijke medeschuldverbintenis van 25 juni 2001 jegens de [C] aansprakelijk gesteld tot een bedrag van (omgerekend in euro’s) € 136.134,69 voor krediet in rekening courant van [B BV].
Bij akte van 4 november 2002 heeft eiser een hypotheekrecht verleend tot een bedrag van € 240.000 aan de [C] op de woning tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de [C] van [B BV] te vorderen heeft.
[B BV] is op 17 februari 2004 in staat van faillissement verklaard.
De schuld van [B BV] aan de [C] bedroeg ten tijde van het faillissement € 363.733,57. In februari 2005 heeft eiser de hypothecaire lening op de eigen woning verhoogd met € 215.000. Daarop heeft eiser zich tot een bedrag van € 212.000 jegens de [C] gekweten van zijn verplichtingen uit hoofde van de borgstellingen en de aansprakelijkstelling (ook: de borgstellingsverplichting) voor de schuld van [B BV].
Eiser heeft in 2005 de regresvordering van € 212.000 op [B BV] die hij had door de hiervoor genoemde voldoening aan de [C], afgewaardeerd tot nihil. De afwaardering heeft eiser ten laste gebracht van het resultaat uit de terbeschikkingstelling van vermogens-bestanddelen (resultaat uit overige werkzaamheden).
Het faillissement [B BV]is op 23 oktober 2007 opgeheven wegens de toestand van de boedel en [B BV] is per die datum van rechtswege opgehouden te bestaan.
In de aangiften inkomstenbelasting vanaf 2005 heeft eiser de rente die betrekking heeft op de verhoging van de hypothecaire lening met € 215.000 eveneens ten laste gebracht van het resultaat uit overige werkzaamheden. De in aftrek gebrachte rente bedraagt voor 2005 € 7.346, voor 2006 € 8.815 en voor 2007 € 7.140.”
Tegen deze door de rechtbank vastgestelde feiten zijn door partijen geen bezwaren ingebracht, zodat ook het Hof daarvan zal uitgaan.
Aan deze feiten voegt het Hof nog de volgende toe.
Uit het zesde openbaar verslag van de curator van [B BV] (hierna: de BV), van 11 mei 2006, blijkt dat door de curator een vaststellingsovereenkomst met de bestuurder van de BV ([D]) is getroffen “aangaande diens aansprakelijkheid als bestuurder en met betrekking tot de afwikkeling van het faillissement”.
In het zevende openbaar verslag, van 9 augustus 2006, is vermeld dat daarvoor goedkeuring van de rechter-commissaris is verkregen en dat de bestuurder zijn verplichtingen onder de schikking is nagekomen.
In een brief van de curator aan de inspecteur van 27 november 2008 is melding gemaakt van de schikking met de bestuurder van de BV en van het gegeven dat deze een boedelbijdrage heeft gedaan. Voorts vermeldt de curator in de brief, desgevraagd door de inspecteur, dat de bestuurder “volgens onze informatie, geen verhaal bood inzake een theoretische claim met betrekking tot bestuurdersaansprakelijkheid.”
Uit de eerste zeven faillissementsverslagen blijkt van het bestaan van één preferente vordering, van het UWV, ad ruim € 12.200 en van vorderingen van zestien concurrente crediteuren ad ruim € 720.000, waaronder de regresvorderingen van belanghebbende (€ 212.000) en de bestuurder [D] (€ 150.000).
In het achtste openbaar verslag, van 16 februari 2007, wordt gesproken van een mogelijke, tweede, preferente vordering, en wel van de fiscus, ad ruim € 55.700 betreffende de aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2004. In het verslag is vermeld dat de curator daartegen bezwaar heeft gemaakt en dat, afhankelijk van de beslissing op het bezwaarschrift, volgens de curator geen verdere werkzaamheden in het faillissement van de BV resten.
Het eindverslag is van 14 september 2007. Daarin is vermeld dat de kwestie ter zake van de aanslag vennootschapsbelasting 2004 is beëindigd en dat de Belastingdienst zijn vordering heeft verminderd. Voorgesteld wordt om het faillissement op te heffen wegens de toestand van de boedel.
Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde nog verklaard dat het gehele bedrag van de verhoging van de hypothecaire lening ad € 215.000 als met de regresvordering op de BV samenhangende schuld op de werkzaamheidsbalans is gepassiveerd. Aan [C] is door belanghebbende € 3.000 aan kosten voldaan ter zake van de verhoging van de lening met € 212.000, zijnde het bedrag dat uit hoofde van de borgstelling is betaald.
De inspecteur heeft het gehele bedrag van € 215.000 als negatief resultaat uit overige werk-zaamheden van het jaar 2005 aanvaard.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is, materieel, uitsluitend in geschil of de door belanghebbende in de periode 28 februari 2005 tot en met 23 oktober 2007 betaalde rente die betrekking heeft op (het bedrag van de verhoging van) de hypothecaire lening ad € 215.000 als resultaat uit overige werkzaamheden (in de zin van artikel 3.92 van de Wet IB 2001) ten laste van belang-hebbendes inkomen uit werk en woning kan worden gebracht.
Voorts is, evenals bij de rechtbank, in geschil of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens de duur van de behandeling van het geschil in de drie onderhavige zaken.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.